GHARL 160925 Letsel na val over opgedweilde hondenplas tijdens hondencursus; Aansprakelijkheid bedrijf dat cursus verzorgt; beroep op exoneratiebeding faalt
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 160925 Letsel na val over opgedweilde hondenplas tijdens hondencursus; Aansprakelijkheid bedrijf dat cursus verzorgt; beroep op exoneratiebeding faalt
- Hof veroordeelt geïntimeerde in hoger beroep deelgeschil alsnog in de door de deelgeschilrechter begrote kosten, € 5.432
2De kern van de zaak
2.1
[appellant] is een deelgeschilprocedure gestart om een verklaring voor recht te verkrijgen dat Bréborgh c.s. aansprakelijk zijn voor het ongeval dat [appellant] op 4 februari 2020 is overkomen in de trainingshal van De Bréborgh bij een hondentrainingscursus. Volgens [appellant] was sprake van een gevaarzettende situatie en een schending van de zorgplicht van De Bréborgh. [appellant] is uitgegleden op een natte plek in de trainingshal die veroorzaakt was door een plassende hond en waarvoor de instructies aan de deelnemers om iets dergelijks goed op te dweilen onvoldoende was, omdat zo’n plek nat blijft; er waren ook geen waarschuwingsborden voorhanden.
2.2
De deelgeschilrechter heeft, met toepassing van de zogeheten ‘Kelderluikcriteria’ het verzoek van [appellant] afgewezen. (geen publicatie bekend, red. LSA LM) [appellant] wil met het hoger beroep bereiken dat de beschikking in deelgeschil (gedeeltelijk) wordt vernietigd en vordert daarom dat De Bréborgh aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval.
2.3
Het hof zal beslissen dat De Breborgh aansprakelijk is en zal de vordering van [appellant] alsnog toewijzen en licht dat hierna toe. Het hof laat de beschikking in het deelgeschil van de rechtbank dan ook niet in stand.
3De beslissing van het hof
De feiten
3.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is met partijen uitvoerig stilgestaan bij de inrichting van de trainingshal, de trainingen die werden gegeven, de bekendheid van [appellant] met de trainingshal, de toedracht van het ongeval, de getuigenverklaringen enzovoort; een en ander is opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Daaruit volgt dat de volgende feiten - als niet of onvoldoende weersproken - kunnen worden vastgesteld.
3.2
De Bréborgh exploiteerde (in 2020) een dierenhotel met bijbehorende hal waarin hondentrainingscursussen werden gehouden. In de trainingshal werden die cursussen sinds 1994 gehouden; de vloer is in 2006 opnieuw aangelegd. Het betreft een monolithisch afgewerkte betonnen vloer. Aan de zijkant van de hal stond onder meer een emmer met een zwabber met daarbij een bordje “goed dweilen” voor het geval een hond poepte of plaste op de vloer.
3.3
In de trainingshal was op 4 februari 2020 (de dag van de val van [appellant] ) een parcours met hindernissen uitgezet, verspreid over drie banen met matten. De deelnemers liepen met hun hond als het ware een zigzagparcours. Eén van de laatste onderdelen was een tunnel waardoorheen de hond moest lopen.
3.4
[appellant] liep die dag het parcours met zijn hond van anderhalf jaar oud. Hij droeg toen sportschoenen. Normaliter deed zijn vrouw de trainingen, maar die dag niet. [appellant] was wel bekend met de trainingshal omdat hij altijd samen met zijn vrouw naar de hondentrainingen ging. Tijdens de training liep hij op de betonnen vloer mee met zijn hond die op de blauwe matten allerlei trainingen op de hindernissen moest uitvoeren. De hond liep los. Bij de tunnel aangekomen weigerde zijn hond om in de tunnel te gaan. [appellant] wilde een stap naar achteren doen en kwam ten val. [appellant] heeft letsel aan zijn linkerarm (drievoudige breuk in de bovenarm, gedeeltelijk verbrijzeld) opgelopen.
3.5
[appellant] heeft De Bréborgh aansprakelijk gesteld voor zijn schade. De Goudse is de aansprakelijkheidsverzekeraar van De Bréborgh.
3.6
In opdracht van De Goudse heeft DEKRA Experts in oktober 2021 een zogeheten toedrachtonderzoek door TBA laten verrichten. In het rapport dat daarvan is opgemaakt is geconcludeerd dat de slipweerstand van de monolithisch afgewerkte betonvloer in de trainingshal – zowel in droge als in natte omstandigheden – voldoet aan de NEN 7909 voorgeschreven waarde. Een monolithisch afgewerkte vloer creëert een sterk verdichte toplaag, waardoor vloeistoffen van buitenaf minder makkelijk in de betonvloer dringen. Daarbij is nog de kanttekening gemaakt “dat het voldoen aan de eis van slipweerstand het risico op het uitglijden naar een aanvaardbaar niveau vermindert. Uiteraard biedt dit geen garantie voor het geheel voorkomen van ongevallen. Het schoeisel, de motoriek en het waarnemingsvermogen van de persoon in kwestie die de vloer in de hal betreedt zijn ook risicofactoren.
3.7
De Goudse heeft in een e-mail van 21 januari 2022 aansprakelijkheid afgewezen.
De bezwaren van [appellant] tegen de beschikking in deelgeschil
3.8
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven zes grieven (bezwaren) aangevoerd tegen de beschikking. Deze grieven richten zich alle tegen het oordeel van de rechter in deelgeschil dat geen sprake is van gevaarzettend handelen van De Bréborgh.
Over de toedracht van de val op 4 februari 2020
3.9
Over de toedracht van de val heeft [getuige1 ] (in maart 2021) het volgende verklaard: Ik heb er niet veel van gezien (…), maar mijn ouders zaten op de bank waar het gebeurde. Korte samenvatting van hen: tijdens de les had de hond van een andere cursist tegen de tunnel aan geplast en op de grond naast de tunnel. Dit is schoongemaakt met de dweilwagen (…). Vervolgens was de opdracht voor men. [appellant] om zijn hond door de tunnel te sturen en zelf zo snel mogelijk naar de uitgang van de tunnel te gaan om de hond op te vangen. Toen hij over die natte plek liep, gleed hij uit.
3.10
Het echtpaar [getuige1 ] heeft op 19 juli 2021 op vragen van de schaderegelaar het navolgende verklaard: Hierbij onze antwoorden. Let wel, het voorval is al meer dan een jaar geleden gebeurd dus een aantal zaken weten we niet meer. (…) Wij zaten op een bankje ongeveer 2 m van de tunnel. We weten niet waar de heer [appellant] stond. (…) Hij viel op de betonnen vloer. (…) De hond weigerde niet om in de tunnel te gaan. De heer [appellant] liep niet achteruit. Hij is niet gestruikeld over zijn hond. (…) De vloer was nat naast de tunnel. (…) Er had een hond van een cursist tegen de tunnel aan en op de vloer naast de tunnel geplast.(…) De plas is direct opgedweild door het baasje van de hond. (…) Tussen plassen en dweilen en de oefening van de heer [appellant] zat maar een korte tijd.
3.11
Op verzoek van de toenmalige letselschaderegelaar heeft [getuige2] op 21 oktober 2022 het navolgende verklaard: Er stond en dweil wagentje.. met water erin… daarmee kon je het wegdweilen… en voor de poep stond er een schep… en hierna ging je ook met datzelfde dweilwagentje de viezigheid weghalen. (…) Bij de training van deze bewuste avond wist ik niet wat er gebeurt was… tot op moment dat Hij was gevallen … toen werd er door een medecursist verteld dat hij was uitgegleden over de natte vloer die net deels was schoon gedweild … en ik weet nog dat we die avond hindernissen deden.. waarmee je moest snel lopen.. tegen hardlopen aan. Er werd niet verteld dat er die avond 4 feb ergens nattigheid was.. ik was druk met mijn hond.
3.12
De echtgenote van [appellant] , die pal achter het raam stond (van de kantine) en naar de hondentraining keek, heeft op 27 april 2020 het navolgende verklaard: Onze hond liep het behendigheidsparcour, hij liep los. Mijn man liep in een rustige looppas naast de hond mee. Op het moment dat de hond een dichte tunnel in moest, weigerde hij en draaide zich om en liep (van mij uit gezien) naar achteren. Mijn man zag dat en deed (van mij uit gezien) een stap achterwaarts. Zijn andere been (m.i. rechts) zag ik omhoog gaan en vervolgens viel mijn man plat op zijn rug. (…) Vlak voordat mijn man daar liep, had op diezelfde plek een andere hond geplast. Het is een betonnen vloer en de plas was schoon/weggedweild met water en een dweil.
3.13
[appellant] zelf stelt dat hij in vlotte looppas naast zijn hond liep en dat zijn hond toen hij bij de tunnel was aangekomen, weigerde daarin te gaan. [appellant] liep toen al iets schuin voor zijn hond en liep naast de tunnel (op het beton, zo begrijpt het hof). [appellant] stopte en wilde achterwaarts stappen om zijn hond weer bij hem te krijgen en de hond aan te sporen om door de tunnel te gaan. Op het moment dat [appellant] de achterwaartse beweging inzet schiet zijn standbeen naar voren en daardoor ook zijn “bewegende” been. Zijn beide benen schieten naar voren en hij valt hard achterwaarts op zijn rug en linkerarm; hij ligt dan in een natte plas zo stelt hij. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] ook verklaard dat hij niet heeft gezien dat er een hondenplas was opgedweild.
3.14
Van de zijde van De Bréborgh zijn er geen (oog)getuigenverklaringen. De trainers die er op 4 februari 2020 waren hebben niets gezien. De eigenaar van De Bréborgh, die er ook niet bij aanwezig was, heeft dat op de mondelinge behandeling bevestigd.
Conclusie ten aanzien van de toedracht van de val
3.15
Gezien de hierboven weergegeven verklaringen van getuigen en van [appellant] zelf staat voor het hof genoegzaam vast dat sprake is geweest van een natte plek op de betonnen vloer naast de tunnel doordat iemand daar een hondenplas had opgedweild. [appellant] is op die plek op zijn rug en arm gevallen toen hij een stap terug wilde doen om zijn hond aan te sporen de tunnel in te gaan. Het hof neemt ook als vaststaand aan dat [appellant] is gevallen doordat hij is uitgeleden over de natte plek. Weliswaar hebben Breborgh c.s. in eerste aanleg nog aangevoerd dat niet uit te sluiten valt dat de val is veroorzaakt door een ongelukkige beweging achterwaarts en niet door de natte plek, maar tegen de achtergrond van de getuigenverklaringen en het risico van uitglijden dat inherent is aan een natte plek op een vloer, hebben De Bréborgh c.s. hun verweer ten aanzien van de door [appellant] gestelde toedracht dat hij uitgleed over de natte plek onvoldoende onderbouwd. Als gevolg van de val heeft [appellant] letsel opgelopen.
Is De Bréborgh aansprakelijk voor de val van [appellant] ?
3.16
[appellant] grondt zijn vordering op onrechtmatig handelen van De Bréborgh, meer in het bijzonder op gevaarzettend handelen dan wel schending van een veiligheidsnorm. Of hiervan sprake is dient beoordeeld te worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij dient volgens de zogeheten Kelderluikcriteria in het bijzonder te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.1 In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol.2 In de rechtspraak van de Hoge Raad worden nog andere relevante factoren genoemd voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van de gevaarzetting: heeft het letselslachtoffer zelf door onvoorzichtigheid of onrechtmatig gedrag invloed gehad op de verwezenlijking van het gevaar, zijn bepaalde voorzorgsmaatregelen gebruikelijk dan wel zijn de getroffen voorzorgsmaatregelen toereikend geweest en wat is de hoedanigheid van partijen.
3.17
Om met dit laatste te beginnen: [appellant] is een particuliere deelnemer aan een door De Bréborgh, tegen betaling door de deelnemer, georganiseerde hondentrainingscursus. De Bréborgh is een professionele partij, die het zelf in de hand heeft hoe de trainingshal veilig moet worden ingericht en welke maatregelen getroffen kunnen worden ter voorkoming van gevaarlijke situaties. Vast staat dat de betonnen (monolithische) vloer voldeed aan de daaraan te stellen eisen (zie hierboven onder 3.6); ook onder ‘natte’ omstandigheden was er voldoende slipweerstand. In het onderzoeksrapport van DEKRA staat daarbij wel de kanttekening vermeld dat ook andere factoren van invloed zijn op de kans van uitglijden, zoals schoeisel, motoriek en waarnemingsvermogen. Uit het onderzoeksrapport leidt het hof af dat een monolithisch afgewerkte betonvloer een sterk verdichte toplaag creëert waardoor vloeistoffen (zoals een hondenplas of water na een net gedweild stuk, zo verstaat het hof) niet (makkelijk) in de betonvloer dringen en de vloer dus nat blijft. Omdat bekend was dat honden (puppy’s) tijdens een training op de vloer kunnen plassen of poepen was in de trainingshal een emmer met dweil aanwezig. Aan de deelnemers was ook bekend dat zij de plas of poep van hun hond direct moesten opruimen, in de eerste plaats vanuit hygiënisch oogpunt. Tijdens de mondelinge behandeling voegde De Bréborgh hier aan toe dat het opruimen ook tot doel diende om het valgevaar te beperken. Er hebben zich overigens geen vergelijkbare valpartijen voorgedaan.
3.18
Uit de getuigenverklaringen leidt het hof af dat de deelnemers die met hun hond trainen in de hal, zoals op 4 februari 2020 met een behendigheidstraining, vooral letten op hun hond die bezig is een parcours te volgen met verschillende hindernissen en dat de deelnemers dan in flinke pas naast hun hond blijven lopen. Het hof constateert dat er ook enige getuigen zijn bevraagd die op de bewuste dag/avond aanwezig waren, maar die niets hebben gezien omdat zij met hun hond bezig waren. Dit geldt ook voor de aanwezige instructeurs van De Bréborgh die niets hebben gezien. Daaruit leidt het hof af, en dat ligt ook voor de hand, dat een deelnemer niet de vereiste oplettendheid zal hebben op de aanwezigheid van een natte, gedweilde vloer omdat vooral gelet wordt op de hond die het parcours loopt en de hindernissen die genomen moeten worden. De deelnemer loopt met zijn loslopende hond in flinke looppas om zijn of haar hond bij te kunnen houden, waardoor de vereiste oplettendheid ook wordt verminderd. Dat betekent ook dat een deelnemer niet zo maar in de gaten heeft dat een andere hond heeft geplast en dat die plas is opgedweild. Dat is in ieder geval wat [appellant] heeft verklaard en ook zijn vrouw die vanaf het raam in de kantine enkel heeft gekeken naar hoe de hond met haar man het parcours liep; zij hebben beiden niet opgemerkt dat een hond plaste en dat die plas is opgedweild door een deelnemer. Genoegzaam mag worden aangenomen, en dat hebben De Breborgh c.s. ook niet betwist, dat na het opruimen van een plas met een dweil er toch nog een natte plek op het dichte beton achterblijft. De kans dat een deelnemer uitglijdt op deze natte plek, in de hiervoor geschetste omstandigheden van een hondenbehendigheidstraining met de snelheid waarmee deelnemers lopen en de aandacht op de hond gericht is, is bepaald niet denkbeeldig ook al is dat bij De Bréborgh niet eerder voorgekomen. Het hof verwijst hiervoor ook naar het rapport van DEKRA waarin schoeisel, motoriek en waarnemingsvermogen factoren zijn die invloed hebben op de kans op uitglijden.
3.19
Vast staat dat [appellant] op zo’n natte plek is uitgegleden en dat hij daardoor ernstig letsel aan zijn arm heeft opgelopen. Anders dan De Bréborgh c.s. menen is er zeker een voorzienbare kans op ernstig letsel bij uitglijden op een (natte) betonnen vloer, zoals bij [appellant] het geval is geweest.
3.20
De Bréborgh c.s. hebben meermalen aangevoerd dat [appellant] als hondenbezitter die meerdere trainingen heeft gevolgd wist dat honden tijdens zo’n training wel eens een plasje doen en dat hij dus ook natte plekken kon verwachten. Nog daargelaten dat het hier niet om een puppy training ging en het plassen door oudere honden veel minder voorkwam dan bij puppy’s (volgens De Breborgh een keer per les), laat de wetenschap bij deelnemers dat een natte plek kan voorkomen onverlet dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, ook deelnemers die meerdere trainingen hebben gevolgd minder oplettend zijn wanneer zij hun hond begeleiden in de training en op hun hond en niet op de vloer gefocust zijn.
3.21
Naar het oordeel van het hof heeft De Bréborgh, gegeven de reële kans dan een deelnemer een natte plek op de vloer niet opmerkt en daarover uitglijdt, onvoldoende adequate voorzorgsmaatregelen genomen. Vast staat dat er een emmer met dweil klaar stond om plas of poep van een hond op te ruimen. Er stond een instructie bij “goed dweilen”. Uit wat (de eigenaar van) De Bréborgh verklaarde tijdens de mondelinge behandeling leidt het hof af dat het opruimen van een plas of poep vooral was ingegeven uit hygiënische overwegingen; dat verklaart ook de instructie “goed dweilen” zo begrijpt het hof. Er was geen verdere instructie wat “goed dweilen” inhield, zoals droog maken na goed dweilen. Er was geen waarschuwing voor een mogelijk gladde vloer na het dweilen, dat met water gebeurde. Er was ook geen zogenaamde gele gevarendriehoek voorhanden. De meest eenvoudige instructie zou zijn geweest om de deelnemers erop te wijzen dat na een ongelukje de vloer niet alleen (goed) schoon gedweild moest worden maar ook droog gemaakt moest worden. Een gele gevarendriehoek is inderdaad ook een obstakel, zoals De Bréborgh c.s. hebben aangevoerd, maar dit obstakel is in ieder geval meer zichtbaar dan een natte plek op de betonnen vloer. De Breborgh c.s. hebben niet althans onvoldoende aangevoerd dat deze maatregelen bezwaarlijk zijn, niet effectief zouden zijn of niet van De Bréborgh konden worden gevergd.
3.22
Concluderend oordeelt het hof dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door De Bréborgh door geen rekening te houden met de mogelijkheid dat na het opdweilen van een plas of poep er een natte plek achterblijft op de waterdichte betonnen vloer waarover een deelnemer kan uitglijden. Van belang hier is vooral dat bij een hondentrainingscursus de deelnemers voornamelijk letten op hun hond en niet per se hun aandacht richten op de vloer. De Bréborgh had ten minste kunnen zorgdragen voor een eenvoudige instructie aan de deelnemers dat na het opdweilen van een plas of poep, de vloer ook droog gemaakt moet worden. Dat de vloer voldeed aan de NEN-norm pleit De Bréborgh niet vrij: zoals de onderzoeker van DEKRA constateerde is een risicofactor op uitglijden ook gelegen in het waarnemingsvermogen, dus de mate van (on)oplettendheid, van degene die op de vloer loopt.
Eigen schuld van [appellant] ?
3.23
In het verweerschrift in de deelgeschilprocedure hebben De Bréborgh c.s. een beroep gedaan op eigen schuld, in de zin van artikel 6:101 BW, van [appellant] . Daartoe hebben De Bréborgh c.s. aangevoerd dat [appellant] als deelnemer aan een hondentraining, waarbij nog op te voeden honden rondrennen in een hal, rekening kon en moest houden met struikelgevaar en uitwerpselen. Zo’n training is dus niet vrij van risico’s. [appellant] is onvoldoende opmerkzaam geweest.
3.24
Voor een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW gaat het om omstandigheden die aan de benadeelde (hier [appellant] ) kunnen worden toegerekend, waardoor hij (een deel van) zijn schade zelf moet dragen. Bij eigen schuld gaat het om de vraag of de benadeelde zelf in de gegeven omstandigheden onvoorzichtig, onzorgvuldig, foutief, verkeerd heeft gehandeld, een en ander afgezet tegen de mogelijkheid dat daardoor schade voor zichzelf zou kunnen ontstaan. De feiten en omstandigheden die aan eigen schuld ten grondslag worden gelegd dienen aangevoerd en onderbouwd te worden door degene die zich op eigen schuld beroept (hier: De Bréborgh c.s.). De Bréborgh c.s. voeren enkel aan dat [appellant] rekening kon en moest houden met struikelgevaar en uitwerpselen en dat hij onvoldoende opmerkzaam is geweest. Dit laatste aspect heeft het hof al meegewogen bij de vraag of De Bréborgh onrechtmatig heeft gehandeld. Wat De Bréborgh c.s. verder hebben aangevoerd kan in ieder geval niet de conclusie dragen dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [appellant] .
Beroep op de exoneratieclausule
3.25
In het verweerschrift in de deelgeschilprocedure hebben De Bréborgh c.s. gewezen op de exoneratieclausule die is opgenomen in het inschrijfformulier: Deelneming aan de cursus is geheel voor eigen risico. Schade aan derden veroorzaakt door uw huisdier in de trainingshal of daarbuiten zijn geheel voor de eigenaar (uw WA-verzekering). Er kan bij ons geen schadevergoeding geëist worden.
Ter toelichting hebben De Bréborgh c.s. ook aangevoerd dat een bezitter van een hond zelf aansprakelijk is (op grond van artikel 6:179 BW) en dat [appellant] dus zelf de eigenaar van de plassende hond voor schadevergoeding kan aanspreken. En voorts heeft [appellant] ook niet aangetoond dat de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onredelijk en onbillijk zou zijn, aldus De Bréborgh c.s.
3.26
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de advocaat van [appellant] in de schriftelijke pleitnotities aangevoerd dat er geen getekend exemplaar is van een inschrijfformulier en dat het voorbeeld van het inschrijfformulier dat door De Bréborgh c.s. is overgelegd een leeg exemplaar is uit 2022. [appellant] heeft ook geen inschrijfformulier getekend want de aanmelding is telefonisch gedaan. Daarnaast ziet de inhoud van de exoneratie op het uitsluiten van aansprakelijkheid voor gedragingen van dieren, wat hier niet aan de orde is. Tot slot heeft [appellant] gewezen op het feit dat hij een particulier/consument is en De Bréborgh een professionele hoedanigheid heeft. Het exoneratiebeding dient dan ook buiten beschouwing te blijven omdat deze onredelijk bezwarend is dan wel naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.27
Het hof laat voor nu in het midden of [appellant] een inschrijfformulier (met daarin de exoneratieclausule) heeft ontvangen en ondertekend, omdat het beroep op de exoneratieclausule niet opgaat. Vast staat dat [appellant] een particulier/een consument is en dat De Bréborgh een professionele partij is. Het verweer van [appellant] ziet op de bepaling van artikel 6:237 aanhef en onder f BW (de grijze lijst) waarin staat dat, kort gezegd, een beding waarin de professionele gebruiker zich geheel of ten dele bevrijd van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (een exoneratiebeding) wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Een dergelijk beding is vernietigbaar (en blijf buiten beschouwing), zo staat vermeld in artikel 6:233 onderdeel a BW. Het vermoeden dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is kan door De Bréborgh c.s. weerlegd worden. De Bréborgh c.s. hebben echter het beroep op de exoneratieclausule in het geheel niet vormgegeven en dat had wel op hun weg gelegen. Zo is niet duidelijk of de laatste zin van de exoneratieclausule enkel ziet op aansprakelijkheid van derden of ook ziet op het op eigen risico deelnemen aan de cursus (eerste zin). Het beroep op de exoneratieclausule gaat niet op.
3.28
Het betoog van De Bréborgh c.s. in het verweerschrift deelgeschil dat [appellant] de eigenaar van de plassende hond had moeten aanspreken voor zijn schade, in plaats van De Bréborgh, gaat niet op, daargelaten of deze gedraging van de hond valt onder de reikwijdte van artikel 6:179 BW. Los hiervan is De Breborgh (zelfstandig) op de voet van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade van [appellant] .
De positie van De Goudse
3.29
[appellant] heeft De Goudse als verzekeraar van De Bréborgh mede in rechte betrokken en in hoger beroep geen vordering ingesteld tegen De Goudse, maar alleen tegen De Bréborgh (zie het petitum onder II memorie van grieven). In de stukken heeft [appellant] ook geen grondslag gegeven voor (zelfstandige) aansprakelijkheid van De Goudse voor het ongeval op 4 februari 2020. Dat betekent dat er geen veroordeling jegens De Goudse kan/zal worden uitgesproken.
De conclusie
3.30
Het hoger beroep van [appellant] slaagt. Omdat De Bréborgh in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof De Bréborgh tot betaling van de proceskosten in hoger beroep in eerste aanleg. Onder die kosten beroep vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.3 Het hof zal De Breborgh ook veroordelen tot voldoening van de kosten van het deelgeschil tot het bedrag dat de kantonrechter heeft begroot en waartegen geen bezwaren zijn aangevoerd. De proceskosten die De Goudse heeft gemaakt begroot het hof op nihil nu niet is gebleken dat De Goudse in relatie tot de procedure van De Bréborgh andere of meer kosten heeft moeten maken die voor vergoeding in aanmerking zouden komen.
Omdat het hier gaat om hoger beroep van een tussenvonnis (van 3 juli 2024) gaat het hof ervan uit dat partijen zelf de rechtbank zullen berichten over het vervolg van de bodemzaak in de rechtbankprocedure.
3.31
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
1HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluikarrest) en daarna vaste rechtspraak, zie o.a. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47 (Gevangenis Curaçao)
2HR 29 0november 2022, ECLI:NL:HR:2002:AE5162 (Legionella besmetting)
3HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 september 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5740