Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 100120 val wielrijder tijdens toertocht; ondeugdelijkheid weg niet gebleken

RBDHA 100120 val wielrijder tijdens toertocht; ondeugdelijkheid weg niet gebleken; andere ongevallen niet bekend; ook geen aansprakelijkheid obv art. 6:162
- begroot, niet toegewezen, ondanks ontbreken specificatie (€ 200,00 (incl. 21%) x 4 h + griffierecht)

4 De beoordeling

4.1.
[verzoeker] stelt dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor het aan hem overkomen ongeval. In dit verband geldt het volgende.

4.2.
Uit artikel 6:174 BW vloeit, voor zover hier van belang, het volgende voort. Indien een ongeval ontstaat doordat een openbare weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, het overheidslichaam dat moet zorgen dat die weg in goede staat verkeert aansprakelijk is. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de weg deugdelijk is waarbij het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan het en het voorkomen van gevaar voor personen en zaken van belang is. Ook is van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, hoe ernstig het gevaar en welke veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan de aan de gemeente als wegbeheerder toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen. Onveilige verkeerssituaties dient de wegbeheerder deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door ervoor te waarschuwen. Daarbij dient de wegbeheerder zich te realiseren dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten.

4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] op basis van de in het geding gebrachte foto’s van de situatie ter plaatse onvoldoende heeft onderbouwd dat ter plaatse sprake is van een ondeugdelijke weg. Die foto’s maken in ieder geval duidelijk dat geen sprake is van een hoogteverschil van 20 cm, zoals [verzoeker] ter zitting heeft verklaard. In dit verband is van belang dat de gemeente onbestreden heeft gesteld dat zij recent voor het onderhavige ongeval reparatiewerkzaamheden met koud asfalt heeft laten uitvoeren, hetgeen ook op de foto’s zichtbaar is. Op basis van de foto’s blijkt niet van verkeerd uitgevoerde reparatiewerkzaamheden. Bij het gebruik van koud asfalt is altijd sprake van enig hoogteverschil, terwijl volgens staande jurisprudentie enig hoogteverschil in de weg niet direct een gebrek van de weg oplevert.

4.4.
De door [verzoeker] in het geding gebrachte getuigenverklaringen van de personen met wie [verzoeker] ten tijde van het ongeval een fietstocht maakte, leveren evenmin het bewijs dat sprake is van een gebrekkige weg. Die verklaringen berusten immers op eigen veronderstellingen van deze personen over de oorzaak van de val van [verzoeker] , terwijl zij slechts hebben waargenomen dat het stuur van [verzoeker] haaks naar links kwam te staan, waarna [verzoeker] ten val is gekomen. Zij hebben geen van allen gezien wat de daadwerkelijke oorzaak van de val van [verzoeker] is geweest. Bovendien blijkt dat [verzoeker] de enige fietser is die ten val is gekomen, zodat tevens vaststaat dat geen sprake is van een zodanige situatie ter plaatse dat elke fietser aldaar ten val komt. Van een evident gebrek is daarmee niet gebleken, zodat op artikel 6:174 BW geen aansprakelijkheid van de gemeente kan worden gegrond. ECLI:NL:RBDHA:2020:159