Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 081106 art 6:174 BW; uitholling/verdieping/gat: gebrek aan de weg?

Hof Leeuwarden 081106 art 6:174 BW; uitholling/verdieping/gat: gebrek aan de weg?
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] is op 9 augustus 2001 om ongeveer 19.40 uur rijdend op een racefiets ten val gekomen vlak voor de Wierumerschouwsterbrug over het Reitdiep in de gemeente Winsum. [appellant] was de brug genaderd, komende van de openbare weg, de Paddepoelsterweg, die kort voor de brug een bocht naar links maakt en aansluit op de Wierumerschouwsterweg. Vlak voor bedoelde brug bevond zich over een breedte van ca 50 cm en een lengte van ca 30 cm een door de rechtbank en de provincie als uitholling en door [appellant] als gat betitelde verdieping in het wegdek.
[appellant] heeft ten gevolge van deze val ernstig aangezichtsletsel opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis opgenomen is geweest en diverse operaties heeft ondergaan. [appellant] ondervond (in ieder geval tot op het moment van vonniswijzen in eerste aanleg) hinder van het opgelopen letsel.
De provincie is de wegbeheerder van Wierumerschouwsterweg.

3. [appellant] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gebrek aan bedoelde weg, zodat de provincie, op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de schade die [appellant] ten gevolge van de val heeft geleden. [appellant] vordert vergoeding van door hem reeds geleden en in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg gespecificeerde schade, alsmede veroordeling van de provincie tot vergoeding van overigens door hem geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en een voorschot op laatstbedoelde schade van euro 42.500,--. (...)

9. Het hof leest in hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd geen wezenlijk andere stellingen en verweren dan welke reeds in eerste aanleg door hem waren aangevoerd. [appellant] beroept zich weliswaar ter onderbouwing van zijn stellingen in hoger beroep op het door hem overgelegde rapport van [rapporteur], doch de provincie heeft de deskundigheid van genoemde [rapporteur] betwist en die deskundigheid blijkt verder nergens uit, nog daargelaten dat de provincie niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van bedoeld rapport. Aan dat rapport kan derhalve geen doorslaggevende rol van betekenis worden toegekend, temeer daar het rapport nauwelijks feitelijkheden of op deskundigheid berustende conclusies bevat, doch veeleer juridisch getinte beschouwingen en oordelen.

10. De rechtbank heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij de stellingen en verweren van [appellant] heeft verworpen en zijn vorderingen heeft afgewezen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

11. Van aansprakelijkheid in de zin van artikel 6: 174 BW is eerst dan sprake als een weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, waardoor gevaar voor weggebruikers ontstaat. Een verdieping als de onderhavige bij een overgang van een weg naar een brug maakt naar het oordeel van het hof niet dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Weggebruikers dienen, zeker als zij kwetsbaar zijn, hetwelk bij iemand die op een racefiets van een weg gebruik maakt zeker het geval is, rekening te houden met verdiepingen als waarvan in casu sprake was. Dat de provincie zich als fietsprovincie bij uitstek profileert, maakt dat niet anders.
Ook het enkele feit dat de provincie na het ongeval herstelwerkzaamheden aan bedoelde weg heeft verricht, kan niet tot de conclusie leiden dat de weg voorheen niet voldeed aan de daaraan in redelijkheid te stellen.
LJN AZ1838