Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 280120 vrijgekomen houtsplinter leidt tot oogletsel bij aanhouding; geen disproportioneel geweld, geen schending zorgplicht medische dienst PI

GHDHA 280120 vrijgekomen houtsplinter leidt tot oogletsel bij aanhouding; geen disproportioneel geweld, geen schending zorgplicht medische dienst PI

Vervolg op: rb-den-haag-151117-vrijgekomen-houtsplinter-leidt-tot-oogletsel-bij-aanhouding-geen-disproportioneel-geweld-geen-schending-zorgplicht-medische-dienst-pi

Aansprakelijkheid van de Nationale Politie

6.
De Nationale Politie betwist allereerst dat het ontstaansmoment van de oogklachten is terug te voeren tot de aanhouding van [appellant] . Zij oppert als mogelijkheden dat de splinter vóór of pas na de aanhouding, dus tijdens de detentie, in de (weke delen van de) oogkas van [appellant] terecht is gekomen. [appellant] betwist dat op zijn beurt. De Nationale Politie heeft in elk geval niet uitgelegd hoe dit tijdens de detentie zou hebben kunnen gebeuren zonder dat dit was opgemerkt. Daarom sluit het hof die mogelijkheid uit.

7.
Aangezien zowel [appellant] als de Nationale Politie ervan uitgaat dat als een splinter in een oogkas terechtkomt, dit niet altijd tot direct waarneembaar letsel in/rond het oog hoeft te leiden (zie o.a. grieven 5 en 6 van [appellant] en alinea’s 30-32 van de conclusie van antwoord van de Nationale Politie) is dus mogelijk dat de splinter vóór de aanhouding of tijdens de aanhouding de oogkas van [appellant] is binnengedrongen.

8.
[appellant] stelt dat het tijdens zijn aanhouding is gebeurd doordat een agent met kracht met zijn knie op zijn oogkas heeft gedrukt (zie hierboven onder 5). De Nationale Politie heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft daarbij onweersproken aangevoerd dat een aanhouding door een AT in een slaapkamer doorgaans als volgt verloopt. Er is één agent die de aanhouding in de slaapkamer verricht. Een andere agent blijft bij de slaapkamerdeur staan, dit om te voorkomen dat een ander persoon het vertrek in- of uitgaat. Als de verdachte in zijn bed ligt, worden de lakens van het bed getrokken, zodat de handen van de verdachte zichtbaar worden. Vervolgens wordt de verdachte van zijn bed getild, op zijn buik gelegd, waarna zijn armen op de rug worden gedraaid en de handboeien worden omgedaan. Indien de verdachte geen verzet pleegt, verloopt dit alles in een zeer rap tempo, juist omdat – en ook dat is niet weersproken – het doel van een aanhouding door een AT is om de verdachte zo snel mogelijk te boeien zodat wordt voorkomen dat hij of zij nog gevaar kan opleveren. Volgens de Nationale Politie is het ook in dit geval zo gegaan.

9.
Uitgaande van de redenering van [appellant] moet achtereenvolgens het volgende zijn gebeurd:
- i) bij het forceren van de deur is een splinter vrijgekomen;
- ii) deze splinter is bij het binnentreden op de knie van één van de agenten van het AT terechtgekomen;
- iii) deze agent heeft vervolgens bij de aanhouding van [appellant] (gedurende een aantal minuten althans gedurende minstens een minuut) met zijn knie op het oog van [appellant] gedrukt (dit terwijl [appellant] naar eigen zeggen geen verzet bood);
- iv) de splinter is op een of andere manier van de knie in de (weke delen van de) oogkas van [appellant] gedrongen;
- v) dit binnendringen van de oogkas is gebeurd zonder dat [appellant] het heeft uitgeroepen van de pijn of pijn heeft gevoeld. [appellant] stelt immers niet dat hij op het moment van aanhouden pijn in zijn oog heeft gevoeld en evenmin dat hij heeft geroepen/een kreet heeft geslaakt of anderszins zijn pijn kenbaar heeft gemaakt.

10.
Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de gang van zaken zo is geweest, leidt dit niet tot toewijzing van de vordering, nu naar het oordeel van het hof van onrechtmatig handelen van de Nationale Politie geen sprake is. Daartoe overweegt het hof als volgt.

11.
De Nationale Politie kan eerst aansprakelijk worden gehouden uit hoofde van onrechtmatige daad indien de wijze van aanhouding in strijd was met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de zorgvuldigheid kwam, of indien sprake was van een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat (vergelijk HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755). Een agent is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik ervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (artikel 8 van de toenmalige Politiewet; thans artikel 7 van de Politiewet 2012). Onder geweld wordt verstaan elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (artikel 1, lid 3 sub b van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, Besluit van 8 april 1994, Stb. 1994, 275). Het enkele feit dat een bepaalde methode van aanhouding en het geweld dat daarbij gepaard gaat kan leiden tot letsel bij de aangehouden verdachte brengt nog niet met zich dat het optreden van de politie disproportioneel is en dat de politie aansprakelijk is voor het daarbij ontstane letsel (zie wederom Hoge Raad 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755).

12.
Er is geen discussie over de rechtmatigheid van de beslissing om [appellant] aan te houden en om daarbij een AT in te zetten. Niet betwist is dat [appellant] mocht worden beschouwd als een vuurwapengevaarlijke verdachte. Enige hardhandigheid bij de aanhouding maakt die aanhouding daarom dan ook nog niet onrechtmatig, ook niet als [appellant] geen verzet bood. De aanhoudende agent moest [appellant] zo snel mogelijk uit het bed en op zijn buik op de grond zien te krijgen, om hem daar vervolgens te kunnen boeien, teneinde mogelijk verzet te voorkomen en elk gevaar uit te sluiten. Als daarbij al een knie met kracht op het oog van [appellant] is gedrukt en als daardoor al een splinter in de oogkas van [appellant] terecht is gekomen, kan dat slechts worden gezien als een ongelukkige samenloop van omstandigheden bij een rechtmatige aanhouding en niet als een disproportionele uitoefening van geweld dan wel als een toepassing van een (bewust toegepaste) niet geoorloofde greep. Zoals hierboven onder 11 is overwogen, maakt het enkele (veronderstelde) feit dat [appellant] door het (veronderstelde) handelen van de agent letsel heeft opgelopen, dat handelen van de agent nog niet onrechtmatig. Er is ook geen enkele aanwijzing dat sprake was van opzet; voor zover [appellant] dat al bedoelt te stellen, onderbouwt hij dat niet. Overigens kan in het midden hoe lang de knie op het oog heeft gedrukt. Niet in geschil is immers dat de splinter alleen in de oogkas kan zijn binnengedrongen als de knie met kracht op het oog is gezet; de duur van het drukken van de knie op het oog is in dat verband niet relevant.

13.
Nu ook als de redenering van [appellant] wordt gevolgd, van onrechtmatig handelen geen sprake is, wordt aan eventuele bewijslevering of deskundigenonderzoek niet toegekomen. De grieven 1 tot en met 8 falen. De rechtbank heeft de vorderingen jegens de Nationale Politie terecht afgewezen.

Aansprakelijkheid Staat

14.
De rechtbank heeft in verband met de vorderingen tegen de Staat terecht voorop gesteld dat voor de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van de medische dienst van de PI bepalend is of de betrokken medische hulpverleners bij hun werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen en daarbij hebben gehandeld in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent volgens vaste jurisprudentie dat de desbetreffende hulpverlener (minimaal) de zorg moet betrachten die een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

15.
Grief 9 houdt in (i) dat het oog van [appellant] ten onrechte pas op 13 april 2010 door een medewerker van de medische dienst van de PI is onderzocht, (ii) dat [appellant] vervolgens tot 6 mei 2010 ten onrechte slechts is behandeld c.q. onderzocht door verplegend personeel en niet door gekwalificeerde artsen en (iii) dat de PI-arts [appellant] ten onrechte niet al op 6 mei 2010 heeft doorverwezen naar een oogarts, maar daarmee heeft gewacht tot 12 mei 2010. Het verwijt onder (i) is onjuist. Onder 1.3 is vastgesteld dat [appellant] al op 29, 30 en 31 maart 2010 door de medische dienst is gezien, maar dat hij toen nog niets heeft gezegd over oogklachten. Vervolgens heeft [appellant] zichzelf pas op 13 april 2010 weer bij de medische dienst gemeld. Hij heeft toen pas voor het eerst melding gemaakt van oogklachten. Aan de Staat valt daarom niet te verwijten dat [appellant] pas op 13 april 2010 aan zijn oog is onderzocht. De verwijten onder (ii) en (iii) zijn niet onderbouwd. In dat verband is van belang dat de medische dienst van de PI niet wist en ook niet hoefde te weten dat er een splinter in de oogkas was doorgedrongen. [appellant] stelt dat ook niet; sterker, uit zijn stellingen blijkt dat hij dit zelf ook niet wist voordat de splinter bij hem werd verwijderd op 30 juli 2010. Ook is van belang dat, zoals de rechtbank terecht (en onbestreden) heeft vastgesteld, sprake is geweest van een gefaseerde aanpak, die opliep in zwaarte naarmate de klachten bleven voortduren (zie hierboven onder 1.4.). Mede bezien tegen deze achtergrond onderbouwt [appellant] niet waarom het feit dat hij tot 6 mei 2010 (uitsluitend dan wel hoofdzakelijk: uit de uitdraai lijkt te volgen dat hij ook door de huisarts is gezien) is gezien door verplegend personeel en/of het feit dat hij niet al op 6 mei 2010 is doorverwezen naar de oogarts, betekent dat is gehandeld in strijd met de onder 14 bedoelde zorgplicht.

16.
Ook grief 9 heeft dus geen succes. De rechtbank heeft de vorderingen jegens de Staat eveneens terecht afgewezen.

Conclusie

17.
De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat [appellant] in de kosten van de Nationale Politie en de Staat in appel wordt veroordeeld, inclusief de nakosten. Daarbij zal worden bepaald dat bij niet-betaling over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit arrest. Ook zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Anders dan de Staat heeft de Nationale Politie in appel weliswaar niet met zoveel woorden een proceskostenveroordeling (met rente) gevorderd en evenmin een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar nu de Nationale Politie dit wel in eerste aanleg heeft gevorderd en bij memorie van antwoord onder 2 expliciet heeft verklaard dat alles wat in eerste aanleg is gesteld als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, gaat het hof ervan uit dat de Nationale Politie bedoeld heeft deze vorderingen in appel te handhaven. ECLI:NL:GHDHA:2020:752