RBOBR 200825 gemeente noch organisator lichtfestival Glow aansprakelijk voor val in droge betonnen vijver, ook niet als deze glad was
RBOBR 200825 gemeente noch organisator lichtfestival Glow aansprakelijk voor val in droge betonnen vijver, ook niet als deze glad was
- verzocht 26 uur x € 230, begroot, niet toegewezen o.b.v. 18 uur x 180 = € 3920,40, 2e jaars advocaat-stagiaire
2De feiten in het kort
Op 18 november 2022 omstreeks 20:00 uur bezocht [verzoeker] samen met haar zoon het lichtfestival Glow in de gemeente Eindhoven. Onderdeel van het festival is een gratis toegankelijke wandelroute van 5 kilometer door de stad die leidt langs verschillende lichtkunstwerken en -installaties.
Toen [verzoeker] over het Stadhuisplein liep, zag zij dat een stukje achter haar een echtpaar was gevallen. Zij besloot te gaan helpen en stapte daartoe over een betonnen opstaande rand in – wat haar later bleek – een leegstaande vijver, met de bedoeling om via die route naar het echtpaar toe te lopen. Bij het neerzetten van haar voet in de vijver is zij ten val gekomen. De precieze toedracht van haar val zal hierna onder de beoordeling aan de orde komen.
De plaats waar [verzoeker] ten val is gekomen lag niet direct aan de wandelroute van Glow maar wel in de nabijheid daarvan, en rondom de vijver waren geen speciale veiligheidsmaatregelen getroffen.
Bij de val in de vijver heeft [verzoeker] haar linkerarm gebroken. Enkele weken later is zij in verband met die breuk geopereerd aan haar arm. In maart 2024, anderhalf jaar na het ongeval, was op een echo te zien dat pezen rondom het litteken beschadigd zijn.
[verzoeker] heeft zowel de Gemeente als Glow aansprakelijk gesteld voor haar schade. Beide hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3Het verzoek en het verweer
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
-
voor recht te verklaren dat de Gemeente, Melior, Glow en/of NN hoofdelijk aansprakelijk is/zijn voor de schade die het gevolg is van de val van [verzoeker] van 18 november 2022,
-
de kosten van rechtsbijstand van [verzoeker] te begroten, en te beslissen dat de Gemeente, Melior, Glow en/of NN hoofdelijk gehouden is/zijn die kosten te vergoeden.
[verzoeker] meent dat de Gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor het ongeval op grond van artikel 6:174 dan wel artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] was sprake van algvorming op de tegels in de vijverbak (die daardoor glad was), wat de Gemeente had kunnen weten maar waarvoor zij niet heeft gewaarschuwd.
[verzoeker] meent dat Glow als organisator van het evenement eveneens aansprakelijk is, en wel op grond van artikel 6:162 BW omdat sprake was van een gevaarzettende situatie en door Glow onvoldoende veiligheidsmaatregelen waren getroffen om een dergelijk ongeval te voorkomen. [verzoeker] spreekt tot slot de verzekeraars Melior en NN aan op grond van artikel 7:954 BW (directe actie).
De Gemeente en Glow (en hun verzekeraars) verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek en voeren daartoe gemotiveerd verweer. De verzekeraars voeren geen zelfstandig verweer.
De stellingen van partijen zullen, voor zover relevant, hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
4De beoordeling
[verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. Naar het oordeel van de rechtbank leent deze zaak – waarin het draait om de aansprakelijkheidsvraag – zich voor behandeling in deelgeschil.
De toedracht
De rechtbank overweegt dat [verzoeker] met de door haar overgelegde stukken niet helemaal duidelijk heeft weten te maken wat er precies is gebeurd. Met name maken die stukken niet goed duidelijk hoe, waar en waarom zij in de vijverbak stapte en waar het echtpaar lag dat zij wilde helpen. De verwarring daarover komt onder andere door het gebruik van de woorden ‘bovenkant van het plateau’, zonder dat duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld.
Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] , in antwoord op vragen van de rechtbank daarover, aan de hand van de overgelegde foto’s uitleg gegeven, en de rechtbank gaat er voor de beoordeling van de aansprakelijkheid vanuit dat het – zoals [verzoeker] heeft uitgelegd – als volgt is gegaan:
- -
[verzoeker] liep met haar zoon en ook andere bezoekers van Glow over het Stadhuisplein langs de vijver in de richting van de Oude Stadsgracht (haar looprichting staat hieronder op foto’s 1 en 2 aangegeven met een zwarte pijl),
- -
[verzoeker] hoorde gegil, keek om en zag toen dat achter haar een echtpaar was gevallen en op de grond zat, net buiten de vijver, bij de hoek van de betonnen rand (hieronder op foto’s 1 en 2 aangegeven met het zwarte kruis), en dat niemand hen te hulp schoot,
- -
[verzoeker] is van beroep huisartsassistente en besloot instinctief het echtpaar te helpen, waarvoor zij een stukje terug moest lopen, tegen de looprichting in van de mensen die achter haar liepen,
- -
om snel bij het echtpaar te zijn besloot [verzoeker] om over de daar aanwezige brede betonnen opstaande rand heen te stappen met de bedoeling om vervolgens achter die rand langs (door de vijverbak) naar het echtpaar te lopen,
- -
er stond op dat moment geen water in de vijver (vergelijk de situatie op foto 2) en [verzoeker] was er ook niet mee bekend dat het een vijver was,
- -
[verzoeker] is met haar rechterbeen in één beweging over de betonnen rand heen gestapt, ongeveer op de plaats waar op foto 1 de zittende man te zien is,
- -
[verzoeker] is bij het neerzetten van haar rechtervoet achter de betonnen rand ten val gekomen (de plaats van haar val is op foto‘s 1 en 2 aangegeven met een zwarte stip).
Algvorming staat niet vast
[verzoeker] stelt dat zij is uitgegleden toen zij haar voet in de vijver zette, omdat het daar glad was door algvorming en regenachtig weer. Bij de mondelinge behandeling heeft zij daarover verklaard dat zij de algvorming niet zelf heeft waargenomen, maar dat zij achteraf heeft geconcludeerd dat daarvan sprake moet zijn geweest, omdat er zwart/groen vuil zat op haar schoenen en op haar broek.
De Gemeente betwist dat de vijver glad was door algvorming. Volgens de Gemeente is de vijver omstreeks 7 november 2022 drooggelegd (dat gebeurt elke winter, om vorstschade te voorkomen), en wordt deze schoongehouden door middel van een zandfilter, waardoor van algvorming geen sprake kan zijn geweest. De Gemeente heeft ook geen algaanslag waargenomen.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er op de avond dat [verzoeker] daar ten val is gekomen sprake was van algvorming in de vijver op het Stadhuisplein. [verzoeker] gaat er weliswaar vanuit dat dit de oorzaak was van haar val, maar zij heeft de aanwezigheid van groene aanslag niet zelf vastgesteld. Dat zij heeft mogen concluderen dat die aanslag er wel was, vanwege de vlekken op haar broek en schoenen, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Hoe die vlekken er precies uitzagen is niet bekend (foto’s van de broek en schoenen zijn niet overgelegd) en deze vlekken kunnen mogelijk ook zijn veroorzaakt doordat er wat vuil of blad in de vijver lag.
Foto’s die kunnen aantonen dat er op of omstreeks 18 november 2022 algaanslag in de vijver aanwezig was, zijn niet overgelegd. Door [verzoeker] zijn ook geen getuigen genoemd die daarover kunnen verklaren. [verzoeker] heeft wel een schriftelijke verklaring van haar zoon overgelegd, maar deze verklaring, die op 3 februari 2023 is opgesteld, overtuigt niet. Hij verklaart daarin over groene algen, maar verklaart niet dat hij heeft gezien dat daarvan sprake was. Hij verklaart daarin ook dat [verzoeker] zou zijn uitgegleden ‘toen ze over een betonnen rand stapte op het plateau waar de mensen waren gevallen’ (met de mensen bedoelt hij hier het gevallen echtpaar), terwijl [verzoeker] zelf op vragen van de rechtbank uitdrukkelijk heeft verklaard dat het echtpaar dat was gevallen buíten de vijverbak lag, en dus niet op de bodem van de vijver waarop zij ten val kwam. De verklaringen van [verzoeker] en haar zoon komen op dit punt niet overeen. De zoon verklaart verder dat er – terwijl hij en zijn moeder aan het wachten waren op de ambulance – zeker nog vier andere mensen gevallen zouden zijn op dezelfde plek, maar dat is verder niet onderbouwd. Zoals de Gemeente heeft aangevoerd, staat in het door haar als productie 8 overgelegde logboek van de (multidisciplinaire) CP-organisatie van Glow 2022 op 18 november 2022 alleen de valpartij van [verzoeker] vermeld, geen andere valpartijen. Uit het logboek blijkt ook dat de politie heeft gevraagd ‘of het daar glad is’, waarna dit is gecontroleerd door één van de Glow-coördinatoren ter plekke, die heeft gerapporteerd dat het plein niet glad was. Hoewel hierbij niet uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de vijver, is aannemelijk dat met name daar op gladheid is gecontroleerd, aangezien deze vraag van de politie omstreeks 20:07 uur is gesteld, direct na de val van [verzoeker] . Aan de verklaring van de zoon van [verzoeker] kent de rechtbank dan ook weinig gewicht toe, en verklaringen van anderen of andere bewijsmiddelen over algvorming in de vijver ontbreken.
Gelet op voorgaande overwegingen staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat [verzoeker] is uitgegleden omdat de tegels in de vijver glad waren door algvorming.
Voor bewijslevering – dat sprake is geweest van algvorming – is in beginsel geen ruimte in de deelgeschilprocedure, maar naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor in dit geval ook geen aanleiding, omdat zelfs als vast zou komen te staan dat er wel algvorming aanwezig was in de vijver, dit nog niet betekent dat de Gemeente, of Glow, aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker] . De rechtbank zal dat hierna toelichten.
De maatstaf van artikelen 6:164 en 6:162 BW
[verzoeker] houdt de Gemeente aansprakelijk voor haar schade op grond van artikel 6:174 en/of artikel 6:162 BW.
Een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW is een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. Wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, is de bezitter van de opstal aansprakelijk, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen.
Het in het leven roepen van een gevaarzettende situatie kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW indien is voldaan aan de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AB7079). In dit arrest is bepaald dat de vraag of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht, en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt, moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval. Daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd. Bij de vraag hoe waarschijnlijk het is dat men niet voldoende oplettend en voorzichtig is, speelt een rol hoe kenbaar het is dat sprake is van een mogelijk gevaarlijke situatie (ECLI:NL:HR:1994:ZC1347).
Volgens vaste rechtspraak is artikel 6:174 BW in beginsel niet van toepassing indien de schade is ontstaan door vreemde voorwerpen of substanties op de weg, die daar niet thuishoren (zie onder andere Hoge Raad 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2202, Rook/Staat dat handelt over ijzel op een ZOAB-wegdek). De aanwezigheid van zo’n voorwerp of substantie – waaronder naar het oordeel van de rechtbank ook algaanslag kan worden gerekend – maakt de vijver als zodanig niet gebrekkig. Dit neemt niet weg dat indien de Gemeente als bezitter van die vijver niet is opgetreden tegen algvorming, en daardoor een gevaarlijke (gebrekkige) toestand onveranderd heeft gelaten, dit onder omstandigheden wel degelijk tot aansprakelijkheid van de Gemeente kan leiden. Het gaat dan in feite om de vraag naar schending van de op de Gemeente rustende zorgplicht in de zin van artikel 6:162 BW. Centraal in deze zaak staat daarom de vraag welke eisen men in de gegeven omstandigheden aan de (leegstaande) vijver mocht stellen en hoever de zorgplicht van de Gemeente reikt om het ontstaan en voortbestaan van gevaarlijke situaties in die (leegstaande) vijver tegen te gaan.
Ook in geval van algvorming heeft de Gemeente haar zorgplicht niet geschonden
Wanneer de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat er sprake was van algvorming in de vijverbak, dan is zij van oordeel dat dit niet betekent dat de Gemeente haar zorgplicht in de zin van artikel 6:162 BW heeft geschonden, om de hierna te noemen redenen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat algvorming op een stenen of betonnen ondergrond, met name bij vochtig weer, leidt tot gladheid en het risico in zich bergt dat iemand daarover uitglijdt. Het bestaan van een dergelijk latent gevaar is echter op zichzelf niet voldoende om aansprakelijkheid van de Gemeente in het leven te roepen. De Gemeente is alleen dan aansprakelijk als de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval ten gevolge van die algvorming zo groot is, dat de Gemeente maatregelen had moeten nemen om dit te voorkomen. Anders gezegd, de Gemeente is aansprakelijk als zij door het laten voortbestaan van de latent gevaarlijke situatie meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord is. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn gegeven in het eerdergenoemde Kelderluikarrest.
De plaats waar het hier om gaat is een stenen vijver aan de oostzijde van het plein, bij de ingang van de ondergrondse parkeergarage. Als de vijver leeg staat – zoals elke winter het geval is – is het mogelijk en toegestaan om daar in te stappen en over de tegels in de vijver te lopen, maar dat is niet de bedoeling en nodigt daartoe ook niet uit. De vijver maakt geen onderdeel uit van een looproute, en biedt ook overigens in het algemeen geen aanleiding om te betreden. Aan de inrichting en het onderhoudsniveau van die vijverbak mogen met het oog daarop daarom in het algemeen geen al te hoge eisen worden gesteld.
De Gemeente hoefde er ook tijdens het evenement Glow op 18 november 2022 geen rekening mee te houden dat bezoekers van dat evenement de vijver zouden betreden. De door Glow uitgezette looproute liep dat jaar vanaf de Wal, over het Stadhuisplein, in de richting van het Begijnenhof. Het kunstwerk dat op het Stadhuisplein te zien was, ‘circle of light’, bevond zich op het midden van het plein, laag bij de grond, op aanzienlijke afstand van de vijver. Weliswaar moest de Gemeente er rekening mee houden dat er ook mensen, in afwijking van de looproute, langs de vijver zouden lopen richting de Oude Stadsgracht, zoals [verzoeker] en haar zoon ook deden, maar dat deze mensen de vijver zouden betreden, dat hoefde de Gemeente niet te verwachten.
Verder mocht de Gemeente verwachten dat als er dan toch iemand in de vijver zou stappen, deze persoon daarbij bijzonder oplettend en voorzichtig zou zijn. Er is immers sprake van een zichtbaar hoge en brede betonnen rand, met daarachter een verdiepte ondergrond. Dat het er erg donker was, waardoor de situatie niet duidelijk was, zoals verzoekster stelt, is niet aannemelijk. Vaststaat dat op het Stadhuisplein, niet ver van de vijver, hoge straatlantaarns staan opgesteld. Op een (lucht)foto die door de Gemeente is overgelegd als productie 2 bij het verweerschrift, is te zien dat tijdens het evenement die lantaarns aan waren. Bovendien staat dicht bij de plaats waar [verzoeker] stelt te zijn gevallen een glazen portaal van de onderliggende parkeergarage (te zien op de hiervoor afgebeelde foto’s) van waaruit ook enig licht over de vijver moet hebben geschenen. Voor zover de situatie achter de betonnen rand toch niet goed zichtbaar was, mocht van de persoon die desondanks zou besluiten daar overheen te stappen, extra voorzichtigheid worden verwacht.
Dat er een ongeval, met mogelijk nare gevolgen, zou gebeuren, was dan ook zeer onwaarschijnlijk en de Gemeente hoefde met het oog daarop de vijver niet af te zetten met een hek of lint, zoals [verzoeker] bepleit. De hoge en brede betonnen rand bood voldoende bescherming tegen het – zonder daarbij goed op te letten – betreden van de mogelijk gladde vijverbodem. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat op het Stadhuisplein in Eindhoven vaker festiviteiten plaatsvinden (zoals kort voor de zitting nog de huldiging van voetbalclub PSV wegens het behaalde kampioenschap) waarbij de vijver ook niet apart wordt afgezet, en dat bij de Gemeente niet eerder melding is gemaakt van een ongeval in die vijver.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ook als sprake is geweest van een latent gevaarlijke situatie door algvorming – wat niet vaststaat – de Gemeente niet aansprakelijk is, aangezien er geen grond is om te oordelen dat zij meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord is.
Glow is ook niet aansprakelijk
[verzoeker] houdt Glow aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Als organisator van het evenement had Glow meer veiligheidsmaatregelen moeten treffen, zo stelt zij.
Glow betwist de toedracht van het ongeval, en ook dat er sprake was van gladheid door algvorming. Verder meent Glow kort gezegd dat zij heeft gezorgd voor een veilige looproute en dat voor haar niet voorzienbaar was dat bezoekers van het evenement de vijver zouden betreden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van Glow, net als ten aanzien van de Gemeente, dat ook als sprake zou zijn geweest van gladheid door algvorming in de vijver waarin [verzoeker] is gevallen (wat niet is komen vast te staan), Glow daarvoor niet aansprakelijk is te houden. De rechtbank licht dat als volgt toe.
De looproute voor het evenement Glow in 2022 liep onder andere vanaf de Wal, over het Stadhuisplein, in de richting van het Begijnenhof. De route was door Glow globaal aangegeven met borden, maar niet afgezet met hekken of anderszins; het is een gratis evenement waarbij bezoekers zich vrij door de stad en langs de kunstwerken kunnen bewegen. De aangegeven looproute liep niet langs de zijde van de vijver waar [verzoeker] ten val is gekomen, maar het was wel te verwachten dat een deel van de bezoekers net als [verzoeker] – in afwijking van de aangegeven route – langs de vijver richting de Oude Stadsgracht zou lopen, onder meer omdat het kunstwerk ‘circle of light’, dat midden op het Stadhuisplein was geplaatst, daartoe enigszins uitnodigde: vanuit het midden van dat kunstwerk wezen drie in kleur verlichte paden in verschillende richtingen, waarvan één in de richting van de Oude Stadsgracht (welk pad overigens op ruime afstand van de vijver stopte). Glow moest er dus rekening mee houden dat er ook bezoekers langs de leegstaande vijver zouden lopen. Glow hoefde naar het oordeel van de rechtbank echter niet te verwachten dat bezoekers daarbij ook, over de hoge brede rand heen, ín de vijver zouden stappen. Daarvoor boden het kunstwerk op het plein en de uitgezette looproute geen enkele aanleiding. Glow heeft dan ook geen gevaarzettende situatie in het leven geroepen en hoefde daarom geen veiligheidsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat bezoekers de vijver zouden betreden en daarbij ten val zouden komen.
Van onrechtmatige gevaarzetting door Glow is daarom geen sprake en het verzoek van [verzoeker] , voor zover dat zich richt tegen Glow, moet daarom worden afgewezen.
Geen directe actie jegens verzekeraars
Aangezien de aansprakelijkheid van de Gemeente en van Glow niet kan worden vastgesteld, en dus niet vaststaat dat hun verzekeraars moeten uitkeren, kan de directe actie van [verzoeker] op deze verzekeraars ook niet slagen. Het verzoek van [verzoeker] moet in zoverre daarom ook worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen, zoals in dit geval. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 7.235,80 inclusief btw aan advocaatkosten (26 uur tegen een uurtarief van € 230,-, vermeerderd met 21% btw), te vermeerderen met het griffierecht. De Gemeente en Glow (en hun verzekeraars) voeren aan dat het aantal bestede uren onredelijk is en dat het uurtarief bovenmatig is.
De rechtbank acht het zonder meer redelijk dat [verzoeker] rechtsbijstand heeft ingeroepen, maar acht de gepresenteerde kosten daarvoor niet redelijk. Aangezien mr. Kouveld een tweedejaars advocaat-stagiair is, en dus nog niet veel (proces)ervaring heeft als advocaat, zal de rechtbank het gehanteerde uurtarief in dit geval matigen tot € 180,- exclusief btw. Dat mr. Kouveld naar zij stelt jarenlange ervaring heeft in het letselschaderecht als letselschadebehandelaar, maakt dit niet anders. De rechtbank ziet voorts in de aard en omvang van de zaak reden de tijdsbesteding te matigen tot 18 uur (10 uur voor het opstellen van het verzoekschrift en 8 uur voor de verdere behandeling van de zaak).
In totaal zullen de redelijke kosten van dit deelgeschil voor [verzoeker] als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW door de rechtbank dan ook worden begroot op een bedrag van € 4.240,40 (18 maal € 180,-, vermeerderd met 21% btw en vermeerderd met € 320,- griffierecht).
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en de Gemeente, Glow en hun verzekeraars niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door hen te worden betaald, als hun aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan.
Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:5253