Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 300108 oordeel over arbeidsongeschiktheid cf WAO-normen en civielrechterlijke norm

Rb A.dam 300108 oordeel over arbeidsongeschiktheid cf WAO-normen en civielrechterlijke norm, eindleeftijd 65
4.4.1.  arbeidsongeschiktheid en schadebeperkingsplicht
A stelt dat zij ten gevolge de klachten en beperkingen sinds het ongeval volledig arbeidsongeschikt is. Hiertoe voert zij onder verwijzing naar 2.4. aan dat zij een WAO-uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.

4.4.2.  P Interieurs B.V. betwist dat de 80-100% arbeidsongeschiktheidsverklaring betekent dat A in het geheel geen loonvormende werkzaamheden kan verrichten. P Interieurs B.V. voert aan dat het sociaal-verzekeringsrechtelijke criterium “gangbare arbeid” minder veeleisend is dan het civielrechtelijke criterium in het kader van de schadebeperkingsplicht. A is in verband met de schadebeperkingsplicht gehouden andere dan gangbare loonvormende werkzaamheden te verrichten voor zover zij hiertoe in staat moet worden geacht, aldus P Interieurs B.V.

4.4.3.  A heeft hierop ter comparitie verklaard dat zij aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan. Daartoe heeft zij onder meer - onweersproken - aangevoerd dat zij verschillende revalidatietrajecten heeft doorlopen en met haar voormalige werkgever KPN meerdere pogingen heeft ondernomen tot reïntegratie, hetgeen niet heeft geresulteerd in enige werkhervatting.

4.5.  De rechtbank overweegt dat uit de onder 2.4. vermelde rapportage van het UWV blijkt dat A in staat wordt geacht tot werkzaamheden gedurende vier uur per dag waarbij rekening gehouden dient te worden met het voor haar opgestelde belastbaarheidspatroon. Omdat deze functies niet te duiden zijn is A door het UWV 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Met P Interieurs B.V. is de rechtbank van oordeel dat zulks onverlet laat dat A in staat moet worden geacht genoemde werkzaamheden te verrichten en dat zij in zoverre haar schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen zou kunnen beperken. De rechtbank stelt echter vast - bij gebreke aan nader gespecificeerde andersluidende stellingen van P Interieurs B.V. - dat de inkomsten die uit deze werkzaamheden zouden voortvloeien naar redelijke verwachting de WAO-uitkering van A niet zullen overstijgen maar daarop zullen worden gekort, zodat deze inkomsten geen invloed zullen hebben op haar verlies aan verdienvermogen.

4.6.  De rechtbank acht niet aannemelijk dat A in de toekomst wèl loonvormende werkzaamheden zal kunnen verrichten die haar schade beperken omdat, zoals overwogen onder 4.3.9, uit diverse deskundigenrapporten blijkt dat de medische toestand van A een eindtoestand heeft bereikt. Bovendien blijkt uit het meest recente overgelegde rapport van het UWV - het rapport van 21 april 2004 van N, verzekeringsarts bij het UWV- dat er in het kader van een zogenoemde vijfde jaars herbeoordeling geen aanleiding is voor wijziging van voormeld UWV-standpunt met betrekking tot de WAO-uitkering. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat A niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan.

4.6.1.  periodieke afhandeling van de schade
Uit het hiervoor overwogene volgt tevens dat de rechtbank P Interieurs B.V. niet volgt in haar standpunt dat de schade periodiek afgewikkeld dient te worden op de grond dat A in het kader van haar schadebeperkingsplicht loonvormende werkzaamheden dient te verrichten en jaarlijks dient te worden getoetst of en in hoeverre dit het geval is geweest.

4.6.2.  de uitgangspunten van het rapport van K
A vordert een schadebedrag van EUR 95.971,00 wegens verlies van arbeidsvermogen en verwijst daartoe naar de berekening in het rapport van K Expertisebureau (hierna: het rapport van K) van 2 maart 2005.
P Interieurs B.V. betwist diverse - na te noemen - uitgangspunten van de schadeopstelling in het rapport van K.

4.6.3.  De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de vraag of als gevolg van het ongeval schade is geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval (hierna: zonder ongeval). Bij het begroten van deze schade moet rekening worden gehouden met de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het is aan de rechtbank voorbehouden om goede en kwade kansen met betrekking tot de loopbaan te schatten.

4.6.4.  de eindleeftijd van 65 jaar
In het rapport van K wordt uitgegaan van een eindleeftijd van 65 jaar. P Interieurs B.V. voert aan dat dit uitgangspunt niet realistisch, niet redelijk en bovendien met geen enkel objectief verifieerbaar bewijsstuk onderbouwd is. Ten onrechte wordt bij de begroting van de toekomstschade slechts uitgegaan van de goede kansen en wordt geen rekening gehouden met feiten van algemene bekendheid dat veel beroepsgroepen worden geconfronteerd met uitval, er veelvuldig parttime wordt gewerkt en zeer veelvuldig vroegtijdig met pensioen wordt gegaan. Uit statistische gegevens blijkt dat slechts een zeer klein deel van de beroepsbevolking ouder dan 55 jaar nog werkzaam is, hetgeen in het bijzonder geldt voor vrouwen, zodat de kans dat A tot 65 jaar werkzaam zou zijn geweest zeer klein is en derhalve niet als uitgangspunt kan dienen voor de berekening van de inkomensschade. Ook het in kaart brengen van het arbeidsverleden is van belang voor de bepaling van de goede en kwade kansen betreffende het toekomstige loopbaanverloop van A. Steeds aldus P Interieurs B.V.

4.6.5.   Dit verweer faalt. De rechtbank overweegt dat als onvoldoende betwist vast staat dat A tot het ongeval vrijwel altijd fulltime heeft gewerkt en dat van ziekteverzuim niet of nauwelijks sprake was, zoals ook blijkt uit de door A overgelegde stukken. Voorts staat vast dat A werkzaam was als afdelings-assistente bij KPN. Dat beroep staat niet bekend als fysiek zwaar of anderszins dermate belastend dat daarmee de verwachting is dat er eerder uit dienst zal worden getreden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank het arbeidsverleden van A voldoende in kaart gebracht. Daarnaast speelt een rol dat A geen kinderen heeft en een echtgenoot die eveneens fulltime werkt. Ter comparitie heeft A onweersproken verklaard dat zij niet de intentie had om eerder dan op 65-jarige leeftijd te stoppen met werken en dat zij dus geen gebruik zou hebben gemaakt van de VUT-regeling van haar werkgever, KPN. Naar het oordeel van de rechtbank heeft P Interieurs B.V. in dit licht bezien onvoldoende aangevoerd en bieden ook overigens de te berde gebrachte persoonlijke omstandigheden van A geen aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat A in de hypothetische situatie zonder ongeval in de toekomst parttime zou zijn gaan werken, zou zijn uitgevallen, dan wel eerder dan per de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar zou zijn gestopt met werken. Een verwijzing naar feiten van algemene bekendheid en statistische gegevens zonder meer is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank niet genoeg. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om te verwachten dat A zonder ongeval tot de 65-jarige leeftijd fulltime zou zijn blijven werken. De berekeningen terzake in het rapport van K zullen derhalve worden gevolgd.

4.6.6.  de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
In het rapport van K wordt uitgegaan van een laatstverdiend bruto-jaarsalaris van
EUR 24.634,73. Voorts wordt uitgegaan van deelname aan een premiespaarregeling waarvoor iedere maand NLG 75,00 van het netto salaris op een spaarrekening werd gestort, van een tot en met 2000 jaarlijks verstrekte feestdagenuitkering alsmede van een jaarlijkse winstuitkering die in 1998 EUR 102,10 (NLG 225,00) respectievelijk EUR 639,48
(NLG 1.409,22) bedroegen.

4.6.7.  Ter comparitie heeft P Interieurs B.V. verklaard niet langer te betwisten dat moet worden uitgegaan van een laatstverdiend bruto jaarsalaris van EUR 24.634,73. P Interieurs B.V. heeft ter comparitie voorts - na kennisneming van de nagezonden onderbouwing van de stelling van A met schriftelijke stukken waaronder rekeningafschriften - niet volhard in haar betwisting dat de premiespaarregeling en de feestdagenuitkering bij het salaris van A dienen te worden opgeteld. De rechtbank volgt aldus de berekening terzake in het rapport van K.

4.6.8.  P Interieurs B.V. betwist wel de gestelde winstuitkering door aan te voeren dat deze schadepost opnieuw moet worden berekend omdat de winstuitkering afhankelijk is van de jaarlijks behaalde winst en derhalve aangetoond zal moeten worden wat de winstuitkering over de verschillende jaren is geweest.

4.6.9.  Dit verweer kan niet slagen. Niet in geding is dat A jaarlijks een winstuitkering ontving en bij voortduring van haar arbeidscontract zou hebben ontvangen, en evenmin dat deze winstuitkering in 1998 EUR 639,48 bedroeg. In aanmerking genomen dat deze uitkering afhankelijk is van de jaarlijks gemaakte winst en dat deze dus ook lager of hoger kan uitvallen dan in 1998, schat de rechtbank in - zonder dat hiervoor een nadere berekening nodig is - dat er een redelijke kans bestaat dat A jaarlijks een winstuitkering zou hebben ontvangen van gemiddeld EUR 639,48.

4.6.10.  de salarisstijging door promotie
In het rapport van K wordt ervan uitgegaan dat A, indien zij enkele met het oog op promotie geplande cursussen zou hebben afgerond, met ingang van 1 juli 1999 een salarisstijging naar NLG 4.600,00 per maand zou hebben gerealiseerd en vervolgens periodiek per jaar de resterende drie stappen naar het maximum van de bijbehorende salarisschaal zou hebben gerealiseerd. A heeft ter comparitie verklaard dat zij zonder het ongeval verschillende cursussen zou hebben gevolgd, hetgeen vrijwel zeker zou hebben geleid tot een promotie en een beter salaris.

4.6.11.  P Interieurs B.V. heeft ter comparitie dit uitgangspunt betwist door aan te voeren dat de omstandigheid dat A zonder ongeval cursussen zou hebben gevolgd niet zonder meer tot de conclusie leidt dat zij promotie zou hebben gemaakt.

4.6.12.  De rechtbank overweegt terzake als volgt.
In een overgelegde beoordeling over 1 oktober 1996 tot 15 augustus 1997 staat onder meer met betrekking tot A vermeld: “A heeft zich in de materie van TIM dusdanig verdiept en ingewerkt dat zij geheel zelfstandig het gehele proces kon afwikkelen. De achterstand (geen geringe) werd door haar geheel weggewerkt. De doorlooptijd werd ondanks haar jagen buiten haar schuld niet gerealiseerd. (…)A is loyaal naar het bedrijf; heeft een positieve uitstraling/ attitude; is rustig en heeft inzet. E.e.a. heeft ertoe geleid dat zij voor I&AT als gastvrouw heeft gefunctioneerd bij de internationale conferentie van ETIS; die rol heeft zij tot zeer grote tevredenheid ingevuld. (…)A heeft getoond te kunnen werken boven het niveau van schaal 5." Deze beoordeling geeft als samenvattend oordeel: "zeer goed".
In een overgelegde beoordeling getekend 23 maart 1998 scoort A telkens “goed” tot “zeer goed”. Hierin staat voorts vermeld: "door A wordt in 1998 een opleiding gevolgd waarmee haar expertise met betrekking tot projectmatig werken wordt vergroot", en: "Ten behoeve van verdere verdieping en verbreding van werkzaamheden zal A zich oriënteren binnen het hoofdkantoor van Telesolutions."
In een overgelegde fax van O - blijkbaar een leidinggevende - uit 1999 met daarachter een functie-omschrijving “projectassistent, schaal 7” staat onder meer vermeld: "A geeft aan geïnteresseerd te zijn om zich de functie van projectassistent eigen te maken. Afgesproken is dat ik haar de functieomschrijvingen zal toefaxen en dat zij samen met de revalidatie- en bedrijfsarts zal bekijken wat wel en niet haalbaar is". Uit deze fax valt niet af te leiden dat KPN niet positief stond tegenover een promotie van A
Gelet op deze (zeer) goede beoordelingen, de genoemde opleiding en de in de fax vermelde afspraak, is de rechtbank van oordeel dat de door A gestelde promotie met ingang van 1 juli 1999 aannemelijk is. Tegenover voormelde feiten en omstandigheden heeft P Interieurs B.V. onvoldoende ingebracht om de rechtbank tot een ander oordeel te kunnen brengen.

4.6.13.  de rekenrente
Ter comparitie heeft P Interieurs B.V. verklaard het eens te zijn met een rekenrente van 3%, maar er niet van overtuigd te zijn dat in het rapport van K 3% is aangehouden bij de berekeningen zodat dit zou moeten worden nagerekend. Nu in het rapport van K uitdrukkelijk staat vermeld dat een rekenrente van 3% wordt gehanteerd en uit niets is gebleken dat dit feitelijk niet het geval is geweest, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer onvoldoende is onderbouwd om te kunnen slagen.

4.6.14.  schatting van het totale (gekapitaliseerde) verlies van arbeidsvermogen
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de uitgangspunten in het rapport van K gevolgd kunnen worden en dat overeenkomstig het rapport van K de gevorderde schade betreffende het totale (gekapitaliseerde) verlies van arbeidsvermogen van EUR 95.971,00 toewijsbaar is.

4.6.15.  de gevorderde belastinggarantie
P Interieurs B.V. heeft ter comparitie toegezegd de door A gevorderde belastinggarantie over het gehele terzake van het verlies van arbeidsvermogen uit te keren bedrag aan haar af te zullen geven. Deze vordering is derhalve toewijsbaar. LJN BG3861