Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 150414 arts is door fouten van collega's in een tuchtrechtelijke procedure beland; geen onrechtmatig handelen collega's

Hof Arnhem-Leeuwarden 150414 arts is door fouten van collega's in een tuchtrechtelijke procedure beland; geen onrechtmatig handelen collega's

vervolg op: rb-leeuwarden-290612-door-gedrag-collegas-is-reputatie-kno-arts-geschaad-en-tuchtzaak -zkh-als-wg-er-aansprakelijk-gesteld

5.2
De grieven 2 tot en met 6 lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Het verwijt dat [appellant] Zorgpartners c.s. maakt, is erin gelegen dat hij door fouten van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in een tuchtrechtelijke procedure tegen [patiënt] is beland, hetgeen hem [appellant] heeft berokkend. Dit levert naar [appellant] stelt niet alleen een onrechtmatige daad, maar ook toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de maatschapsovereenkomst op. Het hof stelt vast dat de kantonrechter de kwestie enkel op de eerstgenoemde grondslag heeft afgedaan, en de tweede buiten beschouwing heeft gelaten.
In zoverre slagen de grieven 3 en 4.
Of dit [appellant] kan baten, zal hierna blijken.

5.3
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij ook na 23 november 2005 de hoofdbehandelaar van [patiënt] is gebleven en dat het [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] niet was toegestaan om zich in die relatie te mengen, zoals ze hebben gedaan. [appellant] had naar eigen zeggen slechts om advies aan het Hoofd/Hals-team gevraagd en wachtte daarvoor ook nog eerst de bevindingen van de internist af. Intussen sprak [geïntimeerde 2] echter al met [patiënt] over een vervolgbehandeling en nam [geïntimeerde 3] de behandeling van [patiënt] zonder enig bericht aan [appellant] over. Hiermee hebben zij, zonder dat [appellant] dit kon vermoeden, zijn positie als hoofdbehandelaar ondergraven en hem blootgesteld aan de tuchtklacht van [patiënt]. Door ook nadien geen openheid van zaken te geven hebben zij bovendien veroorzaakt dat [appellant] zich tegen die klacht onvoldoende kon weren, aldus nog steeds [appellant].

5.4
Het hof zal [appellant] in dit standpunt niet volgen.
In de eerste plaats verdraagt het zich niet met zijn eigen brief aan de klachtcommissie van het MCL (hiervoor onder 3.13 geciteerd), waarin hij aangeeft dat hij de behandeling van [patiënt] op 23 november 2005 aan [geïntimeerde 3] heeft overgedragen en daarbij uitdrukkelijk vermeldt dat het Hoofd/Hals-team voor de verdere beoordeling en behandeling verantwoordelijk is.
Bovendien staat het op gespannen voet met hetgeen rondom het “inbrengen” van een patiënt in het Hoofd-Hals/team gebruikelijk is. Volgens Zorgpartners c.s. weet iedere behandelaar die een patiënt bij het Hoofd/Hals-team inbrengt dat bij maligniteit de behandeling wordt overgenomen en voortgezet door het Hoofd/Hals-team. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat dit laatste niet steeds het geval hoeft te zijn, echter dat dit wel de normale gang van zaken is, wordt door hem erkend. Zijn stelling dat er twee manieren zijn om een patiënt in het Hoofd/Hals-team in te brengen, te weten mèt en zonder overdracht van de behandeling, en dat hij in dit specifieke geval voor de tweede had geopteerd, overtuigt niet. In dat geval valt immers niet te begrijpen waarom hij reeds op 23 november 2005, terwijl het naar zijn zeggen eerst nog wachten was op de bevindingen van de internist, de status aan [geïntimeerde 3] overdroeg. Bovendien had het, indien het inderdaad om een beperkter verzoek dan gebruikelijk ging, in dat geval voor de hand gelegen dat [appellant] het verzoek schriftelijk had gedaan. [geïntimeerde 3] heeft ter zitting van het hof verklaard dat patiënten normaliter via een brief in het Hoofd/Hals-team worden ingebracht, maar dat dat in dit geval mondeling is gegaan. Dat laatste mag gelet op het feit dat [geïntimeerde 3] en [appellant] deel uitmaakten van dezelfde (kleine) maatschap en er tussen hen aldus een nauwe samenwerking bestond, naar 's hofs oordeel niet verbazen. Dat is evenwel anders als het om een van de normale gang van zaken afwijkend verzoek ging, zoals [appellant] wil: in dat geval ligt een schriftelijke weergave wel degelijk voor de hand. Aldus levert ook het gegeven dat [patiënt] langs mondelinge weg werd ingebracht een aanwijzing voor de gebruikelijke overdracht van de behandeling aan het Hoofd/Hals-team op.
Het dient er naar ’s hofs oordeel dan ook voor te worden gehouden dat [appellant] de verdere behandeling van [patiënt] op 23 november 2005 wel degelijk aan het Hoofd/Hals-team uit handen heeft gegeven, althans dat hij in ieder geval op een overname van de regie door het Hoofd/Hals-team bedacht moest zijn.

5.5
In die zin treft zijn verwijt dus geen doel. Het moge zo zijn dat het uit het oogpunt van de collegialiteit en transparantie binnen de maatschap elegant was geweest als [geïntimeerde 3] en/of [geïntimeerde 2] [appellant] over de voortgang had verwittigd, echter gelet op het voorgaande levert het feit dat dit werd nagelaten slechts een gebrek aan hoffelijkheid en geen onrechtmatig handelen jegens [appellant] op. Dat het maatschapscontract de verplichting in zich hield om elkaar ook na een overdracht van een patiënt nog van diens wel en wee op de hoogte te houden, is onvoldoende gesteld of gebleken. Ook in dit opzicht geldt, dat weinig attent gedrag nog geen contractbreuk oplevert.
Nu [appellant] op zijn minst op een overname van de behandeling bedacht moest zijn, had hij [patiënt] daar ook zelf op kunnen wijzen. In dat geval zou misschien zijn voorkomen dat [patiënt] op 13 december 2005 door de mededeling van [geïntimeerde 2] in woede ontstak, hetgeen naar [appellant] stelt de directe aanleiding voor het nemen van de door [patiënt] genomen (klacht- en tuchtrechtelijke) stappen was.
In ieder geval was de klacht van [patiënt] niet ingegeven door het feit dat hij niet wist wie zijn behandelaar was. Dat de uiteindelijk langdurige procedure [appellant] niet zou zijn overkomen (of dat deze voortijdig zou zijn onderbroken) indien [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] openheid van zaken over hun inmenging in de behandeling zouden hebben gegeven, valt reeds daarom niet in te zien.
Overigens heeft [geïntimeerde 2] ten pleidooie onweersproken aangegeven dat hij [appellant] meteen na het gesprek met [patiënt] van 13 december 2005 had gewaarschuwd dat de laatste bijzonder ontstemd was over de gang van zaken, hetgeen [appellant], uitgaande van zijn eigen standpunt dat hij nog altijd de hoofdbehandelaar was, tot onderzoek naar de stand van zaken en vervolgens tot nadere voorlichting aan [patiënt] had kunnen brengen.
Ook in dat opzicht kan het feit dat [patiënt] zijn boosheid in juridische stappen heeft vertaald dus niet zomaar op het conto van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden geschreven.

5.6
Het geheel overziend is hier naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van onrechtmatig handelen jegens [appellant] of van het schenden van maatschapsverplichtingen. Het komt het hof voor dat in casu veeleer sprake was van een mêlee van (op het belang van de patiënt gerichte) bemoeienissen, waarbij op verschillende momenten enige miscommunicatie is opgetreden, in de hand gewerkt door het feit dat [patiënt] in een relatief kort tijdbestek eerst door [geïntimeerde 2], vervolgens door [appellant] en ten slotte door [geïntimeerde 3] werd behandeld terwijl ook het gegeven dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] wèl, en [appellant] geen deel uitmaakten van het Hoofd/Hals-team daarop zijn invloed zal hebben gehad.
Dat de gebeurtenissen rondom de tuchtprocedures voor [appellant] het verdrietige gevolg hebben gehad dat hij na een lange en harmonieuze loopbaan als een teleurgesteld - en voor zijn gevoel aangeschoten - dokter met pensioen is gegaan, lijdt geen twijfel. Echter ook dat levert, hoe reëel dat verdriet ook moge zijn, op zichzelf geen valide grondslag voor zijn vorderingen op.

5.7
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 tot en met 6 geen doel treffen.
Nu de vordering van [appellant] reeds daarop afstuit, kan grief 7 onbesproken blijven.
Een en ander brengt bovendien mee dat [appellant] in eerste aanleg terecht in de proceskosten werd verwezen, zodat grief 8 faalt. ECLI:NL:GHARL:2014:3191