Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 050214 volledige arbeidsongeschiktheid voor en na ongeval; geen schade; verzekeringsgeneeskundig- en arbeidsdeskundig onderzoek zinloos

Rb Limburg 050214 informed consent; situatie zonder fout is de situatie dat patiënt penisoperatie niet zou hebben laten uitvoeren; 
- volledige arbeidsongeschiktheid voor en na ongeval; geen schade; verzekeringsgeneeskundig- en arbeidsdeskundig onderzoek zinloos;
- deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht ingesteld; geen veroordeling in kosten verweerder, want procedure niet onrechtmatig

vervolg op eerder deelgeschil: rb-maastricht-131210-mislukte-operatie-aan-penis-verklaring-voor-recht-toegewezen

3.15.

De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of [verzoeker] inkomensschade heeft geleden geen gewicht toekomt aan het schrijven van Reinaert Kliniek van 24 mei 2013 (productie 39 bij het verzoekschrift). In dat schrijven wordt door VVAA (de verzekeraar van Reinaert Kliniek) immers niet ontkend dat [verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van de operatie, maar wordt wel gesteld dat [verzoeker] geen (aanzienlijke) arbeidsvermogensschade heeft geleden. In dat kader verwijst VVAA naar de conclusie van Kan dat [verzoeker] ten tijde van de omstreden operatie al voor meer dan 80% was afgekeurd.

3.16.
Reinaert Kliniek stelt – kort samengevat – dat op grond van bedoelde vergelijking moet worden geoordeeld dat geen sprake is van inkomensschade aan de zijde van [verzoeker], omdat deze ten tijde van de operatie al (vier jaar) 80-100% arbeidsongeschikt was.

3.17.
Voor de vraag wat de gezondheidstoestand van [verzoeker] was ten tijde van de omstreden operatie is met name het rapport van Kan relevant, en wel met name zijn beoordeling van de gezondheidstoestand van [verzoeker] vóór de omstreden operatie.

3.18.
Kan citeert in zijn rapportage uit een voortgangsrapportage arbeidsongeschiktheidsverzekering opgesteld door de heer Hoefnagels op 21 mei 2007. Deze rapporteerde toen als volgt: “Gezien de gepresenteerde klachten van cliënt, die blijkbaar nauwelijks zijn verbeterd ten opzichte van mijn beoordeling in 2006, acht ik cliënt nog steeds voor meer dan 80% arbeidsongeschikt voor zijn eigen werkzaamheden. Ten aanzien van passende arbeid acht ik het in deze fase, gezien de nog lopende behandeling en waarschijnlijk te ondergane operatie niet te onderbouwen om voor cliënt passende functies te kunnen duiden zonder opgesteld belastbaarheidspatroon.”

De vraag: “Hoe beoordeelt u het functioneren vóór de operatieve behandeling van juli 2007?”, beantwoordt Kan - onder andere – als volgt:

“Op het gebied van loonvormende arbeid was, afgaande de correspondentie uit het medisch dossier en de informatie van de huisarts en het telefoongesprek met partner reeds enige jaren voor de operatie sprake van beperkt functioneren van betrokkene.”
Verder stelt Kan nog het volgende:
“Ook vermeldt een brief d.d. 25-04-2006 van arbeidskundige Hoefnagels dat betrokkene meer dan 80% arbeidsongeschikt was en er geen andere passende mogelijkheden op de arbeidsmarkt geduid konden worden. Op 10-05-2007 vond een heronderzoek plaats waaruit geconcludeerd werd dat de situatie zowel op mentaal als fysiek vlak eerder verslechterd was.”
De vraag: “Is er sprake van verergering van die klachten en zo ja, wanneer is deze verergering opgetreden en is deze verergering dan toe te schrijven aan het optreden van het Melkersson-Rosenthalsyndroom of zijn andere oorzaken aan te wijzen?”, beantwoordt Kan als volgt:
“De psychische decompensatie in 2005, een “depressieve stoornis en een levenscrisis bij karakterproblematiek”, waarvoor betrokkene bij het Riagg Maastricht terecht komt, lijkt (volgens correspondentie huisarts en brief psychiater Rongen) niet direct samen te hangen met het Melkersson-Rosenthal syndroom, maar met zakelijke problemen, het overlijden van oma van betrokkene en de beëindiging van een driehoeksrelatie. Mw. Rongen beschrijft in een latere brief echter wel dat hoewel begin 2006 de klachten in remissie leken, ze op 22-09-2006 weer volledig blijken te zijn teruggekeerd en zijn toegenomen naar aanleiding van de ziekte van Melkersson-Rosenthal.
Samengevat lijken de psychische klachten van betrokkene gedeeltelijk geluxeerd en verergerd door de somatische klachten passende bij het Melkersson-Rosenthal syndroom, maar zijn er daarnaast ook andere factoren van invloed geweest op het beloop.”
Op de vraag of er vóór de operatie reeds klachten en afwijkingen op het vakgebied van de psychiatrie bestonden die [verzoeker] thans nog heeft, antwoordt Kan als volgt:
“Ja, (…) in de samenvatting van de relevante documenten en uit anamnese met betrokkene komt naar voren dat betrokkene al vóór de onzorgvuldige behandeling last had van sombere periodes, die vanaf 2003 ten dele veroorzaakt werden door de genitale klachten en ten dele door verschillende andere gebeurtenissen (beëindigen driehoeksrelatie, overlijden oma, problemen op het werk etc.). Uit de brieven van het huisartsgeneeskundig en medisch dossier en het gesprek met mevrouw Rongen komt naar voren dat de symptomen die betrokkene momenteel ervaart, waaronder somberheid, slecht slapen, minder eetlust, boosheid, suïcidale gedachten en anhedonie, ook al aanwezig waren vóór de onzorgvuldige behandeling.”
Op de vraag of Kan kan aangeven welke beperkingen vóór de operatie uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien, antwoordt Kan als volgt:
“Vóór de onzorgvuldige behandeling was betrokkene als gevolg van zijn klachten reeds beperkt in het uitvoeren van loonvormende arbeid, zoals blijkt uit de rapportage van o.a. dhr. Hoefnagels, waarin hij meer dan 80% werd afgekeurd.”

3.19.
Uit het rapport van Kan concludeert de rechtbank dat [verzoeker] ten tijde van de omstreden operatie ook al geheel arbeidsongeschikt was. In vergelijking met de huidige gezondheidstoestand is er derhalve geen verslechtering in de gezondheidstoestand opgetreden in de zin dat de verdiencapaciteit van [verzoeker] is verminderd. Dat betekent dat het verzochte verzekeringsgeneeskundige en het arbeidsdeskundige onderzoek geen zin hebben, nu de deskundigen die deze onderzoeken zullen moeten uitvoeren geen verlies in verdienvermogen zullen kunnen vaststellen, omdat er zowel in de huidige gezondheidstoestand als in de gezondheidstoestand van [verzoeker] ten tijde van de operatie wegens het percentage arbeidsongeschiktheid van 80-100 geen verdiencapaciteit was.

3.20.
Dat brengt met zich dat het verzoek tot het toekennen van een voorschot moet worden afgewezen. Dat verzoek is immers (mede) gebaseerd op de stelling dat [verzoeker] als gevolg van de tekortkomingen van Reinaert Kliniek verlies in verdiencapaciteit heeft opgelopen. Nu er geen veranderingen in negatieve zin zijn opgetreden in het verdienvermogen ten opzichte van de situatie ten tijde van de operatie, is er geen grond om een dergelijk voorschot toe te kennen. Dat Reinaert Kliniek eerder een aanbod ter finale kwijting heeft gedaan om € 50.000,-- te betalen, is niet relevant, nu dat aanbod is gedaan onder de voorwaarde dat daarop in rechte geen beroep kan worden gedaan. Bovendien is dat aanbod ook geen erkenning van de verschuldigdheid van (op zijn minst) dat bedrag, nu Reinaert Kliniek heeft verklaard dat bedrag te willen betalen “om van de zaak af te zijn.”

3.21.
Bij deze stand van zaken heeft een verzekeringsgeneeskundig- en een daarop voortbouwend arbeidsdeskundig onderzoek te meer geen enkele zin, omdat onduidelijk is of [verzoeker] zonder de operatie arbeidsgeschikt zou zijn geweest en in welke mate. Immers, ook indien zou worden aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid ten tijde van de operatie niet geheel zou zijn te wijten geweest aan psychische klachten als gevolg van het feit dat [verzoeker] toen ook al leed aan het Melkersson-Rosenthalsyndroom, maar ook aan de verwerking van het overlijden van zijn grootmoeder en de beëindiging van een driehoeksrelatie, dan nog is er geen ruimte om de bedoelde onderzoeken te laten uitvoeren, omdat niet vaststaat in welke mate de psychische klachten van [verzoeker] ten tijde van diens operatie te wijten zijn aan zijn voormelde fysieke klacht en in welke mate aan andere omstandigheden.

ECLI:NL:RBLIM:2014:998