RBDHA 121125 politie is niet geslaagd in tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat het beenletsel is ontstaan door beenklem bij aanhouding
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 121125 politie is niet geslaagd in tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat het beenletsel is ontstaan door beenklem bij aanhouding
2 De verdere beoordeling
2.1.
In haar tussenvonnis van 12 februari 2025 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank, kort en zakelijk samengevat en voor zover hier relevant, het volgende overwogen. In de nacht van 30 april 2022 is [eiser] tijdens een uitgaansavond in het centrum van Den Haag aangehouden na een schermutseling met agenten. Bij de aanhouding, waarbij een beenklem is toegepast, heeft [eiser] ernstig letsel aan beide bovenbenen opgelopen, namelijk een volledige ruptuur van de quadricepspees van het rechter bovenbeen en een gedeeltelijke ruptuur van de quadricepspees van het linker bovenbeen. In een rapport van 26 januari 2023 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geconcludeerd dat de rupturen door het aanleggen van een beenklem kunnen zijn veroorzaakt. Andere oorzaken van het letsel, dat moet zijn ontstaan bij de aanhouding, zijn in het rapport van het NFI niet naar voren gekomen. De rechtbank heeft daarom in haar tussenvonnis van 12 februari 2025 geoordeeld zij dat het voorshands bewezen acht dat het letsel is ontstaan bij de aanhouding door het toepassen van de beenklem, waarbij teveel druk is uitgeoefend op de benen van [eiser] en dat de politie daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De rechtbank heeft de politie in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit voorshandse bewijsvermoeden.
2.2.
De politie heeft drie getuigen laten horen tot bewijs van haar stelling: [getuige 1] (inspecteur bij de politie), [getuige 2] (inspecteur van de politie) en [getuige 3] (hoofdagent bij de politie). Van de getuigenverhoren, die hebben plaatsvonden op 7 juli 2025, heeft de rechtbank een proces-verbaal opgemaakt. Verder heeft de politie een productie overgelegd, een rapport van geneeskundig adviseur drs. [naam 1] van 7 mei 2025. [naam 2] concludeert in zijn rapport kort gezegd dat er sprake is van een verhoogde kwetsbaarheid op grond waarvan er eerder dan verwacht een peesscheuring kon optreden bij de door de politie toegepaste beenklem.
2.3.
De rechtbank heeft al het aanwezige bewijs zelfstandig en in onderlinge samenhang gewaardeerd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
2.4.
Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat hij niet meer precies weet hoe het is gegaan met het aanleggen van de beenklem. De relevante passage uit het proces-verbaal van de verklaring van [getuige 1] luidt als volgt:
“Terwijl [eiser] op de grond lag, zat ik ter hoogte van zijn middel. Ik weet niet meer precies hoe alles is gegaan. Er zaten collega’s links en rechts van mij en ook een collega tegenover mij. Hoe het precies is gegaan met het aanleggen van de beenklem weet ik niet. […] De aanhouding van [eiser] wijkt niet af van de aanhoudingen zoals ik die gewend ben. De aanhouding verliep professioneel en snel. Er is niet meer geweld gebruikt dan nodig was gezien de situatie. Ik kan me niet herinneren dat ik [eiser] pijnklachten heb horen uiten. Dat komt ook omdat ik op dat moment bezig was met zowel de aanhouding als bekijken of ik letsel had naar aanleiding van de beet in mijn vinger.”
2.5.
[getuige 1] heeft weliswaar verklaard dat de aanhouding niet afwijkt van aanhoudingen zoals hij deze gewend is, en dat er niet meer geweld is gebruikt dan nodig was gezien de situatie, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank lastig te rijmen met de verklaring dat [getuige 1] niet precies meer weet hoe het aanleggen van de beenklem is gegaan. Bovendien heeft [getuige 1] verklaard dat hij op het moment van het aanleggen van de beenklem bezig was met bekijken of hij letsel had naar aanleiding van de beet in zijn vinger. De rechtbank is daarom van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige 1] onvoldoende (overtuigend) tegenbewijs oplevert van het voorshandse oordeel dat het letsel van [eiser] is ontstaan door het aanleggen van de beenklem.
2.6.
Ook uit de verklaring van [getuige 2] volgt dat zij zich niet veel kan herinneren van het voorval. De relevante passage uit het proces-verbaal van de verklaring van [getuige 2] luidt als volgt:
“Ik vind het lastig om over het voorval te verklaren omdat het al zo lang geleden is. Ik kan me nog herinneren dat [eiser] een collega wilde slaan. Hoe [eiser] op de grond terecht is gekomen weet ik niet meer. Ik kan me herinneren dat er een collega gebeten was en dat [eiser] daarom geboeid werd. Ik kan me niet herinneren wat mijn rol was en wat mijn positie was ten opzichte van [eiser] .”
2.7.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe [eiser] op de grond terecht is gekomen. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat zijn rol was en wat zijn positie was ten opzichte van [eiser] . Daarom levert ook deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (overtuigend) tegenbewijs op van het voorshandse oordeel dat het letsel van [eiser] is ontstaan door het aanleggen van de beenklem.
2.8.
Tot slot volgt uit de verklaring van [getuige 3] , de agent die de beenklem heeft aangelegd, dat hij geen kracht heeft toegepast bij het aanleggen van de beenklem en dat hij geen pijnprikkel heeft gegeven. Verder verklaart ook [getuige 3] op veel punten dat hij geen herinnering meer heeft. De relevante passage uit het proces-verbaal van de verklaring van [getuige 3] luidt als volgt:
“Ik kan me herinneren dat het meer een formaliteit was en dat het maar korte tijd duurde. In mijn beleving was mijn aandeel minder dan tien seconden. Ik weet niet meer of [eiser] toen ik de beenklem aanlegde al geboeid was. Ik heb bij het aanleggen van de beenklem geen kracht toegepast. Ik heb geen pijnprikkel gegeven. Ik weet niet meer hoe [eiser] naar de auto is gebracht. Ik weet niet meer of [eiser] uitte dat hij pijn had.”
2.9.
[getuige 3] heeft weliswaar verklaard dat hij geen kracht heeft toegepast bij het aanleggen van de beenklem en dat hij geen pijnprikkel heeft gegeven, maar [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij op veel punten geen herinnering meer heeft van de aanhouding. Zo heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet meer weet hoe [eiser] naar de auto is gebracht en dat hij niet meer weet of [eiser] uitte dat hij pijn had. Hierdoor is de verklaring van [getuige 3] naar het oordeel van de rechtbank minder betrouwbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook de verklaring van [eiser] niet kan dienen als (voldoende) tegenbewijs.
2.10.
Al met al kunnen de drie getuigenverklaringen, zowel afzonderlijk als in hun samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als voldoende tegenbewijs en is het voorshandse oordeel dat het letsel van [eiser] is ontstaan door het aanleggen van de beenklem niet ontzenuwd door middel van tegenbewijs.
2.11.
Drs. [naam 2] bespreekt in zijn rapport in hoeverre er aanwijzingen zijn voor disproportionele geweldsuitoefening, of dat er sprake is van verhoogde kwetsbaarheid voor afscheuring van de quadriceps. In het rapport worden enkele mogelijke oorzaken benoemd voor een verhoogd risico op een peesscheuring. Ten eerste vermeldt drs. [naam 2] dat het onduidelijk is of er behandelingen hebben plaatsgevonden met medicatie die tot een verhoogde kwetsbaarheid leiden. Vervolgens schrijft drs. [naam 2] dat bindweefselaandoening en eerder letsel van de achillespees niet kunnen worden uitgesloten. Drs. [naam 2] licht echter niet toe hoe waarschijnlijk deze oorzaken zijn. Daarnaast kunnen ook anabole steroïden volgens drs. [naam 2] tot verhoogde kwetsbaarheid leiden. Hiervan geeft drs. [naam 2] echter aan dat het niet medisch wordt gedocumenteerd. Volgens drs. [naam 2] kan nader inzicht in het beloop van het testosteron en de behandeling meer zekerheid bieden ten aanzien van het overgewicht en de testosteroninjecties. Het rapport maakt niet duidelijk dat nader inzicht is verkregen. Vervolgens schrijft drs. [naam 2] dat opvalt dat er sprake was van rerupturen. Daarbij is het volgens drs. [naam 2] “alleszins redelijk” om uit te gaan van een adequate operatie en ligt het niet erg voor de hand dat [eiser] tijdens het herstel activiteiten heeft ontplooid, die een te grote kracht op de quadriceps uitoefenden. Daarmee zijn deze recidieven volgens drs. [naam 2] ook een argument voor een verhoogde kwetsbaarheid.
2.12.
De conclusie van het rapport van drs. [naam 2] is dat er sprake is van een verhoogde kwetsbaarheid op grond waarvan er eerder dan verwacht een peesscheuring kon optreden bij de door de politie toegepaste beenklem. Deze conclusie wordt weliswaar onderschreven door een aantal indicaties van een verhoogde kwetsbaarheid (zie par. 2.11 hierboven), maar het rapport verschaft geen duidelijkheid in welke mate de verschillende mogelijke oorzaken tot de verhoogde kwetsbaarheid leiden. Ook maakt het rapport gebruik van de nodige aannames zodat de conclusie van het rapport met de benodigde onzekerheid is omgeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het rapport van drs. [naam 2] geen tegenbewijs levert tegen het voorshandse oordeel dat het letsel van [eiser] is ontstaan door het aanleggen van de beenklem.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen
2.13.
De conclusie van het voorgaande is dat de politie er naar het oordeel van de rechtbank niet in is geslaagd om tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel van de rechtbank. De gevorderde verklaring voor recht, dat de politie op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van excessief politiegeweld bij zijn aanhouding en zijn onrechtmatige behandeling nadat hem door de politie zijn vrijheid was ontnomen, zal daarom worden toegewezen.
De omvang van het voorschot
2.14.
[eiser] heeft een voorschot op de schade gevorderd van € 63.551,78.
2.15.
De politie heeft nog geen verweer gevoerd tegen de omvang van het voorschot. De politie zal de gelegenheid krijgen bij akte haar standpunten in te nemen over de omvang van de schade. De zaak wordt daarvoor verwezen naar de rol van 10 december 2025. De rechtbank geeft partijen in dit verband in overweging om in onderling overleg te bezien of een regeling over het voorschot tot de mogelijkheden behoort. Indien daarvoor nader uitstel nodig is, zal de rechtbank dat uitstel verlenen.
2.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Rechtbank Den Haag 12 november 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:21376