RBOVE 101023 aansprakelijkheid voor trap tegen fiets en daarop volgende val; schade, o.m. bgk; kosten vordering b.p. te zien als proceskosten
RBOVE 101023 aansprakelijkheid voor trap tegen fiets en daarop volgende val; schade, o.m. bgk; kosten vordering b.p. te zien als proceskosten
3De feiten
3.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] heeft op 29 september 2018 in [plaats] een incident plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] tegen de fiets van de daarop fietsende [eiser] heeft getrapt. [eiser] is daardoor ten val gekomen.
3.2.
Na zijn val is in het ziekenhuis geconstateerd dat [eiser] zijn rechterenkel en een middenvoetsbeentje had gebroken. [eiser] is drie keer geopereerd, op 3 oktober 2018, 7 december 2018 en op 27 september 2019. [eiser] heeft fysiotherapie gehad, maar blijft last houden van een stijve enkel met bewegingsbeperkingen en zwellingen.
3.3.
Bij uitspraak van de politierechter van deze rechtbank van 12 juli 2019 (parketnummer 08.196086.18) is [gedaagde] veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De politierechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk. De vordering van [eiser] als benadeelde partij is daarbij toegewezen tot een bedrag van € 1.524,16 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade. Voor het overige is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
3.4.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar heeft dat hoger beroep op 19 januari 2022 ingetrokken, waarmee het vonnis van 12 juli 2019 definitief is geworden.
3.5.
In een brief van 20 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de nieuw verschenen materiële schade en de eerder niet toegewezen immateriële schade.
3.6.
In augustus 2022 is het litteken op de rechterenkel van [eiser] opengegaan nadat hij zich daaraan heeft gestoten. Door de aanwezige zwellingen is de wond slecht genezen. Het herstel heeft maandenlang geduurd.
4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert - samengevat en na vermeerdering van eis - een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de mishandeling op 29 september 2018 en [gedaagde] te veroordelen om bij wijze van voorschot een bedrag van € 15.040,88 te betalen, te vermeerderen met rente en proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5De beoordeling
Vermeerdering van eis
5.1.
Ter zitting van 11 september 2023 heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met € 314,35. Dit bedrag heeft betrekking het eigen risico van de zorgverzekering in 2023. Het onderliggende kostenoverzicht is op 28 augustus 2023 als productie 14 toegezonden.
5.2.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en heeft betoogd dat de vermeerdering van eis niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze niet op de juiste wijze in het geding is gebracht.
5.3.
De kantonrechter stelt vast de vermeerdering van eis schriftelijk is gedaan bij akte ter zitting van 11 september 2023 die ook als rolzitting heeft te gelden. Aan dat vereiste van artikel 130 Rv is daarmee voldaan. Gesteld noch gebleken is dat de vermeerdering van eis in strijd is met de eisen van goede procesorde, zodat de kantonrechter de vermeerdering van eis zal toelaten.
Aansprakelijkheid
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij vonnis van de politierechter van 12 juli 2019 op grond van artikel 300 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is veroordeeld voor mishandeling van [eiser] op 29 september 2018. Het is evenmin in geschil dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
5.5.
Op grond van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. [gedaagde] heeft de mishandeling erkend en heeft ook erkend op grond daarvan aansprakelijk te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de mishandeling vaststaat en dat dit een onrechtmatige daad oplevert waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is.
Eigen schuld
5.6.
[gedaagde] beroept zich op de aanwezigheid van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [eiser] . [gedaagde] stelt dat de schade van [eiser] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] moet worden toegerekend. Voorafgaand aan de mishandeling heeft [eiser] moedwillig tegen een fiets van een werknemer van [gedaagde] geschopt. [gedaagde] wilde [eiser] vervolgens stoppen en heeft tegen de fiets van [eiser] getrapt, waardoor [eiser] ten val is gekomen. Had [eiser] niet tegen de fiets getrapt, dan was er niets gebeurd, aldus [gedaagde] .
5.7.
[eiser] heeft de stellingen van [gedaagde] betwist. Hij stelt niet tegen de fiets van de werknemer te hebben getrapt, maar dat deze is omgevallen toen hij erlangs fietste. Het kan zijn dat hij de fiets heeft geraakt, maar dan was dat niet moedwillig. Daarnaast stelt [eiser] dat op grond van de billijkheidscorrectie de gehele schade voor rekening van [gedaagde] dient te komen.
5.8.
Bij de beoordeling van dit eigen schuld verweer stelt de kantonrechter voorop dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [eiser] ) kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige ( [gedaagde] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Maar een andere verdeling kan plaatsvinden of de vergoedingsplicht kan geheel vervallen of in stand blijven, als de billijkheid dit vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 lid 1 BW). De stelplicht en de eventuele bewijslast van het door [gedaagde] gevoerde verweer rusten volgens, in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde] .
5.9.
Daargelaten of [gedaagde] aan zijn stelplicht heeft voldaan door zijn standpunt niet aanstonds te onderbouwen met de in zijn dossier aanwezige stukken, zoals de camerabeelden en de getuigenverklaringen die in het strafdossier zitten en ter zitting pas aan te bieden de beelden op zijn telefoon te laten zien, gaat het beroep op eigen schuld om de volgende redenen niet op. De kantonrechter is van oordeel dat zelfs als door het bekijken van de camerabeelden of ander bewijs, zou komen vast te staan dat [eiser] wél tegen de fiets van de werknemer van [gedaagde] heeft getrapt, [eiser] geenszins rekening hoefde te houden met de buitenproportionele reactie van [gedaagde] . Bij de politierechter heeft [gedaagde] verklaard dat hij zo hard schopte dat [eiser] zou stoppen; een reactie die [eiser] niet had hoeven verwachten. Naar het oordeel van de kantonrechter is de door [eiser] geleden schade dan ook niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. De omstandigheid dat [gedaagde] destijds in zijn straat al veel overlast van anderen ervoer, rechtvaardigt zijn reactie niet en is een omstandigheid die niet aan [eiser] kan worden toegerekend. Er is dan ook geen reden om een deel van de door [eiser] geleden schade voor zijn eigen rekening te laten komen.
5.10.
Verder is de kantonrechter van mening dat als de (vermeende) trap tegen de fiets door [eiser] al een omstandigheid is die aan hem kan worden toegerekend en die heeft bijgedragen aan de schade, de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel in stand blijft, omdat de billijkheid dat vergt wegens de uiteenlopende ernst van de fout van [eiser] (een schop tegen een fiets van een werknemer van [gedaagde] ) en die van [gedaagde] (mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als buitenproportionele reactie op het gedrag van [eiser] ).
5.11.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] volledig aansprakelijk voor de (zowel materiële als immateriële) schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde] op 29 september 2018. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
De schade
5.12.
De kantonrechter zal hieronder per door [eiser] gestelde schadepost beoordelen of deze al dan niet (geheel) voor toewijzing in aanmerking komt.
Niet betwiste schadeposten
5.13.
[gedaagde] heeft de gevorderde schade die betrekking heeft op de kosten van Voetcomfort in 2020 en 2022 en ook de kosten van het opvragen van medische informatie in 2022 niet betwist. Het totaalbedrag van deze kosten is € 451,50 (192,00 + 199,50 + 60,00 = € 451,50) en dat bedrag zal door de kantonrechter worden toegewezen.
Toekomstige schade
5.14.
[eiser] heeft een bedrag van € 1.000,- gevorderd, welk bedrag is gebaseerd op de aanname dat de komende tien jaar iedere twee jaar nieuwe inlegzolen gemaakt moeten worden. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelt dat niet gebleken is dat dat deze nieuwe inlegzolen in de toekomst ook nodig zouden zijn.
5.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. De gevorderde schade betreft nog niet ingetreden schade. Deze schade zal op grond van artikel 6:105 BW door de kantonrechter moeten worden begroot. Vaststaat dat [eiser] zowel in 2020 als in 2022 inlegzolen heeft moeten aanschaffen. Op grond daarvan is het naar het oordeel van de kantonrechter redelijk om te verwachten dat dat [eiser] ook in de nabije toekomst vaker nieuwe inlegzolen moet aanschaffen. Uit de procestukken volgt dat [eiser] in de brief van 20 april 2022 aan [gedaagde] de verschenen schade van inlegzolen van 2020 vorderde en de niet verschenen schade berekende op vijfmaal nieuwe inlegzolen in de komende tien jaar (2022 – 2032). In deze procedure is inmiddels de verschenen schade van inlegzolen in 2022 gevorderd, waartegen [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd. De kantonrechter ziet niet in waarom deze verschenen schade niet in mindering zou moeten worden gebracht op de nog niet-verschenen schade. [eiser] heeft ook geen argumenten gegeven waarom dat wél het geval zou zijn. De kantonrechter zal de toekomstige schade daarom begroten op € 800,-
Eigen risico
5.16.
[eiser] vordert - na de toegestane vermeerdering van eis - een bedrag van € 424,02. Hij stelt in 2022 en 2023 medische kosten te hebben gemaakt die hij zelf heeft betaald in verband met het eigen risico van de zorgverzekering.
5.17.
[gedaagde] betwist de hoogte van het gevorderde niet, maar stelt dat er geen causaal verband bestaat tussen deze kosten en de aan hem toe te rekenen omstandigheden.
5.18.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat deze kosten niet zouden zijn gemaakt als hij niet door [gedaagde] zou zijn mishandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het litteken dat is ontstaan na de verschillende operaties aan de rechterenkel is opengegaan nadat [eiser] zich daaraan had gestoten en dat deze wond gedurende maanden open is gebleven en verzorgd moest worden. Naar het oordeel van de kantonrechter zou zonder de mishandeling door [gedaagde] [eiser] geen litteken op de rechterenkel hebben gehad en zou hij geen last van zwellingen daaraan hebben gehad, waardoor de ontstane wond slecht en zeer langzaam is genezen. Anders dan [gedaagde] betoogd, is er sprake van causaal verband. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 424,02 (109,67 + 314,35 = € 424,02) dan ook toewijzen.
Smartengeld
5.19.
[eiser] vordert in deze procedure € 10.000,00 aan smartengeld. De politierechter heeft al een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade toegewezen. [eiser] stelt dat een (totaal) bedrag van € 12.500,00 een billijke vergoeding is. [eiser] baseert dit op het letsel, de medische behandeling en de blijvende beperkingen bij het werken en het sporten. [eiser] verwijst daarbij naar een uitspraak die is opgenomen in de ANWB Smartengeld-gids (onder nummer 703).
5.20.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de door [eiser] gemaakte vergelijking niet opgaat, omdat de toedracht anders is en er bij [eiser] geen sprake is van posttraumatische artrose. [gedaagde] meent dat het door de politierechter al toegewezen bedrag volstaat.
5.21.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW wordt aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de inflatie). Bij de vaststelling dient de kantonrechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke persoon te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
5.22.
Bij de bepaling van de omvang van de immateriële schadevergoeding neemt de kantonrechter de omstandigheden waarop [eiser] zich heeft beroepen tot uitgangspunt. [gedaagde] heeft deze omstandigheden niet bestreden. [gedaagde] heeft er enkel op gewezen dat het door [eiser] aangehaalde voorbeeld uit de Smartengeldgids niet te vergelijken is met de situatie van [eiser] .
5.23.
De kantonrechter heeft acht geslagen op het door [eiser] genoemde voorbeeld uit de Smartengeldgids (nummer 703, editie 2023). Het geval dat [eiser] noemt gaat weliswaar ook over letsel dat is ontstaan door een enkelvoudige mishandeling. Maar meer specifiek gaat het in die zaak om ernstig letsel aan de enkel nadat een auto over een been is gereden. In zoverre is het aangehaalde voorbeeld qua oorzaak niet goed vergelijkbaar met de situatie van [eiser] . Uit het voorbeeld blijkt ook niet in welke mate er in dat geval blijvend letsel was.
5.24.
De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van ernstig letsel, met een langdurige periode van herstel. [eiser] is drie keer geopereerd. Er is sprake van een blijvende invaliditeit van 1-2%, met een verhoogd risico van posttraumatische artrose. Er is sprake van bewegingsbeperkingen en aanblijvende zwellingen. Hardlopen is niet meer mogelijk en in het dagelijks werk wordt [eiser] in enige mate beperkt. Alleen met extra maatregelen zoals een zitstoel en minder staand werken kan hij zijn huidige werk blijven uitvoeren. Tot op heden is er evenwel geen sprake van verlies aan verdienvermogen. [eiser] is een periode angstig geweest, maar is daarvoor niet behandeld en er is ook geen psychische diagnose gesteld. De kantonrechter vindt verder relevant dat de mishandeling door [gedaagde] bestond uit een trap tegen de fiets van [eiser] , die is gevolgd door zijn val. Er was aldus geen sprake van excessief geweld. De kantonrechter begroot het smartengeld, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, op € 5.000,00.
5.25.
Op dit bedrag zal in mindering worden gebracht het in het strafproces toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 2.500,00. Na verrekening resteert dan een bedrag van € 2.500,00. Dit bedrag zal de kantonrechter dan ook toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
5.26.
[eiser] vordert € 3.165,36 aan buitengerechtelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
5.27.
[gedaagde] betwist de kosten. Hij stelt nooit aansprakelijk te zijn gesteld voor deze kosten. Verder stelt hij dat de kosten niet reëel en buiten proportioneel zijn. De kosten hebben goeddeels te maken met de strafzaak en de huidige vordering wijkt nauwelijks af de vordering zoals door Slachtofferhulp in de strafzaak werd ingediend.
5.28.
De kantonrechter overweegt als volgt. De aansprakelijkheid van [gedaagde] staat zoals hiervoor overwogen vast. Die aansprakelijkheid brengt mee de verplichting tot schadevergoeding waaronder de vermogensschade zoals in artikel 6:96 BW vermeld. Het eerste verweer van [gedaagde] gaat daarom niet op.
5.29.
Over de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten merkt de kantonrechter het volgende op. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat de kosten die werden gemaakt vóór dat het strafvonnis definitief was, zagen op de voorbereiding van het hoger beroep van de strafzaak om het deel waarin [eiser] niet-ontvankelijk werd verklaard (de immateriële schade van € 10.000,00) nader te onderbouwen. De kosten die worden gemaakt in een strafzaak die zien op de vordering van een benadeelde partij zijn, naar het oordeel van de kantonrechter, niet anders dan als proceskosten aan te merken. Het instellen van een vordering benadeelde partij is een alternatief voor het dagvaarden van een civiele procedure. Artikel 241 Rv bepaalt dat deze kosten niet kunnen worden gevorderd op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. De kantonrechter kan [eiser] niet volgen in zijn betoog dat door het intrekken van het hoger beroep in de strafzaak deze kosten van kleur zouden (terug)verschieten en alsnog als buitengerechtelijke kosten zouden moeten worden aangemerkt. Als gevolg van het intrekken van het hoger beroep in de strafzaak door [gedaagde] kon [eiser] zijn vordering als benadeelde partij niet doorzetten. Nadien zijn kosten gemaakt om buiten rechte betaling van de (nog) niet toegewezen schade en de nieuwe verschenen schade te verkrijgen. De kantonrechter is van oordeel dat die kosten (in de periode februari 2022 tot en met 19 oktober 2022) wél als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte kunnen worden aangemerkt (artikel 6:96 lid 2 onder c BW). In die periode is € 880,00 aan kosten gefactureerd. Dat betekent dat een bedrag van € 880,00 zal worden toegewezen.
Slotsom ten aanzien van de schade
5.30.
De schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van de mishandeling op 29 september 2018, voor zover in deze procedure aan de orde is gesteld, wordt bepaald op:
niet-betwiste kosten inlegzolen en medische informatie € 451,50
toekomstige kosten inlegzolen (4 x € 200) € 800,00
kosten eigen risico zorgverzekering (2022 en 2023) € 424,02
immateriële schade € 2.500,00
buitengerechtelijke kosten € 880,00
Totaal € 5.055,52
De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 5.055,52.
Wettelijke rente
5.31.
[eiser] vordert wettelijke rente over de schade te rekenen vanaf 29 september 2019, dan wel vanaf de verschijningsdata van de verschillende schadeposten, dan wel vanaf 20 april 2022, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding.
5.32.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de aanvangsdatum van 29 september 2019, omdat hij pas op 20 april 2022 voor de in deze procedure gevorderde schade aansprakelijk is gesteld. [gedaagde] meent dat in geval van (gedeeltelijke) toewijzing het redelijk en billijk zou zijn wanneer wettelijke rente wordt gerekend vanaf de datum van het vonnis.
5.33.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 6:119 BW bepaalt dat wanneer er sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom wettelijke rente daarover verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is om die geldsom te voldoen. De kantonrechter dient daarom vast te stellen vanaf welk moment [gedaagde] in verzuim is. Artikel 6:83 onder b BW bepaalt dat in geval van een onrechtmatige daad het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Dat betekent dat een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad in beginsel opeisbaar is op het moment dat de schade ontstaat. In geval van abstracte schadeberekening, is de vordering terstond opeisbaar, ook al staat het bedrag van de schade nog niet vast. De immateriële schade wordt abstract berekend. De wettelijke rente is daarom, naar het oordeel van de kantonrechter, verschuldigd vanaf de datum van het ongeval, te weten 29 september 2018.
Maar ziet de schade op bepaalde na het ongeval gemaakte kosten, dan zal de opeisbaarheid pas ontstaan, doordat de benadeelde deze kosten opeisbaar verschuldigd wordt. Op 20 april 2022 heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] (onder meer) de schade dient te vergoeden die na het intreden van het ongeval is ontstaan. Gevorderd werd die schade te betalen uiterlijk twee weken na de datum van de brief van 20 april 2022, dus 4 mei 2022.Voor die gevorderde en toegewezen materiële schade zal de kantonrechter de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 4 mei 2022. Het betreft een bedrag van € 1.932,00 bestaande uit (192,00 + 60,00 + 800,00 + 880,00 = € 1.932,00).
Voor de kosten die pas in deze procedure voor het eerst worden gevorderd waaronder het eigen risico 2023 (die pas zijn gevorderd bij vermeerdering van eis op 11 september 2023), zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het vonnis. Het betreft een bedrag van € 623,52 (109,67 + 199,50 + 314,35 = € 623,52).
Conclusie
5.34.
Samengevat levert dat het volgende op. De kantonrechter zal een bedrag van € 5.055,52 toewijzen. De wettelijke rente zal worden toegewezen over een bedrag van € 2.500,00 vanaf 29 september 2019, over een bedrag van € 1.932,00 vanaf 4 mei 2022 en over een bedrag van 623,52 vanaf de datum van het vonnis.
5.35.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- informatiekosten |
€ |
1,34 |
|
- griffierecht |
€ |
86,00 |
|
- salaris gemachtigde |
€ |
792,00 |
(2,00 punten × € 396,00) |
Totaal |
€ |
879,34 |
5.36.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. ECLI:NL:RBOVE:2023:4017