CRVB 090622 Politieagent ontvangt smartengeld naar prijspeil 2020; plus wettelijke rente over smartengeld cf prijspeil 2018 (2)
- Meer over dit onderwerp:
CRVB 090622 Politieagent ontvangt smartengeld naar prijspeil 2020; plus wettelijke rente over smartengeld cf prijspeil 2018
OVERWEGINGEN
1.1.
Op 29 september 2017 heeft betrokkene een verzoek gedaan aan de korpschef om smartengeld als bedoeld in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Bij brief van 4 december 2017 heeft de korpschef betrokkene medegedeeld dat advies moet worden gevraagd aan een medisch expert van Cunningham Lindsey Nederland om te onderzoeken in welke mate de klachten van het Posttraumatisch stress syndroom (PTSS) het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalen. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het reeds aanwezige dossier een smartengelduitkering dient te worden toegekend. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 4 december 2017. Betrokkene is vervolgens een beroepsprocedure begonnen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bij uitspraak van 19 juni 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2018:2525, is de korpschef opgedragen om een besluit op de aanvraag te nemen.
1.2.
Bij besluit van 25 juli 2018 heeft de korpschef vervolgens de aanvraag van betrokkene om smartengeld buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een BI-percentage. Op 14 augustus 2018 heeft de korpschef dit besluit gecorrigeerd.
1.3.
Op 25 januari 2019 heeft de korpschef het besluit van 25 juli 2018 wegens formele gebreken ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarin staat dat vanwege het uitblijven van toestemming voor een medisch advies de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld.
1.4.
Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft de korpschef de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 4 december 2017 en 25 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2019 gegrond verklaard. Dit besluit wordt ingetrokken en de aanvraag wordt alsnog afgewezen. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Bij besluit van 24 februari 2020 heeft de korpschef het besluit van 12 augustus 2019 herzien en aan betrokkene een bedrag aan smartengeld toegekend van € 133.152,-. De korpschef heeft aan betrokkene medegedeeld dat op grond van artikel 54a van het Barp de smartengeldvergoeding per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling wordt gewijzigd overeenkomstig de consumentenprijsindex. Wanneer het geïndexeerde bedrag 2020 is vastgesteld, volgt daarom nog een aanvullend besluit. Over een eventueel bedrag aan wettelijke rente zal betrokkene ook nog een apart bericht krijgen.
1.6.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de korpschef, gelet op indexering van 2020, aan betrokkene een bedrag van € 3.332,- nabetaald.
1.7.
Bij besluit van 10 april 2020 heeft de korpschef het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 10 april 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef veroordeeld tot het betalen van de wettelijke rente tot een bedrag van € 6.232,04.
3.
In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Primair heeft de korpschef betoogd dat betrokkene in deze situatie geen recht heeft op wettelijke rente, omdat betrokkene per saldo niet tekort is gedaan. Betrokkene heeft in zijn totaliteit al een groter bedrag aan smartengeld ontvangen dan hij zou hebben ontvangen als zijn verzoek om smartengeld in 2017 was gehonoreerd. Het smartengeld is namelijk vastgesteld op basis van het geïndexeerde maximumbedrag voor 2020. Dit betoog slaagt niet. Het smartengeld wordt op grond van artikel 54a, vijfde lid, van het Barp jaarlijks geïndexeerd. Uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit een gehoudenheid tot betaling van wettelijke rente voort. De Awb maakt geen uitzondering voor situaties zoals deze, waarin het effect van geldontwaarding ook al is ondervangen door middel van wettelijke indexering.
4.2.
De korpschef heeft verder aangevoerd dat het onjuist is om de wettelijke rente te berekenen over de in 2020 aan de hand van het over dat jaar geïndexeerde maximumbedrag uitbetaalde som, zoals de rechtbank heeft gedaan. Op het moment waarop op de aanvraag moest worden beslist was immers een lager bedrag verschuldigd. Ter zake overweegt de Raad als volgt.
4.3.
De aanvraag van betrokkene dateert van 29 september 2017. De beslistermijn bedroeg op grond van artikel 4:13 van de Awb maximaal acht weken. Dit betekent dat op 24 november 2017 op de aanvraag had moeten zijn beslist. Op grond van de artikelen 4:87, 4:98 en 4:102 van de Awb gaat de wettelijke rente dan lopen vanaf 5 januari 2018. Op deze datum was er nog geen sprake van indexering naar het jaar 2020. De wettelijke rente dient vanaf de ingangsdatum 5 januari 2018 dan ook te worden berekend over het bedrag aan smartengeld dat verschuldigd zou zijn geweest met toepassing van het geïndexeerde maximumbedrag op die datum, dat wil zeggen het bedrag over 2018. Telkens na afloop van een jaar dient het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep in zoverre slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd voor zover de rechtbank de door de korpschef te betalen wettelijke rente heeft bepaald op € 6.232,04. De Raad zal de korpschef veroordelen tot betaling van wettelijke rente conform het overwogene onder 4.3.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. ECLI:NL:CRVB:2022:1310