GHARL 120121 Politie niet aansprakelijk voor doodschieten ‘doorgedraaide’ man
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 120121 Politie niet aansprakelijk voor doodschieten ‘doorgedraaide’ man
In vervolg op o.m. rb-overijssel-270716-overlijdensschade-vermeend-onrechtmatig-politieoptreden-bij-schietincident-vragen-rb-over-inschakeling-arrestatieteam-nadere-akte-politie en
rbove-250117-politie-niet-aansprakelijk-voor-overlijden-slachtoffer-bij-schietincident
3
De beoordeling
Waarover gaat het in deze zaak?
3.1
In de avond [in] 2007 is de man van appellante sub 1 (verder te noemen: de echtgenote), tevens de stiefvader van appellante sub 2 (verder te noemen: de dochter) door een politieagent doodgeschoten. Naar de toedracht van dit incident heeft de Rijksrecherche onderzoek gedaan en de bevindingen hiervan neergelegd in een proces-verbaal van 12 oktober 2007 (verder te noemen: het rijksrechercherapport). Het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten geen strafvervolging in te stellen tegen deze politieagent (hoofdagent en hondengeleider [B] ) en tegen de commissaris van piketdienst die avond ( Keizer ). Hierop heeft de echtgenote een beklagprocedure ex artikel 12 Sv (vanwege sepot) ingesteld tegen beide beslissingen van het OM. Het hof heeft (op 21 januari 2009 respectievelijk op 4 oktober 2010) in beide procedures het beklag afgewezen. Op verzoek van de echtgenote heeft op 18 januari 2010 nog een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij vijf getuigen zijn gehoord. De echtgenote en haar dochter hebben in 2012 de politie aansprakelijk gesteld voor de dood van de man en de daaruit voor hen voortvloeiende schade. De politie heeft die aansprakelijkheid afgewezen.
De rechtbankprocedure
3.2
In augustus 2015 hebben de echtgenote en haar dochter deze (civiele) procedure gestart. In het tussenvonnis van 27 juli 2016 heeft de rechtbank nadere informatie gevraagd aan de politie over de inzet van het arrestatieteam (AT) en hierover acht vragen gesteld. De politie heeft bij akte op deze vragen antwoord gegeven, waarop de echtgenote en de dochter bij antwoordakte hebben gereageerd. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 25 januari 2017 2 de vorderingen van de echtgenote en de dochter afgewezen.
De bezwaren tegen het vonnis
3.3
De echtgenote en de dochter voeren aan dat onjuist is dat de agent heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 7 Ambtsinstructie (grief I) en dat onjuist is dat (pas) om 21:44:51 uur een situatie was ontstaan die als levensbedreigend kon worden aangemerkt (grief II); zij menen dat hiervan al om 21:20 uur sprake was. Ten onrechte heeft de rechtbank geconcludeerd dat de politie niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen (grief III). De echtgenote en de dochter vinden dat de politie aansprakelijk is voor de dood van de man (grief IV): de politie is aansprakelijk voor fouten van haar ondergeschikten; de politie is aansprakelijk voor onrechtmatig handelen als gevolg van de slechte organisatie (die avond) en dan met name door de te late inzet van het AT naast nog zeven andere genoemde omstandigheden (die verderop door het hof besproken zullen worden). De rechtbank heeft ten slotte ten onrechte geoordeeld dat sprake was van noodweer aan de zijde van de agent (grief V).
Het hof zal deze bezwaren tegen het vonnis zo mogelijk gezamenlijk bespreken en beoordelen en waar nodig nog apart.
(.... red. LSA LM)
3.32
Samenvattend oordeelt het hof dat op de hierboven genoemde onderdelen in onderlinge samenhang gezien en beoordeeld geen sprake was van een slechte organisatie van de politie, waardoor er veel is mis gegaan en vertraging is ontstaan, waardoor de man uiteindelijk is neergeschoten. Er is geen sprake geweest van een opeenstapeling van grote en minder grote fouten, zoals de echtgenote en de dochter aanvoeren. Er was die avond sprake van hectiek maar dat wil nog niet zeggen dat de organisatie van de politie daarom niet deugde en dat dit de oorzaak is geweest voor de trieste afloop.
Dat betekent ook dat grief IV niet slaagt.
3.33
Met de voorgaande oordelen komt het hof niet meer toe aan de andere stellingen die de echtgenote en de dochter in de inleidende dagvaarding hebben genoemd (schending artikel 2 EVRM, omkeringsregel is van toepassing, proportionele aansprakelijkheid van de politie) maar niet hebben herhaald in de memorie van grieven. Zij hebben geen stellingen betrokken die, indien bewezen, moeten leiden tot het toelaten van bewijs zoals de echtgenote en de dochter hebben aangeboden. Voor het opnieuw laten horen van getuigen ziet het hof geen aanleiding nu niet is aangevoerd dat deze getuigen anders of meer zouden kunnen verklaren dan zij reeds (lange tijd geleden) hebben gedaan. Aan het inschakelen van een deskundige heeft het hof geen behoefte.
4
De slotsom
4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden eindvonnis van 25 januari 2017 zal worden bekrachtigd. ECLI:NL:GHARL:2021:181