Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 100320 Chroom 6; afwijzing van immateriële schadevergoeding wegens het schenden van de informatieplicht

GHSHE 100320 Chroom 6; voormalig medewerkers van Defensie wél, groep gedupeerden niet ontvankelijk; defensie aansprakelijk; verwijzing naar schadestaatprocedure
- Chroom 6; afwijzing van immateriële schadevergoeding wegens het schenden van de informatieplicht

Na tussenarresten, vervolg op: rb-limburg-140218-chroom-6-voormalig-medewerkers-en-stichting-niet-ontvankelijk-gelet-op-bestuursrechtelijke-rechtsgang


Vordering sub 5: immateriële schadevergoeding ad € 9.000,00

7.2.4.
Deze vordering heeft alleen op [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] betrekking en luidt als volgt:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan ieder van eisers sub 2 tot en met 5 thans appellanten 2 tot en met 5 (hof: [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] ) te betalen een bedrag van € 9.000,- per persoon op na te noemen grond verschuldigd te vermeerderen met schadevergoeding zowel materieel als immaterieel, verschenen en toekomstig, deze schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet en te vermeerderen met rente vanaf datum blootstelling tot aan de dag der algehele voldoening.

7.2.5.
Uit de in eerste aanleg op deze vordering gegeven toelichting (dagv. nrs 122-146 en CvR nrs 146-150) volgt dat het bedrag van € 9.000,00 is gebaseerd op drie componenten, te weten:
- wegens schending van informatieplichten, mede gebaseerd op het EVRM, een bedrag van € 7.072,69;
- wegens ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 1.000,00;
- voor angstschade een bedrag van € 1.000,00;
- welke bedragen opgeteld worden beperkt tot een bedrag van € 9.000,00.

Het hof leidt uit de op deze vordering in de memorie van grieven gegeven toelichting (zie hierna) af dat het bedrag van € 9.000,00 in hoger beroep enkel nog is gebaseerd op schending van de informatieplicht door Defensie. Naar het hof begrijpt, beroepen [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] zich daartoe zowel op de artikelen 2 en 8 EVRM als op artikel 6:106 BW.

7.2.6.
Het beroep op het EVRM is in hoger beroep als volgt onderbouwd (zie p. 27 van de memorie van grieven):
Dit bedrag is een voorschot op een eventueel later vast te stellen schade. Het betreft een immateriële schadevergoeding voor het feit [dat] de werknemers geen maatregelen hebben kunnen nemen tegen het gevaar waaraan zij werden blootgesteld, omdat zij hiervan niet op de hoogte waren gesteld. De individuele omstandigheden spelen geen rol bij het toekennen van deze schadevergoeding. Iedereen die niet is geïnformeerd door Defensie, en dat zijn alle oud-werknemers, heeft op grond van Guerra e.a./Italië (hof: EHRM 19 februari 1998, nr. 14967/89, NJ 1999, 690) recht op een immateriële schadevergoeding. In Guerra/Italië is in 1998 de hoogte van deze immateriële schadevergoeding door het EVRM vastgesteld op € 5.000,-. Dit bedrag dient te worden geïndexeerd naar 2018. Bovendien is de inbreuk op de informatieplicht door Defensie vele malen erger, dan de inbreuk in Guerra/Italië. Defensie heeft haar werknemers meer dan 20 jaar van 1984 tot 2006 willens en wetens blootgesteld aan het zeer kankerverwekkende chroom 6 en dat nog met andere schadelijke stoffen, zonder haar werknemers hierover te informeren. Des te kwalijker is dat Defensie minimaal vanaf 1973 van het gevaar van chroom 6 op de hoogte was. Dit in ogenschouw genomen is een schadevergoeding van € 9.000,- per persoon redelijk.

Hieruit volgt dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] niet alleen de feitelijke grondslag van deze vordering hebben gewijzigd, want enkel schending van de informatieplicht en niet langer ongerechtvaardigde verrijking, maar tevens hun vordering wegens die schending hebben vermeerderd van € 7.000,00 naar € 9.000,00, zonder dat deze eisvermeerdering duidelijk is aangegeven.

Naar het oordeel van het hof is geen sprake van schending van de goede procesorde, zodat hierna van deze gewijzigde vordering wordt uitgegaan.

7.2.7.
De toewijzing van immateriële schadevergoeding is door het Europese hof in de zaak Guerra/Italië - en in vergelijkbare zaken - gebaseerd op artikel 41 EVRM. Op grond van dit artikel kan het Europese hof ingeval van schending van het Verdrag aan de benadeelde een billijke genoegdoening toekennen. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan het Europese hof. De Staat wijst er dan ook terecht op (zie MvA nr. 6.5.5) dat dit artikel aan burgers of benadeelden geen rechtstreekse aanspraak op betaling van schadevergoeding geeft. De conclusie is dan ook dat de vordering niet op deze grond toewijsbaar is. Dit betekent dat deze vordering op grond van het Nederlands recht dient te worden beoordeeld (zie in vergelijkbare zin r.o. 7.1.3.).

7.2.8.
In het kader van hun beroep op artikel 6:106 BW voeren [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] in de memorie van grieven (p. 27) het volgende aan:
Op grond van Nederlands recht is toewijzing van immateriële schadevergoeding wegens het schenden van de informatieplicht eveneens mogelijk op grond van art. 6:106 lid 1 onder b. Voor toewijzing van smartengeld op de grond dat de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast” (art. 6:106 lid 1 onder b BW) is in beginsel het uitgan[g]spunt dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen. Een uitzondering op dit uitgangspunt wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (HR 29 juni 2012, LJN BW1519). De normschending door Defensie is de meest ernstig denkbare. Defensie wist vanaf minimaal 1973 dat chroom 6 uiterst kankerverwekkend is. Desalniettemin kiest Defensie ervoor haar werknemers vanaf 1984 tot 2006 willens en wetens onbeschermd bloot te stellen aan chroom 6. Dit gegeven maakt de inbreuk op de informatieplicht des te ernstiger. De gevolgen voor de werknemers zijn enorm. Iedereen die op één van de POMS-sites heeft gewerkt leeft in angst. Veel werknemers zijn ziek of inmiddels overleden. De groep die nog niet ziek is, vreest iedere dag ervoor ernstig ziek te worden.”

Het hof leidt hieruit af dat de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 9.000,00 wegens schending van de informatieplicht enkel ziet op angstschade. Het hof vermag echter niet in te zien op welke wijze het niet-informeren over de blootstelling aan chroom-6 leidt tot angst. Het is immers juist de wetenschap dat men daaraan is blootgesteld welke tot angstgevoelens kan leiden. Een vergoeding van immateriële schade wegens de blootstelling aan chroom-6 is in deze procedure, behoudens de verwijzing naar de schadestaat, evenwel niet gevorderd. Dit betekent dat de vordering op deze grondslag niet toewijsbaar is.

Ongerechtvaardigde verrijking

7.2.9.
Zoals hiervoor overwogen, gaat het hof ervan uit dat de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding in hoger beroep niet meer wordt gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. Voor zover [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] toch bedoeld hebben het beroep op ongerechtvaardigde verrijking te handhaven, wordt de vordering afgewezen.

Deze vordering is, kort samengevat, als volgt toegelicht (inl. dagv. nr. 137-140).

Door de NAVO is in 2000 per locatie een bedrag van fl. 500.000,00 beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden op de POMS-sites. Volgens [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] is dit bedrag niet aangewend voor het doel waarvoor het is uitgekeerd. Om die reden is Defensie ongerechtvaardigd verrijkt en zijn [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] verarmd. Indien het ontvangen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001 komt het door Defensie ontvangen bedrag uit op € 2.000.000,00. Indien ervan wordt uitgegaan dat 2000 mensen langer dan zes maanden op de POMS-sites hebben gewerkt, komt dit neer op een verarming van € 1.000 per persoon. [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] vorderen op die grond een bedrag van € 1.000,00 per persoon.

Nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat Defensie ongerechtvaardigd is verrijkt, zoals [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] stellen en de Staat betwist, valt niet in te zien dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] door het gestelde handelen van Defensie zijn verarmd. Daarom is van schade als bedoeld in artikel 6:212 BW geen sprake. ECLI:NL:GHSHE:2020:871