Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 120422 Hof heeft, feitelijk en niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat vorderingen t.z.v. shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (2)

HR 120422 Hof heeft, feitelijk en niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat vorderingen t.z.v. shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert

in vervolg op
PHR 220222 
Conclusie AG's Spronken en Lindenbergh; aanbevelingen voor hervorming rechtspraak tzv psychische schade en smartengeld in strafproces

3.
Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de benadeelde partijen is voorgesteld

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen tot vergoeding van zogenoemde shockschade.

3.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

“hij op 11 juli 2018 te Utrecht, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd en de hals en de pols en de borst te steken/snijden.”

3.3
De uitspraak van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:

“Vordering [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45.105,13, bestaande uit:
- (...)
- shockschade materieel:
• reis- en parkeerkosten voor behandeling € 132,94
• diverse medische kosten € 880,-
• verlies van arbeidsvermogen € 3.260,-
• buitengerechtelijke kosten € 631,50
- shockschade immaterieel € 40.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
(...) De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Vordering [benadeelde 1]
(vader van [slachtoffer] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.922,11, bestaande uit:
- (...)
- shockschade materieel:
• reis- en parkeerkosten voor behandeling € 253,66
• diverse medische kosten € 208,29
- shockschade immaterieel € 40.000,-
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
(...) De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
(...)
Onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen

De vorderingen zijn zowel schriftelijk als - ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - mondeling onderbouwd door mr. Van Raak.
Met betrekking tot de shockschade heeft mr. Van Raak aangevoerd dat de ouders van [slachtoffer] direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het voorval waarbij hun dochter kwam te overlijden. In dit verband is - kort gezegd - aangevoerd:
- dat zij uit de media moesten vernemen dat een dode vrouw was aangetroffen in het studentenhuis waar [slachtoffer] woonde;
- dat zij meteen contact hebben gezocht met de politie, waarbij een politieagent zich versprak en vroeg of de politie nog niet bij hen aan de deur was geweest;
- dat zij op televisie beelden hebben gezien waarbij het lichaam van hun dochter werd afgevoerd;
- dat zij pas na 2,5 dag het lichaam van [slachtoffer] mochten zien, welk lichaam door het incident en de daaropvolgende sectie zwaar gehavend was.
De combinatie van deze omstandigheden heeft een hevige emotionele schok teweeg gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Gelet hierop is civiel onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partijen. Hierdoor hebben de benadeelde partijen recht op vergoeding van zowel de gevorderde immateriële shockschade ad € 40.000,- per persoon, als ook op de gevorderde materiële shockschade, aldus mr. Van Raak.

Standpunt verdediging
Wat betreft de shockschade heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat vergoeding hiervoor in het onderhavige geval niet toewijsbaar is, nu uit de door mr. Van Raak aangevoerde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake was van een directe confrontatie. Gelet hierop heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Oordeel hof
(...)
Shockschade
Het hof stelt voorop dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de ouders van [slachtoffer] is aangedaan. Het hof kan zich dan ook zeer goed voorstellen dat de ouders vinden dat verdachte, die hun dochter heeft omgebracht, ook hun iets is verschuldigd. Er bestaat echter alleen recht op een schadevergoeding als is voldaan aan de eisen van de wet. Daarbij geldt bovendien dat de strafrechter alleen beslist over een schadevergoeding als dit geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Is dit wel het geval, dan dient de burgerlijke rechter zich over de zaak te buigen.
Op het moment dat [slachtoffer] werd gedood, kende de wet niet de mogelijkheid om affectieschade te vergoeden. Affectieschade is, kort gezegd, de schade die iemand lijdt door het verdriet dat die persoon heeft door het overlijden van een naaste.

Wel kent de wet de mogelijkheid van vergoeding van shockschade. Dat is schade die ontstaat door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.

Voor deze shockschade hebben de ouders een vergoeding gevorderd. Zij hebben gesteld dat hun geestelijk letsel voortvloeit uit een viertal omstandigheden die samen de directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op hun dochter. Het hof stelt echter vast dat enkele van de genoemde omstandigheden bestaan uit gedrag van de politie en uit de gevolgen van het opsporingsonderzoek. Of dit dan moet worden toegerekend aan verdachte staat niet zonder meer vast. Bovendien zijn dit omstandigheden die, hoe verdrietig ook, niet verschillen van andere zaken. Of en in hoeverre deze omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] en recht geven op een schadevergoeding is daarom alleen vast te stellen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, zodat het hof de ouders niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering van de shockschade. Wel kunnen zij hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarmee zegt het hof niet dat de ouders geen leed is toegevoegd. Het hof zegt ook niet dat de ouders geen recht hebben op een schadevergoeding, maar alleen dat het hof in deze strafzaak daar geen oordeel over kan geven.”

3.4
Het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ter zake van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat alleen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering is vast te stellen of en in hoeverre de namens de benadeelde partijen aangevoerde omstandigheden een directe confrontatie vormen met de ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] en recht geven op een vergoeding van shockschade. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de inhoud van de ingediende vorderingen is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.

3.5
Het cassatiemiddel faalt. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om in deze zaak in te gaan op de aanbevelingen betreffende het materiële civiele recht, zoals samengevat weergegeven in de conclusie van de advocaten-generaal onder 4.10. ECLI:NL:HR:2022:560