Rb R.dam 180209 val van paard; deelname aan paardrijles draagt voor 30 % causaal bij aan schade
- Meer over dit onderwerp:
Rb R.dam 180209 val van paard; deelname aan paardrijles draagt voor 30 % causaal bij aan schade
2.1 Op 3 februari 2006 heeft [eiser sub 3] (hierna: “[eiser sub 3]”) in
de door [gedaagde sub 1] geëxploiteerde manege onder leiding van
[gedaagde sub 2] een paardrijles gevolgd. [eiser sub 3] was toen 13
jaar oud en een reeds gevorderde leerling. [eiser sub 3] is omstreeks
haar achtste jaar met paardrijden begonnen en heeft al veel lessen
gevolgd. Het voor de les aan [eiser sub 3] toegewezen paard, genaamd
Dominant, was eigendom van [gedaagde sub 1]. Dominant heeft een
schofthoogte van 1.80 meter.
2.2 [eiser sub 3] is tijdens de les van Dominant gevallen, als gevolg
waarvan zij (hersen)letsel heeft opgelopen. [eiser sub 3] is in
bewusteloze toestand met de ambulance afgevoerd naar het Erasmus MC,
locatie Sophia, te Rotterdam en aldaar opgenomen op de afdeling
Intensive Care. Na circa 10 dagen is [eiser sub 3] uit coma ontwaakt.
Op 23 februari 2006 is [eiser sub 3] ontslagen uit het Erasmus MC en
ter verpleging en revalidatie opgenomen in het Rijndam
Revalidatiecentrum te Rotterdam tot en met 18 mei 2006. (...)
5 De beoordeling
5.1 Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1]
uit hoofde van artikel 6:179 juncto artikel 6:181 BW jegens [eisers]
aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 3] heeft geleden en nog
zal lijden als gevolg van haar val van het paard Dominant op 3 februari
2006. Evenmin is in geschil dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
als vennoten van [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de
verbintenissen van de vennootschap en dat aan de voorwaarden van
artikel 7:954 BW is voldaan, zodat Van der Valk c.s bevoegd is
rechtstreeks betaling te vorderen van Interpolis van het bedrag dat
[gedaagde sub 1] ter zake van de schade van [eiser sub 3] van
Interpolis te vorderen heeft. Het gaat in deze zaak nog slechts om de
vraag of de schade van [eiser sub 3] mede een gevolg is van (een) aan
haar toe te rekenen omstandigheid(heden) op de voet van toepassing van
de primaire maatstaf van artikel 6:101 lid 1 BW en vervolgens om de
vraag of de uitkomst van die causaliteitsafweging correctie behoeft uit
oogpunt van billijkheid op de voet van de subsidiaire maatstaf van die
bepaling. Het antwoord op beide vragen is afhankelijk van de inhoud van
de overeenkomst en de verdere omstandigheden van het geval.
5.2 Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] bij het aangaan van
de paardrijlesovereenkomst een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking
tot haar aansprakelijkheid voor gebeurtenissen als het onderhavige
ongeval. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 1] aan
[eisers] in het kader van die overeenkomst toezeggingen heeft gedaan
voor het geval zich een ongeval zou voordoen. De
paardrijlesovereenkomst als zodanig biedt derhalve in dit geval geen
bijzondere aanknopingspunten voor de verdeling van de schade. Dit
betekent dat de vraag of de schade van [eiser sub 3] mede een gevolg is
van (een) aan haar toe te rekenen omstandigheid(heden) en de vraag of
de uitkomst van die causaliteitsafweging correctie behoeft uit oogpunt
van billijkheid beantwoord dienen te worden aan de hand van de overige
omstandigheden van het geval.
5.3 Aan haar betoog dat sprake is van eigen schuld in de zin van
artikel 6:101 lid 1 BW hebben [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3] en Interpolis – die overigens aansprakelijkheid voor
50% van de schade van [eiser sub 3] hebben erkend – ten grondslag
gelegd dat [eiser sub 3] vrijwillig heeft deelgenomen aan de
paardrijles. Ter beoordeling is derhalve of aan de hand van toepassing
van de primaire maatstaf van artikel 6:101 lid 1 BW de omstandigheid
dat [eiser sub 3] vrijwillig heeft deelgenomen aan de paardrijles een
aan haar toe te rekenen omstandigheid is die de vergoedingsplicht van
[gedaagde sub 1] doet verminderen.
5.4 In het onderhavige geval, waarin het paard door de eigenaar aan de
berijder ter beschikking is gesteld in het kader van een door of onder
verantwoordelijkheid van de eigenaar gegeven paardrijles, moet ervan
worden uitgegaan dat het gegeven dat [eiser sub 3] vrijwillig heeft
deelgenomen aan de paardrijles, causaal heeft bijgedragen aan het
ontstaan van haar schade. Ook moet ervan worden uitgegaan dat die
causale bijdrage eveneens aan [eiser sub 3] kan worden toegerekend in
de zin van artikel 6:101 lid 1 BW. In deze situatie vloeit uit de aard
en strekking van de paardrijlesovereenkomst voort dat het onberekenbare
gedrag van het paard, dat immers in het kader van deze overeenkomst
niet onverwacht is, en daarmee het risico van – naar
verkeersopvattingen objectief voorzienbare – schade, naar
verkeersopvattingen tot de risicosfeer van [eiser sub 3] behoort en
derhalve aan haar kan worden toegerekend.
5.5 Vast staat dat het ongeval is ontstaan nadat Dominant –
onberekenbaar als een paard als zodanig is – plotseling bij de overgang
van stappen in galop een onverwachte manoeuvre heeft gemaakt. Dominant
strekte zijn linker been naar voren, deed zijn hoofd naar voren en
beneden tot kniehoogte, trok de beide voorbenen in en gleed door de
bak. Feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de daarop
volgende val van [eiser sub 3] het gevolg is geweest van een rijfout,
zijn gesteld noch gebleken. In het bijzonder is niet gesteld of
gebleken dat [eiser sub 3], hoewel zij rekening had moeten houden met
de mogelijkheid van onberekenbaar gedrag van Dominant zoals zich dat
heeft voorgedaan, haar val had kunnen voorkomen en als ruiter is tekort
geschoten. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat aan [eiser sub 3]
geen onzorgvuldigheid te verwijten is.
5.6 In het kader van de vraag of [gedaagde sub 1] onzorgvuldigheid kan
worden verweten heeft [eisers] (bij repliek) als omstandigheden
aangevoerd dat Dominant een (te) groot en sterk paard is, dat [eiser
sub 3] geen, althans nauwelijks ervaring had met Dominant, dat
[gedaagde sub 2] een ongediplomeerde instructrice is en dat galopperen
een aanzienlijk gevaarlijker oefening is dan stappen.
5.7 Niet valt in te zien dat het inzetten van [gedaagde sub 2] als
niet-gediplomeerd instructrice van de rijles van [eiser sub 3] een
omstandigheid betreft die in een zodanig verband staat met de schade
van [eiser sub 3], dat deze schade als een gevolg daarvan aan [gedaagde
sub 1] moet worden toegerekend. Immers, gesteld noch gebleken is dat
[gedaagde sub 2] een onervaren instructrice is. Evenmin is gesteld of
gebleken dat de door [gedaagde sub 2] aan [eiser sub 3] gegeven
opdracht om Dominant te instrueren over te gaan van stappen in galop op
zich zelf niet had mogen worden gegeven. Voorts is niet gesteld of
gebleken dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] in dit verband
tekort is/zijn geschoten in toezicht en/of het treffen van
voorzorgsmaatregelen om (de gevolgen van) een ongeval als het
onderhavige te voorkomen. Ook het enkele gegeven dat galopperen een
aanzienlijk gevaarlijker oefening is dan stappen, betekent nog niet dat
[gedaagde sub 1] een verwijt treft ter zake van het toewijzen van
Dominant aan [eiser sub 3]. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat,
zoals [eisers] stelt, Dominant een (te) groot en sterk paard is waarmee
[eiser sub 3] nauwelijks ervaring had. Immers, gesteld noch gebleken is
dat [eiser sub 3] nooit eerder had gegaloppeerd of op een groot paard
als Dominant had gereden. Evenmin is gesteld of gebleken dat de
oefening onder uitzonderlijke omstandigheden plaatsvond. Daarbij komt
dat als niet (voldoende gemotiveerd) weersproken vast staat dat
Dominant vóór het [eiser sub 3] overkomen ongeval niet eerder een
dergelijke onverwachte manoeuvre heeft gemaakt bij de overgang van
stappen in galop en dat na het [eiser sub 3] overkomen ongeval ook niet
meer heeft gedaan.
Aldus moet het ervoor worden gehouden dat aan [gedaagde sub 1] geen
verwijt valt te maken met betrekking tot de toewijzing van Dominant aan
[eiser sub 3] en moet ervan worden uitgegaan dat het ongeval is gebeurd
uitsluitend als gevolg van de eigen energie van het paard en het daarin
opgesloten onberekenbare element. Hoewel evident is dat de gevolgen van
de eigen, ongecontroleerde energie van een paard groter kunnen zijn
wanneer het galoppeert en/of wanneer een kind een voor zijn/haar
leeftijd qua postuur groot paard berijdt, maakt dit – zonder nadere
onderbouwing die ontbreekt – niet dat [gedaagde sub 1] onzorgvuldigheid
valt te verwijten.
5.8 Nu noch [eiser sub 3] noch [gedaagde sub 1] van het ongeval als
zodanig enig verwijt valt te maken, worden als relevante factoren voor
de zogenoemde billijkheidscorrectie aan de zijde van [eisers]
aangemerkt dat [eiser sub 3] tegen de schadelijke gevolgen van het
ongeval niet is verzekerd en de jonge leeftijd van [eiser sub 3] ten
tijde van het ongeval. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden als
relevante factoren aangemerkt dat zij is verzekerd tegen het risico dat
zich hier heeft verwezenlijkt en dat de paardrijlessen worden gegeven
tegen een commercieel tarief, zodat zij de mogelijkheid had de premies
van een dergelijke verzekering door te berekenen in de financiële
vergoeding voor de paardrijles.
5.9 Alles afwegende komt de rechtbank uit op een verdeling van de
schade over beide partijen van 70:30 aan de zijde van [gedaagde sub 1]
respectievelijk [eisers] Nu tegen de hoofdelijke veroordeling en
gevorderde rente geen verweer is gevoerd, zullen [gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en Interpolis mitsdien hoofdelijk
worden veroordeeld tot betaling van 70% van de schade van [eiser sub
3], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid van
de verschillende schadecomponenten tot aan de dag der voldoening.
5.10 De gevorderde betaling van € 10.000,= aan voorlopige
schadevergoeding wordt wegens het ontbreken van een (deugdelijke)
feitelijke grondslag afgewezen. LJN BH5636