Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 250322 auto slipt op door tractoren besmeurd wegdek; onvoldoende schoonmaak, wel bebording; E.S. auto 25%

RBROT 250322 auto slipt op door tractoren besmeurd wegdek; onvoldoende schoonmaak, wel bebording; E.S. auto 25%

in vervolg op:
RBROT 020721 
regres: auto slipt op door tractoren besmeurd wegdek; onvoldoende voorzorgsmaatregelen; eigen schuld vereist bewijslevering tzv bebording

2.
De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 2 juli 2021 (hierna: het tussenvonnis) is [gedaagde] toegelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat hij ten tijde van het verkeersongeval met inachtneming van de wijze van plaatsing zoals het Waterschap Hollandse Delta voorschrijft het waarschuwingsbord A1 had geplaatst en dat [naam 3] de aldus toegestane snelheid van 30 km/uur heeft overschreden.

2.2.
Ter voldoening aan de bewijslevering heeft [gedaagde] vier getuigen voorgebracht, te weten zichzelf als partijgetuige, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ).

2.3.
[gedaagde] heeft op het op 22 november 2021 gehouden getuigenverhoor, na aflegging van de eed, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:

( ... )

Ik heb het ongeval niet zien gebeuren, maar ik weet wel waar [naam 3] geslipt is. Dat heb ik later gezien.

( ... )

Ik heb bij de oogstwerkzaamheden gebruik gemaakt van borden om weggebruikers te waarschuwen. Ik heb daarvoor het bord ‘werk in uitvoering’ en het bord ‘snelheidsbeperking 30 km per uur’ gebruikt. U toont mij afbeelding 1 op pagina 4 van de conclusie van antwoord. Dat zijn de borden die ik heb gebruikt. Ik heb van deze borden twee stuks, die ik aan beide zijde van de wegwerkzaamheden heb geplaatst, in de rijrichting gezien aan de rechterzijde van de weg. Ik heb de borden er de avond tevoren al neergezet, omdat dat best even tijd kost. Ik heb het bord dat in de richting staat die [naam 3] heeft gevolgd zo’n 50 á 100 meter voor de uitrit geplaatst.

( ... )

Ik heb de avond tevoren de grondpotten al geplaatst en de verkeersborden weggedraaid met het gezicht van de weg af. Op 29 september 2017 in de ochtend heb ik de borden zo gezet dat ze voor het verkeer zichtbaar waren. Ik heb dat meteen bij het begin van de werkzaamheden of iets daarvoor gedaan. Toen ik de borden plaatste en toen ik ze omdraaide was daar niemand anders bij.

In de uren na het ongeval is er niets aan de bebording gewijzigd.

Op de vragen van mr. Thiescheffer antwoord ik als volgt:

Ik was ten tijde van het ongeval onderweg naar de bietenstortplaats en ik was toen alleen. Toen ik op de plaats van het ongeval aankwam had dat dus al plaatsgevonden.

( ... )

Voor het plaatsen van de verkeersborden gebruik ik een busje met zwaailicht. Het plaatsen duurt uit en thuis 30 á 45 minuten.

( ... )

2.4.
[naam 1] heeft op het op 22 november 2021 gehouden getuigenverhoor, na aflegging van de belofte, voor zover hier relevant, het volgende verklaard:

( ... )

Ik heb de auto niet zelf over de kop zien slaan, maar 1 of 2 minuten later heb ik die wel gezien.

( ... )

Ik heb de auto die over de kop geslagen is niet aan zien komen rijden en ik kende de bestuurder ook niet.

( ... )

's Ochtends toen ik aan kwam rijden stonden er borden op de Schapengorsendijk. Dat weet ik 100 procent zeker. Het was een lange paal met daaraan een driehoekig bord ‘wegwerkzaamheden’ en daaronder een rond bord met ‘30 km per uur’. Ik kwam vanuit de richting die ik bovenaan de foto zie. Het bord dat ik zag stond op zo'n 100 meter afstand tot de plek waar op de foto de auto op zijn kop ligt. Het bord was geplaatst vlakbij een afslag van de weg. Ik heb zelf niet meegewerkt aan het plaatsen van het bord. Ik heb in de andere rijrichting ook een bord zien staan, maar dat bord heb ik alleen van de achterkant gezien. Dat betrof ook een driehoek met een cirkelvormig bord eronder. Ik heb dit bord gezien toen ik 's ochtends aankwam met de bietenrooimachine. Het viel mij nog op omdat dit een lange paal was met twee grote borden eraan, terwijl sommige boeren alleen maar een klein bordje in de berm zetten. Die borden die ik op de achterzijde heb gezien stonden 40 á 50 meter voor de uitrit van het veld. Na het ongeval is er niets aan de borden gewijzigd.

Op de vragen van mr. Thiescheffer antwoord ik als volgt:

( ... )

Er zijn na het ongeval geen borden geplaatst.

( ... )

2.5.
[naam 3] heeft op het op 22 november 2021 gehouden getuigenverhoor, na aflegging van de belofte, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:

( ... )

Ik reed vanaf de stal de dijk op en sloeg linksaf. Ik heb daar nog iemand gegroet door te zwaaien.

( ... )

Op de Schapengorsendijk mag je 60 km per uur rijden, maar dat rij ik er nooit omdat de weg onoverzichtelijk is, met slingers er in. Ik denk dat ik zo'n 30 of 35 km per uur reed. Ik heb niet op mijn teller gekeken, maar ik reed in ieder geval niet hard.

Ik heb die dag geen borden gezien op het stukje Schapengorsendijk waar ik heb gereden. ( ... ) Ik was toen ik reed niet afgeleid en ik had ook geen haast.

( ... )

Op de vragen van mr. Thiescheffer antwoord ik als volgt:

( ... )

Ik heb niet gezien dat er na het ongeval borden geplaatst zijn en ik heb na het ongeval zelf ook geen borden gezien.

( ... )

2.6.
[naam 2] heeft op het op 22 november 2021 gehouden getuigenverhoor, na aflegging van de belofte, voor zover hier relevant, het volgende verklaard:

( ... )

Ik heb het ongeval zelf niet zien gebeuren. ( ... ) Vlak daarna werd ik gebeld door [naam 3] . Ik ben gelijk, samen met mijn vrouw, met de auto naar [naam 3] toegegaan.

( ... )

Ik heb geen borden gezien op het stuk van de Schapengorsendijk waarover ik toen gereden ben.

( ... )

Later kwam de politie vanuit de richting die bovenaan op de foto te zien is. De agent zei mij toen: `Dat zal wat worden, want ik heb nergens een bord zien staan'. Het ging om twee agenten en ze zeiden dat beide.

Op de vragen van mr. Thiescheffer antwoord ik als volgt:

( ... ) Ongeveer tegelijk met het arriveren van de politie begonnen de tractoren met het schoonvegen van de weg. Ik heb niet gezien dat er na het ongeval borden geplaatst werden, ik heb er ook niet op gelet.

( ... )

Op de vragen van mr. Siebrands antwoord ik als volgt:

U houdt mij voor dat ik in mijn verklaring tegenover het MVOA heb gezegd dat ik toen ik terug naar huis reed wel verkeersborden heb zien staan. Ik zeg daarop dat ik na het ongeval op de weg terug naar huis één bord heb gezien. Het was een driehoekig bord dat duidde op wegwerkzaamheden. Dat bord stond toen ik terug reed voor mij links van de weg en ik had uitzicht op de achterkant van het bord. Het bord stond een beetje schuin en ik heb gekeken wat er op de voorkant stond.

( ... )

2.7.
[gedaagde] heeft zich bij conclusie na enquête op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van [gedaagde] en [naam 1] , uit het mutatierapport van de politie en de verklaring van een medewerker van Waterschap Hollandse Delta volgt dat voorafgaand aan de oogstwerkzaamheden waarschuwingsborden zijn geplaatst door [gedaagde] . Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat [naam 3] naar eigen zeggen harder dan 30 km/uur heeft gereden. In een eerdere verklaring schatte zij haar snelheid rond de 30 à 40 km/uur en tijdens het getuigenverhoor heeft zij verklaard 30 à 35 km/uur te hebben gereden. Dat zij harder heeft gereden dan 30 km/uur blijkt volgens [gedaagde] ook uit het feit dat geen enkele andere weggebruiker van de weg is geraakt en/of geslipt. Volgens [gedaagde] is voldaan aan de bewijslevering en is het verkeersongeval te wijten aan de schuld van [naam 3] nu zij haar rijgedrag niet aan de omstandigheden ter plaatse heeft aangepast.

2.8.
Baloise heeft bij conclusie na enquête geconcludeerd dat [gedaagde] niet geslaagd is in de door hem opgedragen bewijslast. [gedaagde] heeft als partijgetuige verklaard dat hij een A1 bord geplaatst heeft, maar heeft erkend dat daarbij niemand aanwezig was. [naam 1] , die eveneens aangemerkt moet worden als partijgetuige, heeft enkel verklaard dat hij één bord, te weten een driehoekig bord, heeft gezien. [naam 2] en [naam 3] hebben beiden verklaard geen bord te hebben gezien vanuit de rijrichting van [naam 3] . Volgens Baloise laat dat de mogelijkheid open dat de borden na het ongeluk, al dan niet door [gedaagde] of derden, haaks op de rijrichting zijn gedraaid. Op de aan het proces-verbaal gehechte foto is te zien dat het bord niet op de minimale afstand van 50 meter is geplaatst. Als er al borden zijn geplaatst, dan voldeed die plaatsing niet aan de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta. In het geval borden zouden zijn geplaatst en in de goede richting stonden, werd er gewaarschuwd voor wegwerkzaamheden en niet voor slipgevaar. Met betrekking tot de snelheid van [naam 3] is door Baloise aangevoerd dat geen van de getuigen het ongeluk heeft zien gebeuren. [naam 3] heeft verklaard dat zij tussen 30 en 35 km/uur heeft gereden, maar zij heeft tevens verklaard niet op de kilometerteller te hebben gekeken. Volgens Baloise is niet komen vast te staan dat [naam 3] daadwerkelijk harder heeft gereden dan 30 km/uur. Daarbij komt dat niet uit het oog verloren mag worden dat [naam 3] het schadeformulier kort na het ongeval heeft ingevuld en daarop als snelheid 30 km/uur heeft genoemd.

2.9.
Thans dient beoordeeld te worden of [gedaagde] met het door hem bijgebrachte bewijs het van hem verlangde bewijs heeft geleverd dat hij ten tijde van het verkeersongeval met inachtneming van de wijze van plaatsing zoals het Waterschap Hollandse Delta voorschrijft het waarschuwingsbord A1 had geplaatst en dat Houten de aldus toegestane snelheid van 30 km/uur heeft overschreden. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.

waarschuwingsbord A1

2.10.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat ná het verkeersongeval waarschuwingsborden geplaatst stonden, waaronder het waarschuwingsbord A1.

2.11.
[gedaagde] heeft verklaard dat deze borden er ook al voorafgaand aan het verkeersongeval stonden. Voor wat betreft de verklaring die [gedaagde] als partijgetuige heeft afgelegd, geldt dat die verklaring geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dit ligt besloten in artikel 164 lid 2 Rv.

2.12.
Naast het horen van zichzelf als getuige, heeft [gedaagde] onder meer [naam 1] als getuige doen horen (zie r.o. 2.4). Volgens Baloise dient [naam 1] als partijgetuige aangemerkt te worden, aangezien hij werkzaam is voor [gedaagde] . Overwogen wordt dat als partijgetuige zijn aan te merken formele procespartijen, materiële procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen, beoordeeld naar het tijdstip waarop de betrokken persoon als getuige wordt gehoord (Hoge Raad 22 december 1995, NJ 1997/22 en NJ 1997/23). Uit de in het MVOA-rapport opgenomen verklaring van [gedaagde] en uit het proces-verbaal van 22 november 2021 van het door de kantonrechter gehouden getuigenverhoor blijkt dat [naam 1] niet in dienst is (of was) bij [gedaagde] . [naam 1] wordt daarom niet aangemerkt als partijgetuige. Wel kan de relatie van een getuige tot de partij een rol spelen bij de bewijswaardering. Dat [naam 1] als loonwerker werkzaam is (geweest) voor [gedaagde] , brengt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet mee dat zijn verklaring daarmee niet of minder betrouwbaar zou zijn en daarom niet als bewijs voor de stellingen van [gedaagde] kunnen dienen. De verklaring van [naam 1] dat de borden voorafgaand aan de werkzaamheden (en dus voor het verkeersongeval) geplaatst waren, kan naar het oordeel van de kantonrechter daarom als aanvullend bewijs dienen.

2.13.
De in het MVOA-rapport opgenomen schriftelijke verklaring van wijlen [naam 4] (hierna: [naam 4] ) kan eveneens als aanvullend bewijs voor de stellingen van [gedaagde] dienen, nu [naam 4] blijkens de in het voornoemd rapport opgenomen verklaring van [gedaagde] niet in dienst was bij [gedaagde] en zijn relatie tot [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter geen rol speelt bij de bewijswaardering. [naam 4] heeft op de vraag of er bij aanvang van het werk verkeersborden geplaatst waren, verklaard dat hij zich ‘goed [kan] herinneren dat deze in de berm stonden’.

2.14.
Hoewel [naam 2] aanvankelijk stelde dat hij gezien had dat de borden pas na het verkeersongeval zijn geplaatst, is hij daar in zijn verklaring (zie r.o. 2.6) op teruggekomen. Dat [naam 3] en [naam 2] (aanvankelijk) geen borden hebben gezien, is mogelijk, maar zou ook kunnen komen door onoplettendheid. De kantonrechter acht in dit verband relevant dat [naam 3] heeft verklaard dat zij vanaf de Schapengorsedijk nog iemand heeft gegroet door te zwaaien. Wat [naam 2] betreft is voorstelbaar dat hij zijn aandacht meer heeft gericht op de plaats van het ongeval dan op de bebording.

2.15.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de kantonrechter geconcludeerd worden dat de aanvullende bewijzen in de vorm van de verklaringen van [naam 1] en [naam 4] de partijverklaring van [gedaagde] voldoende geloofwaardig maken, zodat de verklaring die [gedaagde] als partijgetuige heeft afgelegd bewijs in zijn voordeel oplevert. Dit betekent dat vast is komen te staan dat [gedaagde] ten tijde van het verkeersongeval waarschuwingsborden had geplaatst.

2.16.
Met betrekking tot de vraag of de borden geplaatst zijn volgens de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta, wordt overwogen dat in voornoemde richtlijnen niet staat voorgeschreven dat er borden met ‘slipgevaar’ zouden moeten worden geplaatst. In 4.9 van het tussenvonnis is reeds overwogen dat een bord A1 (max. snelheid 30) geacht wordt te voldoen aan het vereiste om een passerende verkeersdeelnemer ertoe aan te zetten de snelheid, en daarmee potentieel risicovol gedrag te beperken. [gedaagde] heeft verklaard de borden ‘werk in uitvoering’ en ‘snelheidsbeperking 30 km/uur [bord A1]’ te hebben geplaatst en zijn verklaring als partijgetuige wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] (zie 2.4). Overeenkomstig de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta moeten waarschuwingsborden op 60 km-wegen op 50 meter afstand voor de te verwachten vervuiling op de weg geplaatst worden. Gelet op de door partijen overgelegde foto’s en het MVOA-rapport waarin vermeld staat dat het ernaar uitziet dat voldaan is aan plaatsing van de borden 50 meter voor “het gevaar”, alsmede gelet op de verklaringen van [gedaagde] en [naam 1] op dit punt, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de borden door [gedaagde] op een juiste afstand van de werkzaamheden en dus overeenkomstig de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta zijn geplaatst.

snelheid [naam 3]

2.17.
Vooropgesteld wordt dat de getuigen [gedaagde] , [naam 1] en [naam 2] het verkeersongeval niet hebben zien gebeuren.

2.18.
[naam 3] heeft volgens de in het MVOA-rapport opgenomen verklaring verklaard dat zij normaal gesproken op de Schapengorsedijk niet harder dan 30 tot 40 km/uur rijdt en dat zij voorafgaand aan het verkeersongeval zeker niet de toegestane snelheid van 60 km/uur heeft gereden, maar veel langzamer. Als getuige heeft [naam 3] verklaard dat zij niet op de kilometerteller heeft gekeken, maar dat zij 30 tot 35 km/uur heeft gereden (zie r.o. 2.5). Niet gebleken is dat, zoals Baloise stelt, op het door [naam 3] kort na het verkeersongeval ingevulde schadeformulier als snelheid 30 km/uur staat vermeld, nu voornoemd formulier niet is overgelegd. Gelet op het voorgaande moet het er naar het oordeel van de kantonrechter voor worden gehouden dat [naam 3] voorafgaand aan het verkeersongeval (iets) harder heeft gereden dan de vanwege de werkzaamheden toegestane maximum snelheid van 30 km/uur.

conclusie

2.19.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat [gedaagde] het van hem verlangde bewijs heeft geleverd dat hij ten tijde van het verkeersongeval met inachtneming van de wijze van plaatsing zoals het Waterschap Hollandse Delta voorschrijft het waarschuwingsbord A1 had geplaatst en dat [naam 3] de aldus toegestane snelheid van 30 km/uur heeft overschreden. Dit betekent dat vast is komen te staan dat [naam 3] zich niet voldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse en dat sprake is van (enige mate van) eigen schuld aan de zijde van [naam 3] .

2.20.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is in welke mate [gedaagde] en [naam 3] hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.

Vast staat dat [gedaagde] de weg op de plaats waar [naam 3] is geslipt, onvoldoende heeft ontdaan van modder en daarmee gevaarzettend heeft gehandeld jegens [naam 3] (zie r.o. 4.7. van voormeld tussenvonnis). Deze gedraging weegt zwaar mee in de afweging van de mate waarin betrokkenen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. Zeer aannemelijk is immers dat het ongeval, ook bij een (geringe) overtreding van de toegestane maximum snelheid, niet zou hebben plaatsgevonden indien het wegdek voldoende schoon was gemaakt. De kantonrechter acht voorts van belang dat weliswaar is komen vast te staan dat [naam 3] de toegestane maximum snelheid heeft overschreden, maar dat deze overschrijding redelijk beperkt was. Aan deze omstandigheid dient derhalve in mindere mate gewicht te worden toegekend.

2.21.
Gelet op alle voormelde omstandigheden van het geval is de kantonrechter van oordeel dat de eigen schuld van [naam 3] als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW moet worden gesteld op 25%. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is om 75% van de door Baloise gevorderde schade te vergoeden en dat 25% van deze schade voor eigen rekening van Baloise moet blijven. De gevorderde schade zal derhalve tot een bedrag van (75% van € 6.344,- =) € 4.758,- worden toegewezen.

buitengerechtelijke incassokosten en rente

2.22.
Baloise maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. De kantonrechter acht, ondanks de betwisting van [gedaagde] , voldoende aannemelijk dat Baloise redelijke kosten heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt, zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 726,97.

2.23.
Baloise vordert de wettelijke rente vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente niet betwist. De wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden.

proceskosten

2.24.
[gedaagde] wordt als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van Baloise tot aan deze uitspraak begroot op € 615,03 aan verschotten en op € 1.088,50 aan gemachtigdensalaris (3,5 punten à € 311,-). ECLI:NL:RBROT:2022:3460