GHARL 191021 Aansprakelijkheid verhuurder voor asbesthoudend materiaal in woning afgewezen, schade onvoldoende aannemelijk
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 191021 Aansprakelijkheid verhuurder voor asbesthoudend materiaal in woning afgewezen, schade onvoldoende aannemelijk
in vervolg op:
RBMNE 070318 verminderd huurgenot vanwege aanwezigheid asbest leent zich niet voor deelgeschil; overigens (nog) geen aantoonbare schade; afwijzing volgt
- kosten begroot: € 3.291 (incl. 6% + 21% + griffierecht)
1
De samenvatting van de zaak
[appellant1 t/m 3] huurt sinds 2001 een woning van Mitros aan de [adres] in [woonplaats1] . In de woning is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Dat asbesthoudend materiaal is uit de woning verwijderd en de woning is daarna asbestveilig verklaard. Bij de rechtbank vorderde [appellant1 t/m 3] een zogenoemde verklaring voor recht dat Mitros aansprakelijk is voor alle schade die [appellant1 t/m 3] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de woning aanwezige asbest en de asbestemissie die is ontstaan nadat in een asbesthoudende buis is geboord. Daarnaast wilde [appellant1 t/m 3] een voorschot op zijn schadevergoeding en een vergoeding voor gederfd huurgenot. Voor de vaststelling van de hoogte van zijn schade wilde [appellant1 t/m 3] dat de zaak zou worden verwezen naar een aparte procedure (de schadestaatprocedure). Mitros vorderde bij de rechtbank dat het [appellant1 t/m 3] zou worden verboden medewerkers van Mitros te beledigen, bedreigen of onrechtmatig te behandelen en (film)opnames van hen te maken. Ook wilde Mitros dat [appellant1 t/m 3] alle filmpjes en andere opnames en uitlatingen over Mitros die hij op internet heeft geplaatst zou verwijderen. De kantonrechter heeft in het vonnis van 5 februari 2020 alle vorderingen van [appellant1 t/m 3] afgewezen en de vorderingen van Mitros toegewezen.
Daarna is [appellant1 t/m 3] in hoger beroep gegaan en heeft hij zijn vorderingen uitgebreid. Het hof zal de vorderingen van [appellant1 t/m 3] afwijzen en het vonnis van de rechtbank bevestigen (bekrachtigen). Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
2
Het geding in hoger beroep
Nadat [appellant1 t/m 3] Mitros heeft gedagvaard om in de procedure bij het hof te verschijnen, heeft [appellant1 t/m 3] in zijn memorie van grieven 16 bezwaren (grieven) tegen de beslissingen van de rechtbank aangevoerd. Hij heeft bij deze memorie van grieven 45 bijlagen (producties) gevoegd. Mitros heeft gereageerd in de memorie van antwoord en daar vier producties bij gevoegd. Vervolgens heeft het hof bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden om de zaak met de partijen te bespreken. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling hebben beide partijen nog extra producties ingediend, waaronder een door [appellant1 t/m 3] ingediende usb-stick met onder meer video- en geluidsfragmenten van gesprekken tussen [appellant1] en medewerkers van Mitros. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt (proces-verbaal). Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft het hof aangegeven dat er een arrest zal worden gewezen.
3
De achtergrond van het geschil
3.1.
[appellant1 t/m 3] huurt de woning sinds 20 augustus 2001. Het zogenoemde “Voor-/Eindcontrole-opnameformulier” van 3 april 2001, dat in het kader van de beëindiging van de huurovereenkomst met de vorige huurder van de woning is opgesteld, vermeldt onder meer:
“Geconstateerde gebreken en wijzigingen in het gehuurde
( ... )
Zolder: asbest plaaten ????”
3.2.
In 2011 laat Mitros onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Dit onderzoek is uitgevoerd door BME Asbestconsult B.V. Ook de zolder van de woning van [appellant1 t/m 3] is onderzocht.
3.3.
In oktober 2012 voert DAP Advies B.V. een asbestinventarisatie uit op de zolder van de woning van [appellant1 t/m 3] . DAP heeft buismateriaal (asbestcement) en plaatmateriaal dat tegen het dakbeschot was aangebracht onderzocht. Daarnaast heeft DAP negen kleefmonsters op de zolder genomen. Gebleken is dat het buismateriaal hechtgebonden asbest bevatte en meerdere van de op zolder aanwezige platen niet-hechtgebonden asbest bevatten.
3.4.
Mitros deelt [appellant1 t/m 3] op 11 oktober 2012 telefonisch mee dat er in zijn woning asbesthoudende beplating is aangetroffen en dat hij voorlopig geen gebruik van de zolder mag maken. Ook kondigt Mitros aan dat het asbest gesaneerd zal worden. De sanering van het plaatmateriaal is afgerond op 14 november 2012. De buis met hechtgebonden asbest is verwijderd in januari/februari 2014.
3.5.
[appellant1 t/m 3] heeft in een zogenoemde deelgeschilprocedure verzocht om voor recht te verklaren dat Mitros aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het in de woning aanwezige niet-hechtgebonden asbest.
Bij beschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank dit verzoek van [appellant1 t/m 3] afgewezen.
4
De omvang van het hoger beroep
4.1.
[appellant1 t/m 3] wil dat het hof de beschikking van de rechtbank van 7 maart 2018 in het deelgeschil en het vonnis van 5 februari 2020 vernietigt. [appellant1 t/m 3] vordert in hoger beroep dat zijn vordering zoals hij die bij de rechtbank heeft ingesteld alsnog wordt toegewezen en dat de vordering van Mitros alsnog wordt afgewezen. Daarnaast heeft hij in hoger beroep zijn vordering tegen Mitros uitgebreid met 9 extra vorderingen.
4.2.
Mitros maakt bezwaar tegen de vermeerdering van eis. Volgens Mitros is die in strijd met de goede procesorde. Het hof passeert dit, omdat Mitros in de memorie van antwoord heeft kunnen ingaan op de eis zoals die na de vermeerdering luidt. Mitros heeft dat ook gedaan. Van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging of een onredelijke vertraging van het geding is geen sprake.
4.3.
Het hof stelt vast dat [appellant1 t/m 3] geen grief heeft gericht tegen het vonnis in de incidenten van 8 mei 2019. Ook heeft hij geen grief gericht tegen de afwijzing van zijn vordering wegens gederfd huurgenot. Die beslissingen van de rechtbank staan daarom in hoger beroep vast. Hoewel [appellant1 t/m 3] in zijn vordering in hoger beroep heeft opgenomen dat hij wil dat het hof de vorderingen van Mitros geheel zal afwijzen, heeft hij geen (kenbare) inhoudelijke grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank daarover in 4.14 e.v. van het vonnis van 5 februari 2020. Dat betekent dat de vordering van [appellant1 t/m 3] om alsnog de vorderingen van Mitros af te wijzen niet kan worden toegewezen.
5
De motivering van de beslissing
5.1.
De vorderingen die [appellant1 t/m 3] als vermeerdering van eis in punt 2 tot en met 10 van zijn vordering in hoger beroep heeft opgenomen zal het hof afwijzen. [appellant1 t/m 3] heeft in de memorie van grieven onvoldoende gesteld om die vorderingen te kunnen toewijzen. Mitros wijst er terecht op dat de onderwerpen van die in de conclusie (het petitum) van de memorie van grieven opgenomen vorderingen niet of nauwelijks terugkomen in het aan de conclusie voorafgaande deel (het lichaam). Op welke feiten die vorderingen zijn gebaseerd en op welke juridische grondslag die moeten worden toegewezen is daardoor onvoldoende uit de verf gekomen. Die toelichting had in dit geval zeker moeten worden gegeven, omdat de rechtbank de zogenoemde exibitievordering van [appellant1 t/m 3] in het vonnis van 8 mei 2019 heeft afgewezen (waartegen [appellant1 t/m 3] geen grief heeft gericht, zie hiervoor in 4.3).
5.2.
Voor de resterende vorderingen van [appellant1 t/m 3] geldt dat die alleen kunnen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat hij mogelijk schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatige daad of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een contractuele verbintenis waarvoor Mitros aansprakelijk is. Anders dan [appellant1 t/m 3] naar voren heeft gebracht, geldt dit ook bij risicoaansprakelijkheid. Bij die vorm van aansprakelijkheid, die niet is gebaseerd op een bepaald handelen, maar op een bepaalde hoedanigheid (in dit geval: eigenaar zijn van een gebouw (ook wel opstal genoemd)), moet niet alleen sprake zijn van een gevaar, maar dat gevaar moet zich ook hebben gerealiseerd. Concreet betekent dit dat niet alleen het gevaar dat [appellant1 t/m 3] wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van het in contact komen met asbestvezels voldoende aannemelijk moet zijn, maar ook dat die schadelijke gevolgen daadwerkelijk zijn ingetreden. Kortom, het voldoende aannemelijk zijn van schade is een voorwaarde voor toewijzing van de vorderingen van [appellant1 t/m 3] voor alle drie de mogelijke gronden waarop die vorderingen zouden kunnen worden toegewezen: de (contractuele) aansprakelijkheid voor gebreken aan het gehuurde, onrechtmatigde daad of de aansprakelijkheid van de bezitter van een opstal. Bovendien moet er voldoende oorzakelijk (causaal) verband bestaan tussen de daad of tekortkoming en de schade. Het hof is van oordeel dat [appellant1 t/m 3] op beide punten onvoldoende heeft gesteld.
5.3.
[appellant1 t/m 3] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geen vordering heeft wegens gederfd huurgenot. Daarin kan zijn schade dus niet zijn gelegen. [appellant1 t/m 3] erkent dat hij op dit moment geen gezondheidsschade heeft als gevolg van de blootstelling aan asbestvezels. Dat hij andere vermogensschade zou hebben geleden, heeft hij niet gesteld. [appellant1 t/m 3] vindt dat hij immateriële schade heeft geleden. [appellant1 t/m 3] heeft daartoe gesteld dat er door Mitros met hem wordt gespot en dat hij door de communicatie vanuit Mitros last heeft van angsten en emoties. Ook wijst [appellant1 t/m 3] op de bij hem ontstane vrees en angst voor klachten die hij kan krijgen als gevolg van de blootstelling aan asbestvezels en de gebrekkige informatievoorziening van Mitros op dit punt.
5.4.
In artikel 6:106 BW is geregeld wanneer sprake is van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. In deze zaak kan daarvan alleen sprake zijn indien [appellant1 t/m 3] in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvoor is nodig dat sprake is van een daadwerkelijk aantasting van de eer en goede naam van [appellant1 t/m 3] . Wat [appellant1 t/m 3] aanvoert in punt 79 van de memorie van grieven (dat zijn vragen en klachten niet (goed) worden beantwoord, dat hij is bedreigd door medewerkers van Mitros en dat Mitros met de gemeente over hem heeft gesproken) geeft onvoldoende onderbouwing daarvoor, waarbij het hof nog in het midden laat of die stellingen bij een voldoende onderbouwing wel tot toewijzing van enig bedrag wegens niet in nadeel bestaande vermogensschade zouden kunnen leiden.
5.5.
Dat [appellant1 t/m 3] in zijn persoonlijke levenssfeer is aangetast is het hof niet gebleken. De stellingen van [appellant1 t/m 3] zijn daarvoor naar het oordeel van het hof ook niet voldoende. Ook van enig geestelijk letsel dat toewijzing van schade rechtvaardigt is het hof niet gebleken. Daarbij is van belang dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet zijn of kunnen worden vastgesteld. In de stellingen van [appellant1 t/m 3] kan het hof daarvoor onvoldoende aanknopingspunten vinden.
5.6.
Het hof kan zich voorstellen dat [appellant1 t/m 3] zich zorgen maakt over de gevolgen van het in zijn woning aangetroffen asbest. Begrijpelijk is dat hij hierover zoveel mogelijk informatie wil krijgen en dat hij bang is dat hij op enig moment ziek zal kunnen worden door de blootstelling aan asbestvezels. Maar dat Mitros zich zodanig onjuist, grievend of negatief over of tegen [appellant1 t/m 3] heeft uitgelaten of gedragen dat de toekenning van een schadevergoeding wegens niet in vermogensschade bestaand nadeel gerechtvaardigd is, kan het hof uit de stellingen van [appellant1 t/m 3] niet afleiden. Het hof heeft de door [appellant1 t/m 3] in het geding gebrachte videofragmenten bekeken en de door hem overgelegde geluidsfragmenten beluisterd. Die wekken veel meer de indruk dat Mitros steeds met geduld en aandacht [appellant1 t/m 3] te woord heeft gestaan. Dat brieven of e-mails niet worden beantwoord is niet concreet gemaakt en is ook niet voldoende voor toewijzing van enige schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant1 t/m 3] dat zijn woorden worden verdraaid of niet juist worden opgenomen in het klantcontactsysteem en dat hij is bedreigd door medewerkers van Mitros. Het hof is overigens met Mitros eens dat [appellant1 t/m 3] in de processtukken niet altijd even nauwkeurig citeert uit de overgelegde producties en daaruit soms conclusies trekt die niet juist zijn. [appellant1 t/m 3] schroomt niet om daarbij grote woorden te gebruiken zoals ‘doofpot affaire’ en ‘vervalste rapporten’ zonder dat hij daarvoor concreet en toetsbaar bewijs aandraagt.
5.7.
In dit kader merkt het hof op dat de staat van het plaatmateriaal waarin zich niet-hechtgebonden asbest bevond onduidelijk is. Volgens [appellant1 t/m 3] verkeerden die platen in slechte staat en volgens Mitros verkeerden die in goede staat. Wie op dat punt ook gelijk heeft, in ieder geval is voor het hof duidelijk dat in opdracht van Mitros de platen voldoende snel zijn gesaneerd nadat DAP had ontdekt dat in die platen niet-hechtgebonden asbest aanwezig was. Dat BME volgens haar rapport geen asbesthoudend materiaal heeft aangetroffen en dat dit wellicht een onjuiste conclusie is omdat het onderzoek niet juist is uitgevoerd omdat door BME genomen kleefmonsters aan een verkeerde woning zijn gekoppeld, kan er hooguit toe leiden dat de platen eerder zouden zijn gesaneerd, maar dat is op zichzelf geen grondslag voor toewijzing van de vorderingen gericht tegen Mitros. Mitros heeft immers direct gehandeld nadat zij ervan op de hoogte raakte dat de platen asbest bevatten, door toen meteen opdracht tot sanering te geven. [appellant1 t/m 3] heeft het (causaal) verband tussen het handelen van BME en de schadevergoeding die hij van Mitros vraagt onvoldoende toegelicht.
Verder constateert het hof dat Mitros betwist dat er is geboord in de ontluchtingsbuis waarin hechtgebonden asbest is aangetroffen. Gelet op de foto’s die zijn gevoegd bij het rapport van DAP en de toelichting die tijdens de mondelinge behandeling is gegeven over de feitelijke gang van zaken bij het vervangen van de cv-ketel, is het hof van oordeel dat Mitros haar verweer op dit punt voldoende heeft onderbouwd en dat [appellant1 t/m 3] daar niet genoeg tegenover heeft gesteld. Bovendien betwist Mitros dat er op enig moment emissie van asbestvezels heeft plaatsgehad. [appellant1 t/m 3] heeft onvoldoende toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden het hof zou kunnen concluderen dat van een dergelijke asbestemissie sprake is (geweest). [appellant1 t/m 3] had die toelichting moeten geven, gelet op het standpunt van Mitros dat wordt onderbouwd met de volgende stukken. Allereerst blijkt uit het rapport van DAP dat de door haar genomen kleefmonsters allemaal negatief zijn. In die kleefmonsters zijn dus geen sporen van asbestvezels (meer) aangetroffen. Verder staat in de e-mail van [naam1] van BME van 12 november 2012:
“Het feit dat er destijds ”sporen” asbest zijn aangetroffen in een kleefmonster behoeft nog geen aanleiding te zijn voor een verhoogd emissie risico op de zolder van de woning. Mede ook gezien het feit dat DAP in haar aanvullend onderzoek op deze zolder geen positieve kleefmonsters heeft aangetroffen kunnen wij berusten in het feit dat er geen potentieel of actueel risico op de zolder aanwezig is of is geweest.”
Dat er asbestsporen zijn aangetroffen in één kleefmonster dat door BME is genomen op de vloer van de zolder naast de cv-installatie is op grond van het voorgaande voor het hof niet voldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is geweest van asbestemissie. Daar komt bij dat [appellant1 t/m 3] heeft gesteld dat hij zelf een onderzoek heeft laten uitvoeren door Witteman Asbestonderzoek (hierna Witteman). [appellant1 t/m 3] heeft niet gesteld dat het onderzoek van Witteman tot een andere conclusie heeft geleid dan de conclusies van BME en DAP en de e-mail van de heer [naam1] . De opsomming van werkzaamheden die volgens [appellant1 t/m 3] tot asbestemissie hebben geleid in punt 15 van de memorie van grieven is voor het hof niet genoeg om anders te oordelen, omdat uit die korte opsomming zonder nadere onderbouwing niet volgt dat er sprake moet zijn geweest van emissie van asbestvezels. [appellant1 t/m 3] wijst er nog op dat door Mitros in het gesprek van 11 oktober 2012 is erkend dat er in de asbesthoudende buis is geboord. Hoewel uit dit gesprek die conclusie kan worden getrokken, heeft Mitros tijdens de mondelinge behandeling voldoende uitgelegd waarom dat gesprek geen erkenning inhoudt van het boren in de bewuste ontluchtingsbuis (zij verklaarde daar dat uit andere opnames blijkt dat er eerder verbaasd is gereageerd op die stelling en dat de medewerker pas in het derde gesprek heeft gezegd ‘Ja ja, er is in de buis geboord’, als een in de mond gelegde stelling). Ook dat staat dus niet vast.
Voor de voorgaande punten geldt bovendien dat [appellant1 t/m 3] geen specifiek bewijs heeft aangeboden. Zijn bewijsaanbod ziet op het beluisteren van de video- en geluidsfragmenten, maar die heeft het hof al bij zijn oordeel betrokken. Verder ziet het bewijsaanbod van [appellant1 t/m 3] op het horen van getuigen om tegenstrijdigheden in de verklaringen van Mitros aan te tonen, maar dat bewijsaanbod is in dit kader niet relevant.
5.8.
[appellant1 t/m 3] voert nog aan dat hij de door de rechtbank in het vonnis van 5 februari 2020 bij het verloop van de procedure genoemde akte van Mitros van 2 december 2019 nooit heeft ontvangen. Het hof vindt dat hier sprake is van een duidelijke verschrijving. De rechtbank bedoelt de akte van Mitros van 10 december 2019, welke akte formeel is ingediend op de comparitie van 10 december 2019. Die akte heeft [appellant1 t/m 3] bij de door hem overgelegde gedingstukken gevoegd. Het hof gaat daarom aan dit bezwaar van [appellant1 t/m 3] voorbij.
5.9.
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende. Vanzelfsprekend hopen alle betrokken partijen en het hof dat er bij [appellant1 t/m 3] nooit enige vorm van (lichamelijke of geestelijke) schade zal worden vastgesteld. Maar zelfs als [appellant1 t/m 3] op enig moment ziek zou worden als gevolg van een vorm van kanker dan nog heeft Mitros er terecht op gewezen dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat dit dan is veroorzaakt door een aan Mitros toe te rekenen oorzaak. Ook dat staat in de weg aan toewijzing van de vorderingen van [appellant1 t/m 3] in deze procedure.
6De conclusie
De grieven die [appellant1 t/m 3] heeft aangevoerd tegen de beschikking in de deelgeschil procedure en tegen het eindvonnis in de procedure bij de kantonrechter kunnen geen van allen slagen. Het hoger beroep dat [appellant1 t/m 3] heeft ingesteld tegen de beide beslissingen slaagt niet. Het hof zal beide beslissingen bekrachtigen. Omdat [appellant1 t/m 3] ongelijk krijgt, moet hij de kosten van het hoger beroep betalen. Die kosten worden aan de zijde van Mitros vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.228,- voor salaris van de advocaat (2 punten x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHARL:2021:9848