Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 150113 letsel groepsleidster na duw tijdens werkzaamheden; zorgplicht geschonden

Hof Amsterdam 150113 letsel groepsleidster na duw tijdens werkzaamheden; zorgplicht geschonden

Hoger beroep van rb-utrecht-200411-kanton-aansprakelijkheid-werkgever-voor-agressief-gedrag-bewoner-zorginstelling

5.  De motivering van de beslissing in hoger beroep 

5.1  [geïntimeerde] heeft met een op 20 april 2010 uitgebrachte dagvaarding een procedure tegen 's-Heeren Loo aangespannen bij de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Amersfoort). In deze procedure heeft [geïntimeerde] - voor zover hier van belang - een verklaring voor recht gevorderd dat 's-Heeren Loo aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van een incident dat zich op 4 september 2008, tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo, heeft voorgedaan (hierna: het incident), en heeft zij veroordeling van 's-Heeren Loo gevorderd tot betaling van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. 

5.2  De kantonrechter heeft, na een tussenvonnis van 13 oktober 2010, waarin aan 's-Heeren Loo bewijs is opgedragen, bij eindvonnis van 20 april 2011 voor recht verklaard dat 's-Heeren Loo aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het incident op 4 september 2008 en 's-Heeren Loo veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerde] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tegen deze beslissing zijn de grieven van 's-Heeren Loo gericht. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 

5.3  Ook in hoger beroep gaat het om de vraag of [geïntimeerde] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of 's-Heeren Loo aansprakelijk is voor deze schade primair op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), subsidiair op grond van artikel 7:611 BW. 

5.4  Het hof stelt voorop dat indien vast staat dat de werknemer schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden, het aan de werkgever is te stellen en zonodig te bewijzen, kort gezegd, dat hij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Weliswaar is, zoals de Hoge Raad bij herhaling omtrent art. 7:658 BW heeft overwogen, met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico's van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, LJN BD3129). Art. 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (vgl. Hoge Raad 11 april 2008, LJN BC9225). Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de in lid 1 van art. 7:658 genoemde verplichtingen is nagekomen voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (vgl. Hoge Raad 25 mei 2007, LJN BA3017). 
Het hof verwijst in dit verband ook naar het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, LJN BR5223. 

Is 's-Heeren Loo op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW aansprakelijk jegens [geïntimeerde]? 

5.5  Het hof zal hierna eerst beoordelen of 's-Heeren Loo op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW aansprakelijk is jegens [geïntimeerde]. In dat kader komen de volgende onderwerpen aan de orde: 
a. heeft [geïntimeerde] schade geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo? 
b. indien de onder a vermelde vraag bevestigend wordt beantwoord, is 's-Heeren Loo haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht nagekomen? 
c. de aard en omvang van de schade als gevolg van het incident op 4 september 2008. 

Heeft [geïntimeerde] schade geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo?   

5.6  Met betrekking tot de vraag of [geïntimeerde] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo overweegt het hof het volgende. 
Op grond van de in rechtsoverweging 4.11 en 4.12 vermelde verklaringen van [geïntimeerde], de in rechtsoverweging 4.16 vermelde verklaring van [X] en de stellingen van 's-Heeren Loo zelf, zoals vermeld onder 13 van haar memorie van grieven, staat vast dat [geïntimeerde] tijdens het incident op 4 september 2008 geprobeerd heeft een cliënt, [A], die haar collega [Y] agressief wilde benaderen, tegen te houden waarbij zij - in ieder geval - een duw heeft gekregen en tegen een muur of een kast is gevallen. 
Tevens staat vast dat [geïntimeerde] direct na het incident haar huisarts heeft bezocht vanwege klachten aan onder andere haar handen, benen en nek en dat zij vervolgens onder behandeling is (geweest) van (een) medisch specialist(en) en/of een fysiotherapeut. [geïntimeerde] heeft zich ziek gemeld met ingang van 5 september 2008. 's-Heeren Loo heeft deze ziekmelding geaccepteerd. Vanaf februari 2009 heeft [geïntimeerde] drie keer twee uur per week op therapeutische basis re-integratiewerkzaamheden verricht. Vanaf 25 september 2009 heeft [geïntimeerde] zich weer volledig ziek gemeld. Vanaf 3 september 2010 ontvangt [geïntimeerde] een WIA (WGA) uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] op 4 september 2008 in ieder geval enig letsel en/of andere gezondheidsschade heeft geleden als gevolg van het incident dat plaatsvond tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij 's-Heeren Loo. Ook het in rechtsoverweging 4.15 vermelde expertiserapport van Andriessen & Geurst van 12 januari 2010, dat in opdracht van 's-Heeren Loo is uitgebracht, vormt een bevestiging van dit oordeel. 

Is 's-Heeren Loo haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht nagekomen? 

5.7  Met betrekking tot de vraag of 's-Heeren Loo, zoals zij heeft gesteld en [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist, haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht is nagekomen, spelen, in het licht van onder andere het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, LJN BR5223, zowel algemene maatregelen die strekken tot beveiliging van de werknemers tegen de gevaren van hun omgang met jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen als specifieke maatregelen en instructies die zijn vereist ter beveiliging van werknemers in hun omgang met die jongeren, een rol. In het hierna volgende zal het hof de algemene maatregelen en de specifieke maatregelen bespreken en daarnaast apart ingaan op de opleiding van [geïntimeerde] en de door haar bij 's-Heeren Loo gevolgde cursus(sen). 

Algemene maatregelen 

5.8  Vaststaat dat [geïntimeerde] als groepsleider werkzaam was op een groep van jongeren tussen twaalf en achttien jaar met zeer ernstige gedragsproblemen, zogenaamde jongeren met een (z)org(z)waarte(p)akket 4 en 5. 

5.9  Het hof acht aannemelijk dat het wekelijks teamoverleg en het tweewekelijkse multidisciplinair overleg in aanwezigheid van een orthopedagoog, waarbij cliënten werden geëvalueerd, persoonlijke behandelplannen aan de hand van de observaties van de groepsleiders werden getoetst en/of aangepast, groepsleiders informatie, advies en ondersteuning kregen met betrekking tot hun omgang met cliënten en risicovolle situaties werden besproken, heeft bijgedragen aan een beter inzicht van de groepsleiders in de verbale en/of fysieke agressie van deze cliënten. Dit (theoretische) inzicht alleen is echter niet, althans onvoldoende om op de werkvloer steeds adequaat te kunnen reageren op verbale en/of fysieke agressie van cliënten. 

5.10  Hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.9 is overwogen, geldt ook voor de bij 's-Heeren Loo geldende bereikbaarheidsdienst buiten kantooruren. 's-Heeren Loo zelf heeft gesteld (zie punt 50 memorie van grieven) dat deze bereikbaarheidsdienst niet als doel had een extra paar handen ter plekke te bieden aan de groepsleiding, maar dat deze dienst de mogelijkheid bood om te overleggen of om een akkoord te verkrijgen voor bepaalde (be)handelingen. Deze bereikbaarheidsdienst - op afstand - bood naar het oordeel van het hof (slechts) algemene ondersteuning, maar was niet specifiek gericht op de veiligheid van de groepsleiding op de werkvloer. 

5.11  's-Heeren Loo heeft voorts aangevoerd dat zij een alarmsysteem hanteert waarbij een groepsleider in een situatie waarin hij extra assistentie nodig heeft, een alarmknop kan indrukken, waarna een groepsleider van een andere wooneenheid te hulp schiet. Het hof gaat ervan uit dat dit alarmsysteem er mede toe dient om incidenten met cliënten waarbij sprake is van verbale en/of fysieke agressie te voorkomen. Hierbij past wel de kanttekening dat deze hulp “van buiten” wordt geboden en niet “van binnen”, dat wil zeggen door personeel op de groep en dat er enige tijd mee gemoeid is voordat deze extra groepsleider ter plaatse is. 

Specifieke maatregelen 

5.12  Vaststaat dat [geïntimeerde] werkzaam was op een groep jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen. Van belang hierbij is dat deze groep uitsluitend uit jongens tussen 12 en 18 jaar bestond. 

5.13  Het hof heeft in rechtsoverweging 4.7 vastgesteld dat op 30 januari 2008 een (andere) groepsleider door drie cliënten van de Dijkhoek is mishandeld. Naar aanleiding van deze mishandeling heeft 's-Heeren Loo het Regieherstelplan opgesteld. Doel van het Regieherstelplan was - en dit is ook expliciet in dit plan omschreven - om veiligheid te scheppen voor zowel de groepsleiders als de jongeren, waarbij ervoor moest worden gezorgd dat de groepsgeleiders weer de regie in handen zouden krijgen en zouden behouden (cursivering door het hof) bij de omgang met de jongeren. Het hof leidt hieruit af - zoals ook [geïntimeerde] heeft aangevoerd - dat ten tijde van deze mishandeling sprake was van een situatie waarin de jongeren al geruime tijd de regie, dat wil zeggen de macht, hadden over de groepsleiders. 's-Heeren Loo zelf spreekt over een “wij-zij”cultuur (zie punt 35 memorie van grieven). 
De in het Regieherstelplan vermelde maatregelen, waaronder de inzet van extra (boventallig) personeel, zijn uitgevoerd tot vlak vóór het incident, te weten tot juni 2008. Dat met deze maatregelen de problemen nagenoeg geheel uit de wereld waren, in die zin dat sprake was van een voor de groepsleiding veilige werkvloer, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. Het hof verwijst naar de in rechtsoverweging 4.8 vermelde notulen van 4 juni 2008 van het managementteam Middelrode waarin het volgende is vermeld: 
“Gezegd wordt, dat de twee maanden boventallig staan wel z’n vruchten afgeworpen heeft. Dit neemt niet weg dat de frustratie er nog wel zit en het grootste onderwerp veiligheid is.” 

5.14  [geïntimeerde] heeft voorts onbetwist gesteld dat cliënt [A] in 2008 vanuit een gesloten setting naar 's-Heeren Loo is gekomen en dat cliënt [B] in 2008 is overgeplaatst van Lange Dreef 5 naar Lange Dreef 7, omdat hij op Lange Dreef 5 niet meer te handhaven was. 

5.15  Gelet op het voorgaande acht het hof de kwalificatie van de kantonrechter dat de groep, waarop [geïntimeerde] als groepsleider werkzaam was, “als moeilijk bekend stond”, volkomen juist. 

5.16  [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de jongens binnen de groep waarop zij werkzaam was, geen gezag van vrouwen accepteerden, hetgeen 's-Heeren Loo wist, althans kon weten. Vaststaat dat [geïntimeerde] op 4 september 2008 samen met een andere vrouwelijke groepsleider op de groep werkzaam was. Die situatie was “normaal”. Het was uitzondering wanneer [geïntimeerde] met een mannelijke collega op de groep werkte. 's-Heeren Loo heeft deze stellingen van [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. 's-Heeren Loo heeft ter gelegenheid van het pleidooi verklaard dat “het roostertechnisch niet mogelijk is” om (het hof begrijpt) steeds naast een vrouw ook een man als groepsleider op een groep te laten werken. Dat is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van 's-Heeren Loo komt. Weliswaar was op 4 september 2008 een extra groepsleider ingezet, maar dit betrof een ad hoc maatregel, terwijl de inzet van de mannelijke (extra) groepsleider pas plaatsvond op het moment dat al sprake was van onrust en agressie op de groep. 

5.17  's-Heeren Loo heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat sprake was van een hoog personeelsverloop binnen haar organisatie. Tegenover de stelling van [geïntimeerde] dat op de groep waar zij werkzaam was, sprake was van een minimale bezetting, dan wel van onderbezetting, heeft 's-Heeren Loo slechts aangevoerd dat het werken met twee medewerkers per dienst marktconform is en ook wordt gehanteerd door vergelijkbare zorginstellingen. 's-Heeren Loo verliest hierbij uit het oog dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de sector waarin zij opereert drastisch op personeel wordt bezuinigd. Marktconform betekent dus niet zonder meer “voldoende”. Voorts miskent 's-Heeren Loo met deze algemene stelling de specifieke - moeilijke - problematiek van de groep waarop [geïntimeerde] werkzaam was. 

5.18  Ook heeft 's-Heeren Loo niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat er tot het incident veel gewerkt werd met uitzendkrachten. Vaststaat dat deze uitzendkrachten wel de vereiste opleiding hadden om de werkzaamheden te verrichten, maar dat de meerderheid van hen geen training agressie- en conflictbeheersing had gevolgd, waardoor zij én niet konden ingrijpen én niet mochten ingrijpen ingeval van geweldsincidenten. 

5.19  Bij het voorgaande is van belang dat 's-Heeren Loo ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft verklaard dat na het incident alleen nog uitzendkrachten zijn ingehuurd van een gespecialiseerd uitzendbureau en dat extra formatie is vrijgemaakt voor de groep waarop [geïntimeerde] werkzaam was. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [geïntimeerde] daaraan - door 's-Heeren Loo erkend - toegevoegd dat na het incident van de (jongens)groep een meidengroep is gemaakt, dat Morthadah en [B] niet meer op één afdeling zitten en dat er meer groepsleiders op de groep werken in zeven aanvullende diensten in plaats van vier aanvullende diensten. 's-Heeren Loo heeft niet toegelicht waarom zij deze maatregelen, waarmee een incident als het onderhavige had kunnen worden voorkomen, althans de kans daarop had kunnen worden verkleind, pas ná en niet vóór het incident heeft getroffen. 
Opleiding van [geïntimeerde] en door [geïntimeerde] bij 's-Heeren Loo gevolgde cursus(sen) 

5.20  Voorafgaande aan haar indiensttreding is [geïntimeerde] gedurende een aantal jaren werkzaam geweest in een penitentiaire inrichting. [geïntimeerde] beschikt over een diploma mbo SPW. 

5.21  [geïntimeerde] heeft na haar indiensttreding een cursus agressie- en conflictbeheersing gevolgd, die volgens haar één dag in beslag heeft genomen. Volgens 's-Heeren Loo betrof het een meerdaagse cursus. Een dergelijke cursus is naar het oordeel van het hof een minimum vereiste om een nieuwe groepsleider te leren en/of te instrueren hoe deze moet omgaan met zeer moeilijke jongeren. Belangrijker is echter of [geïntimeerde] herhalingstrainingen heeft gevolgd. De stellingen van 's-Heeren Loo zijn op dit punt niet consistent. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft 's-Heeren Loo aangevoerd dat er continue herhalingstrainingen werden gegeven. In haar memorie van grieven (zie punt 44) heeft 's-Heeren Loo gesteld dat er op het moment van het incident ongeveer anderhalf jaar was verstreken sinds het moment dat [geïntimeerde] de cursus bij indiensttreding had gevolgd en dat die periode niet zodanig lang is dat daaruit kan worden afgeleid dat in onvoldoende mate herhalingscursussen worden aangeboden. Feit is echter dat 's-Heeren Loo, tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] dat zij herhalingstrainingen heeft gevolgd, niet gemotiveerd heeft onderbouwd dat dit wel het geval is geweest. 

5.22  Bij het voorgaande neemt het hof in aanmerking dat 's-Heeren Loo ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft verklaard dat ná het incident vaker trainingen gericht op het voorkomen van escalatie zijn aangeboden. Ook hier geldt dat 's-Heeren Loo niet heeft toegelicht, waarom zij deze trainingen niet al vóór het incident heeft aangeboden. 

Conclusie 

5.23  Bij afweging van alle hiervoor behandelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat 's-Heeren Loo tekort is geschoten in haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht omdat zij heeft nagelaten voldoende specifieke maatregelen te treffen ter voorkoming van door [geïntimeerde] te lijden schade tijdens de uitoefening van de werkzaamheden en omdat zij niet heeft zorg gedragen voor de noodzakelijke herhalingstrainingen op het gebied van conflict- en agressiebeheersing. De door 's-Heeren Loo getroffen algemene maatregelen wegen daar niet, althans onvoldoende tegen op. 

5.24  Bij het voorgaande acht het hof niet van belang of, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld en 's-Heeren Loo gemotiveerd heeft betwist, [geïntimeerde] zelf bij herhaling aandacht heeft gevraagd voor de situatie op de afdeling/op de groep of heeft gewezen op de instabiele situatie. De ernst van de problematiek van de groep waarop [geïntimeerde] werkzaam was, was voldoende bekend bij 's-Heeren Loo (zie rechtsoverweging 5.13 en 5.14). Onder die omstandigheden rust in de eerste plaats op de werkgever, in dit geval 's-Heeren Loo, de (wettelijke) verplichting om adequate veiligheidsmaatregelen te nemen en om erop toe te zien dat de veiligheid op de werkvloer blijvend wordt gewaarborgd. 

5.25  De door [geïntimeerde] genoten opleiding en haar werkervaring in een penitentiaire inrichting, zoals omschreven in rechtsoverweging 5.20, waardoor zij ervaring had met agressie- en conflictbeheersing, kan evenmin afbreuk doen aan het feit dat 's-Heeren Loo in haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht is tekort geschoten. 

5.26  Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van 's-Heeren Loo dat [geïntimeerde] ten tijde van het incident heeft gekozen voor een conflictaanpak die in strijd was met hetgeen tijdens trainingen en in werkevaluaties was geïnstrueerd. 's-Heeren Loo heeft niet gesteld dat de door [geïntimeerde] gestelde schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] en dit kan ook niet uit de hiervoor vermelde stelling van 's-Heeren Loo worden afgeleid. De door [geïntimeerde] gekozen aanpak kan bovendien een gevolg van de gebrekkige nascholing door 's-Heeren Loo van [geïntimeerde] zijn, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.21 omschreven. 

5.27  Gelet op het voorgaande behoeft niet meer te worden beoordeeld of 's-Heeren Loo op grond van artikel 7:611 BW jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is. 

5.28  's-Heeren Loo heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Reeds om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van 's-Heeren Loo. 

De aard en omvang van de schade van [geïntimeerde] als gevolg van het incident op 4 september 2008 

5.29  's-Heeren Loo heeft gemotiveerd betwist dat de door [geïntimeerde] gestelde lichamelijke en psychische klachten een gevolg zijn van het incident op 4 september 2008. Het hof heeft hiervoor beslist dat [geïntimeerde] op 4 september 2008 in ieder geval enig letsel en/of andere gezondheidsschade heeft geleden als gevolg van het incident en voorts dat 's-Heeren Loo hiervoor aansprakelijk is op grond van artikel 7: 658 lid 1 en 2 BW. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. De schadestaatprocedure is naar het oordeel van het hof bij uitstek geschikt om de exacte aard en omvang van de schade die [geïntimeerde] stelt te hebben geleden en eventueel nog zal lijden als gevolg van het incident op 4 september 2008 vast te stellen. Voor zover de exacte toedracht van het incident op 4 september 2008 voor de vaststelling van de aard en omvang van die schade van belang is, kan dit ook in de schadestaat procedure aan de orde komen. Dit geldt ook voor de eventuele lichamelijke gesteldheid van [geïntimeerde] vóór het incident die mogelijk verband hield met het feit dat zij vóór het incident zwemles gaf en paard reed. 

5.30  Anders dan 's-Heeren Loo heeft verzocht, is er geen redelijke grond om de beslissing met betrekking tot de aansprakelijkheid in deze zaak aan te houden, totdat de rapportages van de door het hof bij beschikking van 3 oktober 2012 benoemde deskundigen beschikbaar zijn. 

5.31  De grieven I tot en met IX falen. Grief X is terecht voorgesteld, maar kan op zichzelf niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen leiden. Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen. 

5.32  Als de in het ongelijk gestelde partij dient 's-Heeren Loo, evenals in eerste aanleg, in de proceskosten (in hoger beroep) te worden veroordeeld. In zoverre faalt ook grief XI. De proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 284,- voor griffierecht en € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten tarief II in hoger beroep). LJN BY8866