Rb Middelburg 020408 stenen op de weg; erkenning aansprakelijkheid ogv 6-174 is geen erkenning ogv 6-107 a BW
- Meer over dit onderwerp:
Rb Middelburg 020408 stenen op de weg; erkenning aansprakelijkheid ogv 6-174 is geen erkenning ogv 6-107a BW
2.1. De Wieken is werkgeefster van [medewer[medewerkster De [Medewerkster De Wieken]]e Wieken] (hierna: [medewerkster De Wieken]). [medewerkster De Wieken] is werkzaam als teamleider intramuraal, tegen een salaris van € 1.382,63 netto per maand.
2.2. Op maandag 30 oktober 2006 ’s morgens (tegen zeven uur) fietste [medewerkster De Wieken] naar haar werk over de [adres] te Zierikzee. Die straat was op dat moment een bouwstraat; fietsers dienden op de (geasfalteerde, doch nog niet van tekens voorziene) rijbaan te rijden en (directe) verlichting was er (nog) niet. Er lagen stenen op de rijbaan. [medewerkster De Wieken] is tegen die stenen aangereden en ten val gekomen.
2.3. Als gevolg van het ongeval is [medewerkster De Wieken] korte tijd bewusteloos geweest en heeft zij letsel opgelopen. Vanaf 30 oktober 2006 tot 12 maart 2007 is zij voor 100% arbeidsongeschikt geweest en na die datum voor 50%. Sinds oktober 2007 – toen een nekhernia werd geconstateerd – is zij opnieuw volledig arbeidsongeschikt.
2.4. In een brief van 10 januari 2007 schrijft Centraal Beheer Achmea (de verzekeraar van de gemeente) aan de echtgenoot van [medewerkster De Wieken] onder meer:
“Namens de gemeente Schouwen-Duiveland kunnen wij aansprakelijkheid (art. 6:174 BW) erkennen.”
(...)
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van de vordering van De Wieken staat naar het oordeel van de rechtbank omtrent de toedracht van het ongeval voldoende vast: [medewerkster De Wieken] fietste op 30 oktober 2006, ’s morgens vóór haar werk (dat om 7.00 uur aanving) en derhalve: in het donker, op de (geasfalteerde) [adres], zij is daar aangereden tegen op het wegdek gelegen stenen. De door de gemeente genoemde tot de toedracht van het ongeval behorende omstandigheden (voerde [medewerkster De Wieken] wel of geen licht, heeft zij de stenen wel of niet zien liggen) zijn omstandigheden die voor de gestelde onrechtmatigheid aan de zijde van de gemeente (die immers bestaat uit de situatie zoals de gemeente die ter plaatse heeft laten bestaan) niet van belang zijn en pas aan de orde komen wanneer – nadat is vastgesteld dat de situatie inderdaad onrechtmatig was – het door de gemeente gevoerde verweer van “eigen schuld” aan de zijde van [medewerkster De Wieken] aan de orde komt.
4.2. De Wieken baseert haar vordering primair op de erkenning van aansprakelijkheid, namens de gemeente gedaan bij de onder 2.4 genoemde brief aan (de echtgenoot van) [medewerkster De Wieken]. In die brief wordt uitdrukkelijk art. 6:174 BW als grondslag genoemd. De in de brief vervatte erkenning jegens [medewerkster De Wieken] brengt niet met zich, dat ook het recht op schadevergoeding van De Wieken als bedoeld in art. 6:107a lid 2 BW zonder meer is erkend. Bij de vaststelling van dat recht is, zo is in art. 6:197, lid 1 aanhef en onder a BW uitdrukkelijk bepaald, art. 6:174 BW niet van toepassing. Erkenning van aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW levert geen erkenning op voor schadevergoeding als bedoeld in art. 6:107a BW. Nu de namens de gemeente gedane erkenning niet verder gaat dan uitsluitend de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW, kan De Wieken aan die erkenning geen rechten ontlenen.
4.3. In die brief wordt voorts op geen enkele wijze verwezen naar de (feitelijke) gronden van die erkenning. Dat met die brief door de gemeente is erkend dat de [adres] op een aan haar toe te rekenen wijze niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed (en derhalve de gemeente onrechtmatig handelde als bedoeld in art. 6:162 BW) kan uit die brief – anders dan De Wieken meent – dan ook niet worden afgeleid. De gemeente erkent met zoveel woorden alleen aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:174 BW, dat wil zeggen dat zij erkent dat de weg op het moment van de valpartij niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed zonder te erkennen dat zij van die gebrekkigheid wist (en dus: zonder te erkennen dat gebrekkigheid die haar in de zin als bedoeld in art. 6:162 BW kan worden toegerekend)
4.4. De Wieken heeft voorts gesteld dat de gemeente jegens [medewerkster De Wieken] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW, en daarom op grond van art. 6:107a BW op de door haar gelegen schade kan worden aangesproken. De gemeente bestrijdt dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Het verwijt dat De Wieken de gemeente maakt is tweeërlei: de gemeente heeft onvoldoende maatregelen genomen ter voorkoming van het op de weg terechtkomen van stenen en de gemeente heeft niet voor (nood-)verlichting gezorgd.
Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de stenen door een of meer onbekenden op de weg zijn gegooid, dus niet door de gemeente (althans door haar personeel) daar zijn neergelegd en/of achtergelaten. De gemeente heeft wel, door pallets met stenen nabij de weg neer te zetten en gedurende een weekend onbeheerd achter te laten een zeker risico geschapen dat derden stenen van de pallets zouden afhalen, maar dat brengt niet met zich dat redelijkerwijs ook aan haar is toe te rekenen dat die derden met de (op zichzelf ongevaarlijke) stenen een gevaarlijke handeling, namelijk het neergooien op de openbare weg, hebben verricht, met de daaraan in het onderhavige geval verbonden gevolgen. Van toerekenbare onrechtmatigheid aan de kant van de gemeente is dan ook geen sprake.
Nu de gemeente er geen rekening mee behoefde te houden dat derden stenen op de weg zouden gooien, maakt de omstandigheid dat de botsing van [medewerkster De Wieken] met de stenen zich voordeed op een onverlichte weg het vorenstaande niet anders. Het enkele feit dat de weg niet verlicht was maakt niet dat de gemeente jegens [medewerkster De Wieken] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld; dat geldt te meer nu de gemeente niet verplicht is, ook niet wanneer werkzaamheden worden verricht (zoals in de [adres] het geval was), tot plaatsing van verlichting.
4.5. Of [medewerkster De Wieken] zelf door gebrek aan oplettendheid “eigen schuld” aan de valpartij kan worden verweten kan gelet op het vorenstaande in het midden blijven.
4.6. De vordering van De Wieken zal worden afgewezen. De Wieken zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. LJN BC8817