Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 061021 geen causaal verband tussen luchtwegklachten en blootstelling aan organische oplosmiddelen

RBGEL 061021 geen causaal verband tussen luchtwegklachten en blootstelling aan organische oplosmiddelen 

2
De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) is onder meer overwogen dat vooralsnog op [eiser] de bewijslast rust dat zij tijdens haar werkzaamheden bij Smit Draad is blootgesteld geweest aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zij als gevolg daarvan gezondheidsschade heeft opgelopen. Overwogen is dat eerst de aard en de omvang van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van [eiser] bij Smit Draad moet komen vast te staan, althans dat moet komen vast te staan dat die boven toegestane grenswaarden is geweest. Voorts is overwogen dat [eiser] inzicht moet geven in haar medische voorgeschiedenis door medische stukken in het geding te brengen en dat het causaal verband tussen de gestelde gezondheidsklachten en de verrichte werkzaamheden moet komen vast te staan.

Partijen zijn tevens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hun bewijsposities, mogelijke bewijslevering en de vraag of en, zo ja, welke deskundige(n) benoemd zou(den) moet(en) worden om nader te formuleren vragen te beantwoorden.

2.2.
[eiser] heeft bij akte van 11 september 2020 medische informatie vanaf 2014, afkomstig van haar huisarts in het geding gebracht. Daarbij heeft zij gesteld dat er van voor 2014 geen (relevante) medische gegevens beschikbaar zijn omdat zij zich voordien niet met de aan het werk bij Smit Draad gerelateerde klachten bij haar huisarts heeft gemeld. Desgevraagd heeft [eiser] na de mondelinge behandeling alsnog ook de medische informatie van voor 2014, te weten vanaf 2005, in het geding gebracht. Dit in de vorm van een patiëntenkaart van haar vorige huisarts (met een historievermelding die terug gaat van 1991 tot 2012) en een uitdraai van het huisartsenjournaal van haar huidige huisarts vanaf 2013.

2.3.
Smit Draad heeft naar aanleiding van de medische informatie die voor de mondelinge behandeling in het geding werd gebracht bij akte van 6 november 2020 een aanvullend advies van haar medisch adviseur, de heer [naam medisch adviseur] , gedateerd 19 oktober 2020, in het geding gebracht.

2.4.
Gelet op de door [eiser] in het geding gebrachte medische informatie van haar huisartsen alsmede de nadere rapportage van [naam medisch adviseur] zal eerst worden beoordeeld of de gezondheidsklachten en beperkingen die [eiser] stelt te hebben voldoende zijn komen vast te staan en zo ja, alsook of van causaal verband tussen die klachten en de verrichte werkzaamheden sprake is.

Ter zake wordt als volgt overwogen.

Gestelde klachten

2.5.
[eiser] heeft aan haar vorderingen, blijkens het gestelde in de dagvaarding, neurocognitieve, neus- en longklachten, ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft zij in de dagvaarding melding gemaakt van algemene klachten van misselijkheid. braakneigingen, hoofdpijn, duizeligheid, dove gevoelens rond voeten en het gevoel kramp te krijgen.

Medische stukken

2.6.
Anders dan Smit Draad heeft betoogd, heeft [eiser] met de in het geding gebrachte medische informatie van haar (voormalig) huisarts voldoende informatie verstrekt om inzicht te geven in de aard van haar klachten, het klachtenbeloop en mogelijke (alternatieve) oorzaken daarvan. [eiser] heeft overigens nagelaten aan te geven wanneer zij zich met welke klachten bij de huisarts heeft gemeld, hetgeen van haar wel verwacht had mogen worden.

Verschillende klachten, waaronder misselijkheid

2.7.
Met de medisch gemachtigde van Smit Draad is de kantonrechter van oordeel dat uit de door [eiser] overlegde medische informatie niet blijkt van klachten van misselijkheid, braakneigingen, hoofdpijn, duizeligheid, en het gevoel kramp te krijgen. Met betrekking tot dove gevoelens in de voeten heeft [eiser] bij haar huisarts één keer geklaagd over voetproblemen die de huisarts heeft toegeschreven aan wintertenen. Voor zover [eiser] al deze klachten aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, kan haar vordering niet slagen omdat van het bestaan van die klachten niet is gebleken uit de medische informatie die [eiser] heeft overgelegd, laat staan dat die aannemelijk zijn geworden. Dat zij van al deze klachten wel melding heeft gemaakt bij NKAL en/of ECEmed is daartoe niet voldoende.

COPD, astma, causaal verband?

2.8.
Derhalve resteren de gestelde luchtwegklachten, COPD en astma en daaruit beweerdelijk voortvloeiende beperkingen.

Bestudering van de patiëntenkaart leert dat [eiser] zich voor het eerst in 2012 tot haar toenmalige huisarts heeft gewend met longklachten, hoestklachten en dat bronchitis is gediagnosticeerd. Voorts dat zij zich in 2014 bij haar huidige huisarts met (chronische) longklachten heeft gemeld, in de loop der tijd de diagnose COPD, aanvankelijk Gold II, later Gold III, is gesteld en astma als mogelijke diagnose is genoemd. Uit de aanvulling op de rapportage van [naam medisch adviseur] blijkt dat de diagnose astma na onderzoek (eenmaal) door longarts Temeer is gesteld.

2.9.
Dat [eiser] is gediagnosticeerd met COPD is tussen partijen niet in geschil. Wel de vraag of zij ook daadwerkelijk astma heeft en wat de oorzaak is van de COPD en eventuele astma, meer in het bijzonder of er causaal verband bestaat met de bij Smit Draad verrichte werkzaamheden.

Uit de medische informatie van onder meer de huisarts blijkt dat [eiser] een intensief en langjarig rookverleden heeft. Niet alleen de huisarts, maar ook de medisch adviseur van Smit Draad, legt duidelijk een relatie tussen roken en COPD. Uit het NKAL rapport blijkt dat roken in het algemeen als de (belangrijkste) oorzaak voor COPD heeft te gelden en slechts in 15% van de gevallen sprake is van beroepsgerelateerde COPD. Daaruit blijkt voorts dat wetenschappelijke onderzoeken een wisselende uitkomst geven over de vraag of er een significante relatie bestaat tussen bootstelling aan stoffen, gassen en dampen en COPD. NKAL concludeert dat de vraag of en in welke mate een causale relatie bestaat tussen de COPD van [eiser] en de beroepsmatige blootstelling niet met zekerheid kan worden beantwoord, het rookverleden van [eiser] (33 pakjaren) als enige factor de COPD, mede gelet op de rookgerelateerde zichtbare longschade, kan verklaren, maar een bijdrage van beroepsmatige blootstelling waarschijnlijk is, waarbij als voorbeeld wordt genoemd dat het effect van roken daardoor mogelijk is versterkt.

De relatie tussen blootstelling aan (organische) oplosmiddelen en COPD is daarmee volgens NKAL moeilijk vast te stellen, nu de oorzaak van de COPD hoogstwaarschijnlijk niet is gelegen in blootstelling aan de stoffen waarmee [eiser] heeft gewerkt, maar het gevolg is van het jarenlange roken. In dezelfde strekking heeft de medisch adviseur van Smit Draad, [naam medisch adviseur] gerapporteerd. Hij wijst er op dat in het NKAL rapport is opgenomen aan welke stoffen [eiser] blootgesteld is geweest, te weten koper, vluchtige organische stoffen, fluoride en bisphenol, metylchloride en N-MethylPyrrolidon. Voorts is sprake geweest van blootstelling aan soldeerdampen. In het NKAL rapport wordt, waar verwezen wordt naar onderzoeken waarin wel enige relatie tussen blootstelling aan stoffen, dampen en gassen met COPD is geconstateerd, niet is gespecificeerd om welke stoffen en welke mate van blootstelling het gaat, maar dat het om algemene blootstelling daaraan gaat. [naam medisch adviseur] beschrijft dat in de literatuur geen zeker verband is te vinden tussen blootstelling aan oplosmiddelen en/of soldeerdampen en COPD. Dit alles heeft [eiser] niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Derhalve is het verband tussen de klachten gerelateerd aan COPD en de arbeidsomstandigheden niet alleen te onzeker en te onbepaald om aan toepassing van de omkeringsregel toe te komen, maar ook onvoldoende om het gestelde causaal verband te onderbouwen. Nu [eiser] ook in weerwil van hetgeen in r.o. 4.6. van het tussenvonnis is overwogen, niet heeft aangegeven hoe zij eventueel bewijs van haar stelling ter zake het (mogelijk) causale verband tussen haar klachten en de blootstelling zou willen leveren en/of welke deskundige(en) zou(den) moet(en) worden benoemd om de causaliteit te beoordelen en welke vragen zouden moeten worden voorgelegd, wordt, anders dan in het tussenvonnis nog als mogelijkheid werd overwogen, aan een bewijsopdracht en/of deskundigenonderzoek ter zake niet toegekomen.

2.10.
Ter zake de door [eiser] gestelde astma wordt het volgende overwogen. Uit de medische informatie van de huisarts die in het geding is gebracht, blijkt dat astma als mogelijke diagnose is gesteld. Uit de informatie van de medisch adviseur van Smit Draad blijkt dat naar medische maatstaven gemeten niet met zekerheid vast staat dat van astma sprake is omdat het slechts eenmaal is gemeten en één meting onvoldoende is om daarmee die diagnose astma te mogen stellen, laat staan dat sprake is van een voldoende onderbouwing van causaal verband met de verrichte werkzaamheden. [eiser] heeft ook dat niet dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden en ook hier niet voldaan aan hetgeen in r.o. 4.6. van het tussenvonnis was gevraagd, zoals hiervoor al is aangehaald. Ook ter zake de beweerdelijke astma en het causaal verband met de blootstelling wordt aan benoeming van een deskundige niet toegekomen.

Blootstelling?

2.11.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er reeds toe dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Derhalve kan de vraag of sprake is geweest van (norm overstijgende) blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en de vraag of Smit Draad aan haar zorgplicht heeft voldaan onbesproken blijven.

Proceskosten

2.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. ECLI:NL:RBGEL:2021:5791