Rb Oost-Brabant 180917 overlijden door buikaneurysma; verzoeken tzv schending dossierplicht en aansprakelijkheid ziekenhuis afgewezen; geen bewijslevering
- Meer over dit onderwerp:
Rb Oost-Brabant 180917 overlijden door buikaneurysma; verzoeken tzv schending dossierplicht en aansprakelijkheid ziekenhuis afgewezen; geen bewijslevering;
- deelgeschilprocedure is volstrekt onterecht ingesteld
2. De feiten
2.1. Op vrijdag 4 februari 2005 in de ochtend is X met haar echtgenoot, de op dat moment 83-jarige heer Z, naar de eerstehulpafdeling van het Ziekenhuis gegaan in verband met aanhoudende buikpijnklachten van Z.
2.2. De voorgeschiedenis van Z vermeldde op dat moment een dotteringreep, een operatie vanwege een liesbreuk, hypertensie, een prostaatcarcinoom en een aneurysma van de abdominale aorta, dat in november 2004 is vastgesteld. Het aneurysma werd niet actief behandeld.
2.3. Na enkele onderzoeken, waaronder een bloedonderzoek en een echo-onderzoek van de buik van Z, concludeerden de behandeld artsen van het Ziekenhuis in de loop van diezelfde dag dat Z naar huis kon gaan. Hij kreeg het verzoek om zich de volgende dag weer te melden voor controle. Tegen de pijn heeft Z een recept voor diclofenac-zetpillen mee gekregen.
2.4. Na thuiskomst is X naar de apotheek gegaan om het recept op te halen. Bij thuiskomst heeft zij haar echtgenoot een diclofenac-zetpil toegediend. Ongeveer 10 tot 15 minuten daarna meldde Z aan X dat hij pijn kreeg over de hele buik en in beide armen, dat die pijn naar de schouders doortrok en dat hij misselijk en duizelig werd. Vervolgens is Z thuis in coma geraakt.
2.5. Z is toen met de ambulance naar het Ziekenhuis gebracht, waar hij ondanks reanimatiepogingen op de eerstehulpafdeling is overleden. Later bleek dat Z is overleden door een interne bloeding als gevolg van een ruptuur van het buikaneurysma.
2.6. X heeft strafrechtelijke aangiften gedaan tegen de behandelaars van Z wegens dood door schuld. De Officier van Justitie heeft op 27 april 2006 echter besloten geen vervolging in te stellen. X heeft vervolgens op 21 mei 2006 nogmaals strafrechtelijke aangifte gedaan tegen de behandelaars, nu wegens verlating van een hulpbehoevende en valsheid in geschriften. Ook heeft X op 29 juni 2006 een artikel 12 Sv-procedure gestart bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die het beklag op 5 december 2006 heeft afgewezen.
2.7. Op 6 april 2007 heeft X klachten tegen de behandelaars van Z ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, die deze klachten bij beslissingen van 27 april 2008 heeft afgewezen. X heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, die bij beslissingen van 23 april 2009 de beroepen heeft verworpen.
2.8. Bij brief van 1 september 2009 heeft X het Ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot.
2.9. Partijen hebben met elkaar onderhandeld over de uitkering van een schadevergoeding aan X. Tot een uitkering van schadevergoeding door het Ziekenhuis is het (nog) niet gekomen.
3. Het verzoek
3.1. X verzoekt de rechtbank:
a. te oordelen dat het Ziekenhuis haar plicht zorg te dragen voor een zorgvuldige inrichting van het medisch dossier heeft geschonden;
b. te oordelen dat het Ziekenhuis er niet in is geslaagd te bewijzen dat er een tweede bloeddrukmeting heeft plaatsgevonden;
c. te oordelen dat het Ziekenhuis er niet in is geslaagd te bewijzen dat er sprake was van een "goede bloeddruk" ten tijde van het ontslag;
d. te oordelen dat het Ziekenhuis een verwijt aan het overlijden van de heer Z is te maken en te bepalen dat het Ziekenhuis jegens X aansprakelijk is en de schade uit hoofde van artikel 6:108 BW dient te vergoeden, zulks nader op te maken bij staat;
e. de kosten van de behandeling van dit verzoek te begroten op € 11.230,05 (inclusief BTW en kantoorkosten), te vermeerderen met het griffierecht, en het Ziekenhuis te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2. Aan deze verzoeken legt X het volgende ten grondslag.
Het Ziekenhuis was er vanaf het begin mee bekend, dat Z een groot aneurysma in de buikaorta had, waarvoor hij ook medicijnen gebruikte. Bij binnenkomst had Z bovendien een zeer hoge bloeddruk van 230/85. Tegen de uitdrukkelijke wens van X in, is Z later die dag toch naar huis gestuurd, terwijl er vóór vertrek geen nieuwe bloeddrukmeting bij Z is gedaan. Op grond van de klachten, de voorgeschiedenis, de hoge bloeddruk en de bekendheid bij het Ziekenhuis met het medicijngebruik van Z (waaronder bloedverdunners), had het Ziekenhuis er rekening mee moeten houden dat het aneurysma aan het scheuren was. De beslissing om iemand onder deze omstandigheden naar huis te sturen, mag niet juist genoemd worden. Een redelijk bekwaam en handelend arts zou in deze situatie Z niet hebben ontslagen. Het Ziekenhuis is aansprakelijk op grond van artikel 6:74 BW. Het gaat daarbij volgens X om de volgende tekortkomingen:
• de behandelend artsen hebben geen rekening gehouden met het feit dat het aneurysma zou kunnen scheuren;
• er heeft voor vertrek uit het Ziekenhuis geen tweede bloeddrukmeting plaatsgevonden;
• de behandelaar heeft Z diclofenac voorgeschreven, waarvan bekend is dat het bloedverdunnend werkt.
Bovendien zijn deze handelingen/is dit nalaten van het Ziekenhuis aan te merken als onrechtmatige daad. Er is gehandeld in strijd met de wettelijke plicht om de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en met de plicht om te handelen conform de geldende professionele standaard. Ook is gehandeld in strijd met de wettelijke plicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van een patiënt en daarin aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen. Een vermeende tweede bloeddrukmeting is niet in het dossier genoemd. Het Ziekenhuis kan niet staande houden dat een tweede bloeddrukmeting heeft plaatsgevonden, dat die bloeddrukmeting goed was, dat het voorgeschreven medicijn veilig gebruikt kon worden en dat er geen signalen waren om met het worst-case scenario - het scheuren van het aneurysrna - rekening te houden.
De fouten van het Ziekenhuis hebben ertoe geleid, dat toen de aorta van Z scheurde, hij thuis was in plaats van in het Ziekenhuis. Nu was er te weinig tijd om Z te redden.
3.3. Het Ziekenhuis voert - kort weergegeven- het volgende verweer.
• De behandelaars van Z hebben -anders dan X het Ziekenhuis verwijt- wel degelijk rekening gehouden met het aneurysma. Er is specifiek onderzoek gedaan naar de vraag of de buikklachten van Z konden worden verklaard door het aneurysma. Er was echter geen sprake van typische klachten van een ruptuur van het aneurysma, zoals X stelt. Ook uit de tuchtrechtelijke beslissingen is niet op te maken dat het Ziekenhuis op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld.
• Weliswaar is in het dossier van Z slechts eenmaal een bloeddrukmeting genoteerd, maar er hebben meerdere metingen plaatsgevonden. Het Ziekenhuis wijst hierbij naar de (door X overgelegde) verklaringen van de behandelaars van Z, die zij kort na de gebeurtenissen hebben opgesteld. Daaruit volgt dat het Ziekenhuis middels bloeddrukmeting(-en) voorafgaand aan het ontslag van Z heeft vastgesteld dat de bloeddruk gedurende de opname weer was gezakt naar een normale waarde. Ook overigens blijkt uit het dossier dat aandacht is besteed aan de hoge bloeddruk van Z, aldus het Ziekenhuis.
• Het verwijt met betrekking tot het voorschrijven van diclofenac kan volgens het Ziekenhuis worden afgedaan op het ontbreken van causaal verband. Z is immers 10 minuten na het toedienen van de diclofenac onwel geworden. Dat is zo'n korte tijd, dat er geen relatie kan bestaan tussen het voorschrijven van diclofenac en het scheuren van het aneurysma. Dat is farmacologisch zeer onwaarschijnlijk en wordt daarom betwist.
• Ook overigens merkt X weinig op over het causale verband. Niet kan zonder meer worden aangenomen dat indien Z ten tijde van de ruptuur in het Ziekenhuis zou zijn geweest, hij een reële kans op overleven zou hebben gehad. Een ruptuur van een aneurysma is over het algemeen dodelijk, zeker bij patiënten met de leeftijd van Z en Z had ook nog eens een slecht vatenstelsel.
• X koestert irreële verwachtingen ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding.
• Het enkele feit dat een meting niet in het dossier is vermeld, maakt niet dat het dossier onzorgvuldig is ingericht. X maakt ook niet duidelijk wat zij met een onzorgvuldige inrichting bedoelt.
• Het verzoek onder b. leent zich sowieso niet voor behandeling in deelgeschil, omdat er nog geen bewijslevering heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor het verzoek onder c.
4. De beoordeling
4.1. Het verzoek van X onder a. ziet op de inrichting van het medisch dossier van Z door het Ziekenhuis. Ingevolge artikel 7:454 BW is een hulpverlener gehouden een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij - de hulpverlener - houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Uit hetgeen X aan haar verzoek ten grondslag legt, kan niet worden geconcludeerd dat het Ziekenhuis deze wettelijke plicht heeft verzaakt. X heeft in dit kader enkel gewezen op artikel 7:454 BW en daarbij gesteld dat het Ziekenhuis heeft verzuimd de vermeende tweede bloeddrukmeting in het dossier te vermelden.
Allereerst is hierbij van belang dat naar het oordeel van de rechtbank in deze deelgeschilprocedure de precieze toedracht voorafgaand aan het overlijden van Z niet kan worden vastgesteld. Een wezenlijk onderdeel van het betoog van X is juist haar stelling dat het Ziekenhuis, Z heeft ontslagen, zonder een tweede bloeddrukmeting te doen. Het Ziekenhuis heeft echter gemotiveerd gesteld dat voorafgaand aan het ontslag van Z die tweede bloeddrukmeting wel degelijk heeft plaatsgevonden. Het verwijt dat X het Ziekenhuis bij dit verzoek maakt over het niet vermelden van de tweede meting, strookt niet met haar stelling dat die tweede meting in het geheel niet heeft plaatsgevonden. In die zin is het verzoek onbegrijpelijk. Overigens, de enkele omstandigheid dat die meting -ervan uitgaande dat die is gedaan- niet in het dossier is vermeld, acht de rechtbank onvoldoende om een schending van het voorschrift van artikel 7:454 BW te kunnen aannemen.
4.2. Met het verzoek onder b. beoogt X -zo begrijpt de rechtbank- een verklaring voor recht te krijgen, inhoudende dat het Ziekenhuis niet heeft bewezen dat er een tweede bloeddrukmeting heeft plaatsgevonden. Dit verzoek komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank stelt hierbij voorop dat er nog geen sprake is geweest van bewijslevering in die zin, dat een rechter het Ziekenhuis heeft opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat een tweede meting heeft plaatsgevonden, nog daargelaten of de bewijslast van die stelling wel op het Ziekenhuis rust. Verder kan, zoals hiervoor al overwogen, binnen de kaders van deze deelgeschilprocedure niet worden vastgesteld of er nu wel of niet een tweede bloeddrukmetingheeft plaatsgevonden. Van het opdragen van bewijs aan het Ziekenhuis kan in deze procedure, al vanwege de aard ervan, geen sprake zijn.
4.3. Hetzelfde geldt voor het verzoek van X onder c., dat tot uitgangspunt neemt dat het Ziekenhuis niet heeft bewezen dat Z een "goede bloeddruk" had toen hij in de middag van 4 februari 2005 uit het Ziekenhuis ontslagen werd. Ook met betrekking tot dat feit heeft nog geen bewijslevering in voormelde zin plaatsgevonden en zal in deze deelgeschilprocedure ook geen bewijslevering kunnen plaatsvinden. Het verzoek komt dan niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4. Het verzoek onder d. ziet op de aansprakelijkheid van het Ziekenhuis voor de schade als gevolg van het overlijden van Z. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen binnen de kaders van de deelgeschilprocedure de voor dit verzoek dragende stelling van X niet als vaststaand worden aangenomen. Het Ziekenhuis heeft gemotiveerd betwist de stelling van X dat de behandelend artsen onvoldoende rekening hebben gehouden met het feit dat Z bekend was met een buik-aneurysma, dat zou kunnen scheuren. Volgens het Ziekenhuis is er juist specifiek onderzoek gedaan naar de vraag of de buikklachten van Z konden worden verklaard door het aneurysma, wat- volgens het Ziekenhuis - niet het geval was. Het aneurysma is door middel van echografie onderzocht en bleek dezelfde grootte te hebben als eerder was vastgesteld. Er was ook geen lekkage te zien. Ook overigens waren de klachten van Z niet aan het aneurysrna te koppelen, aldus het Ziekenhuis. Met het Ziekenhuis is de rechtbank van oordeel dat X haar stelling in dat licht onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen, kan voorts niet als vaststaand worden aangenomen dat het Ziekenhuis heeft nagelaten een tweede bloeddrukmeting uit te voeren. Ook die omstandigheid, die X aan de aansprakelijkheid van het Ziekenhuis ten grondslag legt, kan dan niet als een aan het Ziekenhuis te maken verwijt worden meegewogen. Ten slotte legt X aan de aansprakelijkheid ten grondslag dat de behandelaren aan Z diclofenac hebben voorgeschreven, waarvan bekend zou zijn dat het bloedverdunnend werkt. Op dit punt oordeelt de rechtbank, dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het voorschrijven en gebruik van diclofenac en het overlijden Van Z. Gezien het gemotiveerde verweer van het Ziekenhuis, dat niet bij voorbaat als kennelijk ongegrond ter zijde kan worden geschoven, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat het voorschrijven van diclofenac bij Z beeft bijgedragen aan het ontstaan van een ruptuur in zijn buikaneurysrna.
4.5. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa, lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek wordt afgewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens de het Ziekenhuis is hiervan sprake en de rechtbank volgt haar daarin. Voorgaande inhoudelijke beoordeling van de verzoeken lag naar het oordeel van de rechtbank zo voor de hand, dat het indienen van het verzoek als volstrekt onterecht dient te worden aangemerkt. De begroting van de kosten van de procedure kan daarom achterwege blijven.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-oost-brabant-180917