Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 260219 aansprakelijkheid gemeente voor val over ongelijk boomrooster op druppel aan trottoir bij parkeerplaats

RBLIM 260219 aansprakelijkheid gemeente voor val over ongelijk boomrooster op druppel aan trottoir bij parkeerplaats;
- verzocht € 4.673,47, uurtarief van meer dan € 225,-- onredelijk, uren licht bovenmatig; toegewezen 12 x € 225,-- x 1,06 x 1,21 = € 3.463,02

De feiten

2.1.
Verzoekster – verder te noemen: [verzoekster] – is op 4 februari 2016 ten val gekomen in de nabijheid van een parkeerstrook voor een filiaal van [supermarkt] aan de [adres] te Maastricht, nadat zij aldaar boodschappen had gedaan.

2.2.
Vaststaat dat [verzoekster] is gevallen ter hoogte van een boom die zich bevindt op een zogenaamde “druppel.” Deze druppel bevindt zich op een parkeerstrook, waarvan de parkeervakken haaks op de weg waarlangs deze liggen, zijn aangelegd. Met een druppel is bedoeld een korte smalle strook die haaks op het trottoir is aangelegd. De constructie van de zogenaamde druppel is gelijk aan die van het trottoir, dat wil zeggen samengesteld uit dezelfde soort trottoirbanden en tegels als het trottoir. Ook wat betreft het niveau sluit de druppel aan, aan het trottoir. De druppel scheidt een drietal naast elkaar gelegen parkeervakken, die aan weerszijden van de druppel zijn gelegen.

2.3.
De druppel is niet zo diep als de aan weerszijden daarvan gelegen parkeervakken, maar heeft ongeveer van een lengte van driekwart van de diepte van een parkeervak. Aan de kant waar de druppel haaks aansluit op het trottoir, staat een boom. Rond de voet van de bomen liggen metalen boomroosters. De boomroosters sluiten aan de zijde van de parkeervakken aan, aan de trottoirbanden van de druppel. De resterende ruimte van de druppel, die niet wordt ingenomen door de boom inclusief de boomrooster, bestaat uit tegels en trottoirbanden, die zich, zoals al is vastgesteld, verder in niets onderscheiden van het trottoir.

2.4.
De echtgenoot van [verzoekster] heeft zijn auto ter linkerzijde – gezien vanuit de richting van de weg – van de bewuste druppel geparkeerd, in het parkeervak dat direct naast de druppel is gelegen. Hij had de auto met de neus daarvan in de richting van het trottoir geparkeerd en had de auto zover mogelijk richting het trottoir gereden.

2.5.
[verzoekster] kwam uit de winkel en liep in de richting van de auto van haar echtgenoot. Zij liep rechts langs de boom – gezien vanuit de richting van de weg – op de druppel, naar de auto van haar echtgenoot die – wederom gezien vanuit de richting van de weg – links naast de druppel en naast de boom stond geparkeerd. [verzoekster] wilde aan de passagierszijde instappen. Ongeveer ter hoogte van de plek waar de boomrooster grenst aan de trottoirtegels, is [verzoekster] gevallen.

2.6.
[verzoekster] heeft als gevolg van de val ernstig (blijvend) letstel opgelopen.

Het geschil

3.1.
[verzoekster] stelt dat verweerster (verder te noemen: de gemeente) aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val. Zij stelt daartoe het volgende.

3.2.
Haar val is het gevolg van onrechtmatige gevaarzetting. Zij stelt dat zij is gevallen over de boomrooster, nu de delen daarvan, vanwege een hoogteverschil met het trottoir als gevolg van wortelopdruk, niet goed op elkaar aansloten. De bomen, dan wel de boomroosters, die volgens [verzoekster] zijn te beschouwen als onderdeel van de weg, zijn op een dusdanige plek geplaatst, te weten voor de in- en uitgang van een supermarkt en naast parkeerplaatsen, dat daardoor een gevaarlijke situatie in het leven is geroepen.

3.3.
Primair stelt [verzoekster] dat de gemeente, nu de boomroosters onderdeel uitmaken van de weg, de gemeente op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de uit de gevaarlijke situatie voortvloeiende schade. De weg voldeed niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, omdat de boomrooster gebrekkig was, en daardoor gevaar voor personen oplevert, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.

3.4.
Subsidiair stelt de gemeente dat [verzoekster] voor haar schade aansprakelijk is, op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW, nu de gemeente een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen, dan wel heeft laten voortbestaan. De gemeente kon op de hoogte zijn van de gevaarzettende situatie, nu deze in ieder geval als sinds 2015 bekend was.

3.5.
[verzoekster] begroot de kosten van dit deelgeschil op € 4.673,47.

3.6.
Op grond van het vorenstaande verzoekt [verzoekster] dat de rechtbank:

primair:

voor recht verklaart dat de gemeente, als bezitter van de hiervoor genoemde (gebrekkige) opstal, ex artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die uit het onderhavige ongeval is voortgevloeid en nog zal voortvloeien;

subsidiair:

voor recht verklaart dat de gemeente ex artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die uit het onderhavige ongeval is voortgevloeid en nog zal voortvloeien;

primair en subsidiair:

een begroting maakt van de met dit deelgeschil gepaard gaande kosten, conform de opgave van [verzoekster] , en de gemeente – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt in de kosten van dit deelgeschil conform de begroting.

De beoordeling

4.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft de gemeente aangevoerd dat het verzoek niet voldoet aan het proportionaliteitsvereiste. De gemeente stelt dat nu de toedracht van het ongeval niet vaststaat, de investering in tijd, geld en moeite om die toedracht vast te stellen niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] gestelde toedracht voldoende is komen vast te staan, zodat de rechtbank niet hoeft toe te komen aan de beoordeling van het proportionaliteitsvereiste.

4.3.
De verklaring van [verzoekster] dat zij is gevallen over het boomrooster wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Dat hun verklaring dateert van ongeveer twee jaar na het ongeval, maakt, anders dan de gemeente stelt, hun verklaring niet onbetrouwbaar.

4.4.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gevaarzettende situatie. De gemeente stelt weliswaar dat het niet de bedoeling is om over de boomrooster, en zelfs om over de druppel te lopen, maar er moet ernstig worden betwijfeld of dat bij een doorsnee burger bekend is. De gemeente heeft het betreden daarvan niet fysiek onmogelijk gemaakt, noch bemoeilijkt. Evenmin heeft zij er voor gewaarschuwd die druppel en de boomroosters niet te betreden. Bovendien moet de gemeente er ook rekening mee houden dat de doorsnee burger, ook indien hij er van op de hoogte is dat het niet de bedoeling dat over de boomroosters en de druppel wordt gelopen, hij dit toch zal doen. Dat de gemeente daarmee serieus rekening moet houden, zal de rechtbank hieronder verder onderbouwen.

4.5.
Zoals overwogen, wijkt de druppel wat betreft constructie in niets af van het trottoir waaraan hij grenst. Bij het grote publiek kan derhalve de indruk worden gewekt dat men over de druppel, als onderdeel uitmakend van het trottoir, mag lopen. Hetzelfde geldt voor de boomroosters. De toepassing van de boomroosters suggereert eerder dat deze bedoeld zijn om voetgangers te beschermen tegen blootliggende wortels en oneffenheden rondom de boom.

4.6.
Bovendien is het betreden van de boomroosters in het onderhavige geval in redelijkheid niet te vermijden, doch in tegendeel eerder voorzienbaar. Uit de foto die door [verzoekster] als productie 1 in het geding is gebracht, blijkt dat indien men een auto parkeert in het vak direct links of rechts naast de druppel, en men de auto met de neus richting het trottoir parkeert en men ten slotte – hetgeen voor de hand zal liggen in verband met de diepte van het parkeervak en de nabijheid van de rijweg – de auto zo ver mogelijk in het parkeervak parkeert – dus tot (bijna) aan de rand van het trottoir, en als bijrijder (indien links van de druppel wordt geparkeerd), dan wel als bestuurder (indien rechts van de druppel wordt geparkeerd) stapt – men bij het verlaten van het voertuig meteen op het boomrooster of de tegels van de druppel stapt. Indien men in dat geval als bestuurder, dan wel bijrijder in de auto wil stappen, dient men eveneens het boomrooster te betreden.

4.7.
De gemeente heeft gesteld dat ter vermijding van het betreden van de druppel en de boomrooster, de auto verder naar links van de druppel had moeten worden geparkeerd, zodat de passagier niet via de druppel in de auto zou hoeven te stappen, maar gebruik kan maken van het parkeervak tussen de auto en de druppel, dan wel dat de bestuurder van de auto niet gebruik had moeten maken van de volledige diepte van de parkeervlak en derhalve de auto niet met de neus tot aan het trottoir had moeten parkeren.

4.8.
De rechtbank acht deze handelwijzen niet alleen weinig voor de hand liggend, maar feitelijk ook niet uitvoerbaar. Bovendien, voor zover die betreffende handelwijzen al feitelijk uitvoerbaar zijn, liggen deze zo weinig voor de hand dat van de doorsnee bestuurder niet verwacht mag worden dat dat hij dienovereenkomstig handelt. De gemeente moet er eerder van uitgaan dat niet zo wordt gehandeld en dat de doorsnee burger de kortste route via de boomrooster en de druppel neemt om naar de daarnaast geparkeerde auto te lopen.

4.9.
Uit de foto’s, met name die welke zijn gevoegd bij de getuigenverklaring van [getuige 3] (productie 7 bij de dagvaarding), blijkt dat de parkeervakken zo gedimensioneerd zijn dat het niet mogelijk is dat men meer ruimte laat tussen de auto en de druppel, omdat men dan het daarnaast gelegen parkeervlak blokkeert, of dat dat feitelijk niet mogelijk is omdat in het aangrenzende parkeervlak een voertuig geparkeerd staat. Evenmin is het niet gebruik maken van de volledige diepte van het parkeervak een optie, omdat men dan met de achterzijde van de auto gedeeltelijk op, dan wel gevaarlijk dicht bij het fietspad langs de parkeervakken parkeert.

4.10.
De druppel wekt juist vanwege zijn constructie de indruk dat deze is bedoeld om daarvan als onderdeel van het trottoir gebruik te maken, om in of uit een auto te stappen die naast de druppel geparkeerd staat. Bij de doorsnee burger zal niet bekend zijn dat het niet de bedoeling is dat de druppel en de boomroosters worden betreden. Zo dat wel zo is, moet de gemeente er van uitgaan dat de burger dit verbod niet in acht zal nemen. Daarbij speelt vooral mee dat de ligging en de constructie van de druppel juist suggererent dat men deze als (onderdeel van het) trottoir kan betreden.

4.11.
Gelet op het vorenstaande moest de gemeente er derhalve rekening mee houden dat de doorsnee burger over het boomrooster loopt, omdat deze anders de langs de druppel geparkeerde auto niet kan verlaten of daarin kan instappen, dan wel omdat deze denkt dat men daarover mag lopen.

4.12.
In het onderhavige geval is dus van belang dat tussen de boomroosters onderling en de boomroosters en de trottoirtegels geen gevaarlijke niveauverschillen bestaan, nu die eerder tot gevaarlijke situaties aanleiding kunnen geven. Het gebruik van de boomroosters is in dit geval niet te vergelijken met het gebruik van dergelijke roosters in situaties waarvan de gemeente foto’s in het geding heeft gebracht.

4.13.
De bedoelde foto’s die de gemeente heeft overgelegd van het gebruik van boomroosters elders in de stad zijn niet relevant. De plekken waar de roosters zijn gebruikt betreffen weliswaar steeds (zeer) drukke winkelstraten, maar op de gefotografeerde plekken is er telkens zeer veel ruimte om langs alle zijden langs de roosters te lopen, zodat er geen noodzaak bestaat er overheen te lopen. In het onderhavige geval was dat, zoals hiervoor overwogen, anders. Bovendien was het redelijkerwijs te voorzien dat [verzoekster] dacht dat zij over de boomroosters kon en mocht lopen en zij er derhalve ook over zou lopen. In een dergelijk geval moet de constructie van de boomroosters ook veilig zijn om dat mogelijk te maken. De gemeente moet er op bedacht zijn dat winkelend publiek boodschappen dragend, over de druppel en over de zich daarop bevindende boomroosters loopt, en daarbij niet de volledige aandacht heeft voor de plek waar het loopt.

4.14.
[verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij (slechts) drie zaken in haar beide handen droeg. De gemeente heeft gesteld dat [verzoekster] in iedere hand een volle boodschappentas droeg. De stelling van de gemeente vindt echter geen steun in de gegevens van het dossier en de gemeente heeft ook desgevraagd niet kunnen onderbouwen waarop zij haar stelling baseert. Wat daar ook van zij, zelfs al zou [verzoekster] in beide handen volle boodschappen zou hebben gedragen, dan nog is het gedrag van [verzoekster] niet aan te merken als volledig eigen schuld, en derhalve geen eigen schuld van een omvang dat de schadevergoedingsplicht van de gemeente daarmee geheel zou komen te vervallen. Juist indien mensen volle boodschappentassen dragen is te verwachten dat zij de kortste route van de winkel naar de auto nemen en niet steeds de nodige voorzichtigheid betrachten.

4.15.
De rechtbank is van oordeel dat het niveauverschil tussen de rooster in het onderhavige geval onder de geschetste omstandigheden een gevaarlijke situatie opleverde. Omdat het daaruit voortvloeiende risico zich heeft verwezenlijkt, is de gemeente aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade.

4.16.
Ten aanzien van de vraag of de gemeente jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden materiële en immateriële schade op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW, dan wel op grond van artikel 6:162 BW overweegt de rechtbank het volgende. De door de gemeente opgeworpen vraag of het boomrooster een onderdeel van de weg uitmaakt, kan onbeantwoord blijven. Ook indien een zaak geen deel uitmaakt van een openbare weg kan immers sprake zijn van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW, namelijk indien sprake is van een zaak die is te beschouwen als een opstal in de zin van lid 4 van dat artikel.

4.17.
De boomroosters moeten worden beschouwd als opstallen in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW, nu het werken betreft die duurzaam zijn verenigd met de grond. Zij zijn bedoeld om voor onbepaalde tijd verenigd met de grond aan de voet van te boom te blijven liggen, om verdichting van die grond tegen te gaan. Boomroosters zijn dan ook niet, zoals de gemeente doet, te vergelijken met kabels bedoeld in het door haar aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2016, ECLI:HR:NL:2016:2283, nog daargelaten dat Hoge Raad in dat arrest niet heeft geoordeeld dat boomroosters geen onderdeel uitmaken van de weguitrusting, zoals de gemeente stelt.

4.18.
Uit het vorenstaande volgt dat gelet op de nabijheid van winkels winkelend publiek gebruik zal maken van de parkeerplaats en om de hierboven genoemde redenen over de boomroosters en de het overige deel van de druppel zal lopen. De kans dat dat winkelend publiek daarbij niet steeds de nodige oplettenheid zal betrachten is reëel. Vaak zal de aandacht van het winkelend publiek eerder uitgaan naar de gedragen boodschappen. De kans dat daaruit ongevallen ontstaan is verre van denkbeeldig. Dat bij een ongeval ernstige gezondheidsschade kan optreden, als in het onderhavige geval, is evenmin uitzonderlijk. Ten slotte was het voor de gemeente niet bezwaarlijk om veiligheidsmaatregelen te nemen. Zij had bijvoorbeeld de druppel breder kunnen maken, zodat mensen langs en niet over de boomroosters hoeven te lopen als zij over de druppel lopen. Bovendien had de gemeente, zoals zij elders heeft gedaan, naar de rechtbank bekend is, er voor kunnen kiezen om ter voorkoming van verdichting van de grond aan de voet van de boom niet boomroosters aan te brengen, doch planten.

4.19.
Derhalve is sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, zodat het primair verzochte voor toewijzing gereed ligt.

4.20.
Ten aanzien van het verzoek om begroting van kosten van het deelgeschil en het verzoek tot veroordeling van de gemeente tot betaling daarvan, overweegt de rechtbank het volgende. Een uurtarief van meer dan € 225,-- wordt onredelijk geacht. Bovendien acht de rechtbank, gelet op de betrekkelijk eenvoudige aard van de zaak het aantal in rekening gebrachte uur licht bovenmatig. De rechtbank zal dat aantal matigen tot 12. Dat leidt tot het volgende totaal: 12 x € 225,-- x 1,06 x 1,21 = € 3.463,02. ECLI:NL:RBLIM:2019:2196