Rb Gelderland 160117 val fietser bij onoverzichtelijke situatie; nadere bewijsopdracht en getuigenverhoor noodzakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 160117 val fietser bij onoverzichtelijke situatie; nadere bewijsopdracht en getuigenverhoor noodzakelijk; volgt afwijzing
- kosten geen opgave, toegewezen € 2.103,00, incl. btw (10 uur x € 150,00 excl. btw + griffiegeld)
2 De beoordeling
2.1.
Op 14 juli 2013 is [verzoekster] een fietsongeval overkomen op de [adres] te Wadenoijen, dat in de gemeente is gelegen. De [adres] is een openbare weg waar maximaal 60 km/u gereden mag worden en heeft aan weerszijden zogenoemde fietssuggestiestroken, met onderbroken witte strepen gemarkeerde gedeelten van de rijbaan. [verzoekster] fietste op de betreffende zondag in een groep die deelnam aan een fietstoertocht. Het ongeval vond plaats daar waar de [adres] samen met het spoor onder de A15 door gaat. De groep fietsers die het viaduct uit oostelijke richting naderde werd achtereenvolgens geconfronteerd met een dubbele stopstreep, een verkeersbord dat voorrang op verkeer uit tegengestelde richting aanduidt, afzonderlijke verkeerslichten voor fiets- en ander verkeer, een snellere opeenvolging van onderbrekingen van de strepen, overgaand in wit geverfde opstaande randen, met om de 3 meter een onderbreking, die varkens- of biggenruggen worden genoemd. Ter hoogte van de varkensruggen fietste [verzoekster] rechts van de varkensruggen. [naam 1], die op dat moment in de buurt van [verzoekster] fietste, is na een zijdelingse verplaatsing ten val gekomen en heeft [verzoekster] in zijn val geraakt. [verzoekster] is daarna gevallen. Daarbij heeft zij een gebroken bekken opgelopen. Haar revalidatie heeft een jaar geduurd. [verzoekster] heeft haar werk weer volledig kunnen hervatten, hoewel pijnklachten resteren.
2.2.
Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente.
2.3.
[verzoekster] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval. Achmea heeft namens de gemeente aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv voor recht zal verklaren dat de gemeente en Achmea, in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente en op grond van artikel 7:954 BW en uit dien hoofde verplicht is de betalingen aan [verzoekster] te verrichten, op grond van artikel 6:107 BW aansprakelijk zijn terzake de schade die [verzoekster] heeft opgelopen en de schade die zij als gevolg daarvan nog steeds lijdt, met begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek en veroordeling van de gemeente en Achmea tot betaling van deze kosten en van een bedrag van € 3,512,63 aan buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster].
2.5.
Volgens [verzoekster] is de gemeente op de voet van art. 6:174 BW voor de schade aansprakelijk. De gemeente is het overheidslichaam dat moet zorgen dat de [adres] in goede staat verkeert. Deze weg is in die zin gebrekkig dat voor fietsers de varkensruggen gevaarlijk zijn, de varkensruggen slecht zichtbaar zijn en voor dit gevaar onvoldoende wordt gewaarschuwd. Dit gevaar heeft zich hier verwezenlijkt, aldus [verzoekster].
2.6.
De gemeente en Achmea voeren verweer.
2.7.
De rechtbank zal hierna voor zover van belang de standpunten van partijen bespreken.
2.8.
[verzoekster] heeft, zoals Achmea ook heeft aangenomen, in haar verzoekschrift per abuis Centraal Beheer N.V. als belanghebbende aangemerkt in plaats van Achmea. In zoverre zal het verzoekschrift verbeterd worden gelezen. Deze verbetering is in de kop van deze beschikking verwerkt.
2.9.
De aanwezigheid van varkensruggen op het wegdek van de [adres] en het daaraan inherente gevaar voor fietsers betekent op zichzelf nog niet dat de weg niet voldoet aan de eisen die men aan de weg mag stellen in de zin van art. 6:174 BW. Vast staat dat varkensruggen vaker worden toegepast in het verkeer. Bovendien hebben de gemeente en Achmea tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam uiteengezet waarom varkensruggen hier aangewezen zijn. Ter plaatste van het viaduct is de [adres] niet breed genoeg om al het verkeer veilig tegelijkertijd te laten passeren. De varkensruggen moeten het autoverkeer, dat met behulp van verkeerslichten zo wordt geregeld dat het maar vanuit één richting tegelijk kan komen, naar het midden van de weg dwingen en zodoende het fietsverkeer beschermen dat wel steeds in twee richtingen is toegestaan. De afzetting met varkensruggen (in plaats van paaltjes of een hek) stelt landbouwvoertuigen, die zijn aangewezen op het viaduct om landbouwpercelen te bereiken en die te breed zijn voor het voor het autoverkeer overgelaten gedeelte van de rijbaan, in staat het viaduct te passeren door met de rechterwielen aan de andere zijde van de varkensruggen te rijden, aldus de gemeente en Achmea ter zitting. Denkbaar is dat de weg niettemin gebrekkig moet worden geoordeeld omdat de varkensruggen onvoldoende zichtbaar waren en voor het gevaar van varkensruggen voor fietsers onvoldoende werd gewaarschuwd, zoals [verzoekster] stelt. Indien veronderstellenderwijs met [verzoekster] wordt aangenomen dat de [adres] in deze zin gebrekkig is, geldt het volgende.
2.10.
Voor aansprakelijkheid van de gemeente is dan vereist dat vastgesteld kan worden dat het ongeval het gevolg is van de slechte zichtbaarheid van de varkensruggen en het onvoldoende waarschuwen voor het gevaar van de varkensruggen voor fietsers. Concreet moet dan kunnen worden geconstateerd dat [naam 1] de varkensruggen niet zo tijdig heeft opgemerkt en het gevaar ervan heeft onderkend dat hij het ongeval kon voorkomen. Stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die in dat verband van belang zijn rusten op [verzoekster].
2.11.
[verzoekster] heeft (in punt drie van het verzoekschrift) gesteld dat [naam 1] de varkensruggen over het hoofd heeft gezien. Zoals de gemeente en Achmea hebben opgeworpen kan echter uit de verklaringen van [naam 1] niet zonder meer worden afgeleid dat hij de drempels bij het naderen van het viaduct niet heeft waargenomen. Hij heeft immers tegenover de politie verklaard dat de groep fietsers richting een tunneltje ging en vervolgens verklaard dat er een fietspad was, gescheiden van de rijbaan door lage schuine drempeltjes, met openingen ertussen (proces-verbaal van 14 november 2013). Tegen deze achtergrond bieden de overige bewijsmiddelen die thans voorhanden zijn onvoldoende aanknopingspunten om het door [verzoekster] gestelde en door de gemeente en Achmea betwiste causale verband aan te nemen tussen enerzijds het gebrek aan de weg, zoals dat is aangenomen aan het slot van overweging 2.9, en het ongeval anderzijds. Met andere woorden, op dit moment kan niet worden vastgesteld dat het ongeval niet zou zijn gebeurd als de varkensruggen beter zichtbaar waren geweest en voor het gevaar ervan voor fietsers beter zou zijn gewaarschuwd.
2.12.
Bij deze stand van zaken kan niet tot een beslissing op het verzoek worden gekomen zonder bewijsopdracht en het horen van getuigen. De met dergelijke instructie gepaard gaande tijd en moeite staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen. Het verzoek stuit af op artikel 1019z Rv.
2.13.
De vraag of de omkeringsregel, zoals toegepast in de zaak die heeft geleid tot HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1890, NJ 2009/28, ook in dit geval toepassing kan vinden behoeft geen beantwoording. Immers, ook toepassing van de omkeringsregel zal de noodzaak van bewijslevering niet wegnemen, maar slechts verleggen naar de gemeente en Achmea. Zij zouden dan immers gelegenheid voor het leveren van tegenbewijs moeten krijgen.
2.14.
Nu aansprakelijkheid van de gemeente niet is vastgesteld, is een veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten niet aan de orde. Dat geldt ook voor de hierna op de voet van art. 1019aa Rv te begroten proceskosten aan de zijde van [verzoekster].
2.15.
[verzoekster] heeft niet opgegeven welke kosten bij de behandeling van het verzoek aan haar zijde zijn opgekomen. Anderzijds is evident dat haar advocaat in dit verband significante werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank zal de kosten van deze werkzaamheden conservatief begroten op een bedrag van € 2.103,00 inclusief btw (10 uur a € 150,00 exclusief btw inclusief btw vermeerderd met € 288,00 aan griffierecht). ECLI:NL:RBGEL:2017:4229