Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 180313 onvoldoende bewijs toedracht ongeval met paaltje op fietsbrug

Rb Noord-NL 180313 onvoldoende bewijs toedracht ongeval met paaltje op fietsbrug;
- kosten gevorderd en begroot; 20 uur x € 239,- + 6% + 19%, totaal € 6.029,49

4.  De beoordeling 

4.1.  Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. [verzoekster] fietst samen met haar echtgenoot, een fietsroute. Als zij die route fietsen op de rijbaan van "De Drift", slaan zij linksaf in de richting van een fietspad. Dat fietspad begint met een brug. Om te voorkomen dat auto's die brug kunnen oprijden, is de brug voorzien van een paaltje. Ter hoogte van dat paaltje komt [verzoekster] ten val. [verzoekster] houdt de gemeente aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van haar val stelt te lijden. De gemeente wijst iedere aansprakelijkheid af. Tegen deze achtergrond is tussen partijen in geschil of de gemeente aansprakelijk is. [verzoekster] verwacht dat als de rechtbank in deze procedure beslist over de aansprakelijkheid van de gemeente, partijen waarschijnlijk door verder te onderhandelen komen tot een regeling die in een vaststellingsovereenkomst kan worden neergelegd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de tussen partijen opgekomen geschilpunten als volgt. 

4.2.  De rechtbank houdt het voor mogelijk dat wanneer zij beslist dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] stelt te lijden, partijen met elkaar tot nader overleg komen en een minnelijke regeling tot stand komt. [verzoekster] kan daarom in haar verzoek worden ontvangen. 

4.3.  Het geschil tussen partijen noopt tot vaststelling van de toedracht van de val van [verzoekster]. Is [verzoekster] tegen het paaltje aangereden en daardoor ten val gekomen? 

4.4.  [verzoekster] heeft aanvankelijk geen bewijs bijgebracht waaruit de toedracht van haar val kan worden afgeleid. Om die reden heeft de rechtbank in overleg met partijen de behandeling van de zaak aangehouden, zodat [verzoekster] met een voorlopig getuigenverhoor alsnog bewijs zou kunnen leveren. [verzoekster] heeft in het voorlopig getuigenverhoor zichzelf en haar echtgenoot als getuigen voorgebracht. Het proces-verbaal van het verhoor is als productie in het geding gebracht. 

4.5.  De verklaring die [verzoekster] als getuige heeft afgelegd, brengt bewijs bij van haar stelling dat zij onverwacht tegen het niet door haar geziene paaltje is gebotst en dat zij daardoor ten val is gekomen. 

4.6.  De rechtbank kent geen doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van [verzoekster]. Daarvoor is redengevend dat [verzoekster] partijgetuige is. Op grond van de wet brengt dit met zich dat haar verklaring alleen bewijs in haar voordeel oplevert als sprake is van aanvulling van onvolledig bewijs. Uit de rechtspraak volgt dat het er daarbij op aankomt of er aanvullend bewijs voorhanden is, dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [verzoekster] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592). 

4.7.  Dat aanvullende bewijs is niet geleverd. De echtgenoot van [verzoekster] heeft een verklaring afgelegd die de verklaring van [verzoekster] over de toedracht van haar val, niet ondersteunt. Uit de verklaring van de echtgenoot blijkt dat hij niets heeft waargenomen over de toedracht van de val. Hij verklaart: 

Toen ineens stond daar een paaltje. Ik riep nog naar mijn vrouw: let op paaltje. Toen ik het paaltje voorbij was botste mijn vrouw op het paaltje. Ik heb dit niet gezien, maar gehoord. Ik hoorde een geluid van metaal op metaal. 

(…) 

Ik heb mijn vrouw niet achter mij zien fietsen, maar dit leid ik af uit het feit dat zij niet naast mij of voor mij fietste. Voordat wij naar links afsloegen fietsten wij wel naast elkaar. Bij het naderen van de bocht zijn wij achter elkaar gaan fietsen. (…) Ik zag mijn vrouw pas weer nadat wij de bocht hadden genomen en toen lag zij op de brug. 

4.8.  De rechtbank neemt in overweging dat niet meer en/of ander bewijs is bijgebracht, waaruit een toedracht van de val blijkt die aansprakelijkheid van de gemeente in het leven roept. De rechtbank heeft [verzoekster] de gelegenheid geboden tot bewijslevering en zij die mogelijkheid ook heeft benut. Voor nadere bewijslevering leent deze procedure zich niet. 

4.9.  De wet bepaalt in art. 1019aa lid 1 Rv dat de rechtbank de kosten van de procedure moet begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. De rechtbank begroot die kosten als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank acht het redelijk dat zij uitgaat van 20 uur dat in rekening mag worden gebracht tegen een uurtarief dat € 239,-- vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW. De totale kosten begroot de rechtbank op € 6.029,49. 

4.10.  De rechtbank zal de gemeente niet in de kosten veroordelen, omdat het verzoek wordt afgewezen. LJN BZ7237