Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 071112 mesothelioom onderhoudsmonteur; wg-er slaagt niet in bewijs dat isolatiemateriaal vellenmachine geen asbest bevatte; wg-er aansprakelijk

Rb Maastricht 071112 mesothelioom onderhoudsmonteur; 
- wg-er slaagt niet in bewijs dat isolatiemateriaal vellenmachine geen asbest bevatte; wg-er aansprakelijk;

smartengeld conform normbedrag Instituut Asbestslachtoffers € 51.395,00

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

Voor het voorafgaande procesverloop wordt verwezen naar het desbetreffende onderdeel van het in deze zaak op 4 mei 2011 gewezen interlocutoire vonnis. 
Bij dit vonnis is Mora toegelaten tot het leveren van concreet tegenbewijs ter zake van een in de uitspraak neergelegd rechterlijk vermoeden omtrent blootstelling van [eiser] aan een voor de gezondheid schadelijke stof en de in verband daarmee veronderstelde schuld en aansprakelijkheid van Mora. 
Mora heeft ervoor gekozen - na herhaald uitstel - bij akte van 4 januari 2012 een min of meer uitvoerig betoog te ontwikkelen waarin niet uitdrukkelijk (nieuw) bewijs door middel van getuigen en/of deskundigen aangeboden wordt. 
[eiser] heeft hierop bij antwoordakte van 1 februari 2012 gereageerd, waarbij slechts in de kop van die akte en zonder verdere uitleg, melding gemaakt is van het tussentijds overlijden van [eiser] en waarbij diens (al dan niet enige) nabestaande en erfgename [erfgename] zich als procespartij presenteert. Voor zover [erfgename] pretendeert zich daarmee tevens als eisende partij pro se en niet slechts als erfgename op te werpen, moet dit als in strijd met een behoorlijke procesorde en bij gebreke van enige alsnog kenbaar gemaakte eigen vordering harerzijds jegens Mora, afgewezen worden: haar processuele rol als weduwe of anderszins dient zich op dit moment te beperken tot die van rechthebbende ter zake van de nalatenschap van [eiser], tot welke nalatenschap de in het tussenvonnis van 4 mei 2011 behandelde vordering jegens Mora behoort in de daar bedoelde vorm en omvang. 
Hierna is wederom vonnis bepaald, waarvan de uitspraak door te betreuren vertragende omstandigheden uiteindelijk nader op vandaag vastgesteld is. 

MOTIVERING 

het geschil alsmede de relevante feiten en omstandigheden 

Ook te dien aanzien verwijst de kantonrechter naar meergenoemd tussenvonnis van 4 mei 2011. De vordering is slechts gewijzigd ten aanzien van de persoon die als erfgename van [eiser] op veroordeling van Mora aandringt. Mora heeft niet alleen ieder verzet tegen een dergelijke personele rolwisseling achterwege gelaten, maar heeft daar op een van de vele rolzittingen in het tijdsbestek tussen 1 februari 2012 en 10 oktober 2012 ook geen enkele kanttekening bij doen plaatsen. In het midden dient te blijven - en kan voor het eindoordeel ook blijven - of en in hoeverre het overlijden van [eiser] het directe of indirecte gevolg van de aandoening mesothelioom was en in welke relatie [erfgename] tot [eiser] stond (zij geeft daar immers in het geheel geen uitleg over). 
Er zal recht gedaan worden op de basis van de feitelijke en andere uitgangspunten zoals deze bij tussenvonnis geschetst zijn en voortbordurend op de daar gegeven overwegingen. 
De gevolgen van het nieuwe en door Mora onbetwist gelaten feit dat [eiser] op 15 februari 2011 overleden is, zodat [erfgename] thans als zijn erfgename tegen Mora in het krijt treedt, blijven aldus beperkt tot wijziging van de natuurlijke persoon op vordering van wie de einduitspraak gedaan wordt. 

de nadere beoordeling 

a. blootstelling aan asbest 

Uit de beschrijving van de wijze van uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden van [eiser] kan/moet afgeleid worden dat het werk van [eiser] aan de vellenmachine(s) de kans aanmerkelijk gemaakt heeft dat vrijkomende stofdeeltjes van de gebruikte isolatieplaten ingeademd zijn, zodat de vraag naar de samenstelling van deze isolatieplaten van cruciaal belang is. 

In het tussenvonnis van 4 mei 2011 is bij wijze van rechterlijk vermoeden het voorlopige oordeel uitgesproken dat [eiser] aan asbeststof blootgesteld is in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Mora. [eiser] had een gedetailleerde verklaring gegeven voor een in de werkomstandigheden gelegen veroorzaking van zijn aandoening, zodat van Mora, omdat zij dit betwistte, gevergd had mogen worden dat zij specifieker dan zij gedaan heeft, de feiten en omstandigheden zou beschrijven die in haar ‘domein’ lagen. Mora is deswege toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorlopige aanname dat van blootstelling aan asbest sprake was. Het vonnis van 4 mei 2011 maakt duidelijk dat van Mora in dat kader op zijn minst gedetailleerde en exacte productinformatie over een reeks van jaren verwacht werd, waarbij te denken viel aan voor de vellenmachine(s) gebruikt isolatiemateriaal en de samenstelling daarvan. 
De stelling van Mora dat [eiser] de ziekte elders opgelopen heeft, is in dat verband bij tussenvonnis uitdrukkelijk als onvoldoende onderbouwd verworpen. 

b. de wijze waarop Mora thans tegenbewijs denkt te leveren 

In haar akte van 4 januari 2012 heeft Mora aangevoerd dat er geen informatie meer voorhanden is over door haar gebruikte isolatiematerialen. Mora herhaalt verder in grote lijnen wat zij al in eerdere conclusies aangevoerd had, zodat de onontkoombare conclusie is dat Mora met die herhaling van zetten het haar opgedragen tegenbewijs niet levert. 

Aan het ‘aanbod’ dat Mora daarnaast in uiterst bedekte termen doet om de nog aanwezige vellenmachine nogmaals of alsnog deskundig te (doen) onderzoeken alsmede de stagiair [getuige] als getuige te doen horen (‘nu door de kantonrechter kennelijk veel belang gehecht wordt aan diens rapport’), gaat de kantonrechter voorbij. Enerzijds is dit ‘aanbod’ enigszins een gepasseerd station, maar belangrijker is dat anderzijds met het horen van [getuige] noch met zulk ‘deskundig onderzoek’ de kern van de bewijskwestie geraakt wordt. 
Bij vonnis van 4 mei 2011 is Mora er, in lijn met vaste jurisprudentie, op gewezen dat zij in het kader van de betwisting van de gemotiveerde en op zichzelf toereikende stellingen van [eiser] de concrete omstandigheden die (vooral) in haar sfeer liggen, moest duiden en documenteren. In dat licht diende Mora inzichtelijk te maken van welke niet-asbesthoudende isolatiematerialen zij in de periode 1981 tot (en met) 1999 in de aanwezige vellenmachine(s) gebruikgemaakt heeft. Nu Mora daar eigenlijk niet op ingaat, althans daaromtrent niets ter zake doende naar voren brengt, laat staan documenteert, moet er - zoals in het tussenvonnis reeds uitvoerig uiteengezet is - op basis van hetgeen door [eiser] dienaangaande gemotiveerd en onderbouwd met getuigenbewijs naar voren gebracht is, van uitgegaan worden dat voor isolatie van de vellenmachine(s) asbesthoudend materiaal gebruikt is en dat [eiser] daaraan blootgesteld is. Dat de bij [eiser] in november 2008 vastgestelde asbestziekte mesothelioom haar oorzaak vindt in de blootstelling aan asbest, is door Mora niet weersproken, als dit al niet met toepassing van de omkeringsregel verondersteld had mogen/moeten worden. Daarmee staat ook het causale verband van de door [eiser] bij Mora uitgevoerde werkzaamheden en zijn latere gezondheidsschade vast. 

Omdat - zoals onder a. overwogen is - de op 4 januari 2012 nog eens herhaalde stelling van Mora dat [eiser] bij een eerdere werkgever (Lagro) aan asbest blootgesteld is, al verworpen was en omdat Mora tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] op dit onderdeel ook nergens haar bewering met feiten staaft, kan ook deze herhaling van zetten Mora niet baten. 

c. de door Mora in acht te nemen zorgplicht 

Nu van blootstelling van [eiser] aan asbest in zijn werkzaamheden voor Mora uitgegaan moet worden, had Mora aan aansprakelijkheid voor de gevolgen daarvan slechts kunnen ontkomen door aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht ex art. 7:658 BW voldaan heeft of dat aan de zijde van [eiser] sprake geweest is van opzet of bewuste roekeloosheid. Ten aanzien van dat laatste is zelfs in het geheel niets gesteld. Omtrent de in acht te nemen zorgplicht merkt Mora in de conclusie van antwoord (onder 3.18 tot en met 3.22) op dat zij voldoende maatregelen getroffen heeft en aanwijzingen gegeven heeft, althans tot het niveau dat redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [eiser] schade zou lijden. Zij verwijst daarbij naar de producties 3 tot en met 8 bij de conclusie van antwoord. 
Het valt op dat Mora nergens concreet aanduidt op welke wijze onderhoudswerk aan de vellenmachine(s) beveiligd of met maatregelen gewaarborgd was. Of en hoe harerzijds toegezien werd op het gebruik van adequate beschermingsmiddelen, blijkt ook niet uit de bijgevoegde producties. Mora beroept zich slechts op enige louter formele en algemeen geformuleerde publicaties over veiligheid in haar onderneming zonder to the point te komen. Geen van de overgelegde publicaties ziet specifiek op onderhoudswerkzaamheden aan de vellenmachine(s), laat staan op het werken met asbesthoudende materialen. 
Mora beweert weliswaar dat er mondkapjes ‘ter beschikking werden gesteld’, maar of en hoe tijdens de onderhoudswerkzaamheden aan de machine toegezien werd op de luchtkwaliteit en gezorgd werd voor de afvoer van stof, maar in het bijzonder ook op het gebruik van ‘mondkapjes’, blijft totaal onvermeld. 
Al met al heeft Mora daarmee onvoldoende onderbouwd dat zij aan haar zorgplicht op de voet van art. 7:658 BW voldaan heeft. 

d. voorlopige conclusie 

[eiser] heeft al met al in rechte voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in (een deel van) zijn werkzaamheden bij Mora aan asbeststof blootgestaan heeft en dat hij door die blootstelling de ziekte mesothelioom in de vorm van longvlieskanker ontwikkeld heeft. 
Mora heeft geen gegevens verstrekt met betrekking tot het in de periode 1981 tot en met 1999 in de vellenmachine(s) gebruikte isolatiemateriaal en heeft als gevolg daarvan de stellingen van [eiser] onvoldoende weerlegd, terwijl zij ook geen relevant bewijsmiddel aandraagt om alsnog zulk bewijs te leveren. 
Nu Mora evenmin aantoont dat zij aan haar zorgplicht ex art. 7:658 BW voldaan heeft, staat haar aansprakelijkheid voor de aan de zijde van [eiser] ontstane schade daarmee vast. 

e. materiële schade 

[eiser] wordt geacht in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Mora blootgesteld te zijn aan asbest en dientengevolge longvlieskanker ontwikkeld te hebben, waarvoor Mora aansprakelijk is, zodat nader dient te worden vastgesteld welk beloop de materiële schade voor [eiser] en/of diens nabestaande(n) heeft. Hoewel twijfel kan rijzen over het belang dat [eiser] daarnaast (nog) heeft bij een afzonderlijke verklaring van recht en over de precieze formulering daarvan, zal dit deel van de vordering toegewezen worden op de wijze waarop zulks bij exploot geformuleerd is. 

f. immateriële schade 

[eiser] vorderde van Mora een smartengeldvergoeding van € 51.395,00, een bedrag gelijk aan het normbedrag dat het Instituut Asbestslachtsoffers hanteert voor de immateriële schade van slachtoffers van de ziekte mesothelioom. 
Mora heeft daartegen geen specifiek verweer gevoerd. 
De vordering van [eiser] dient daarom in het licht van het voorgaande en voortbouwend op hetgeen bij tussenvonnis overwogen en beslist is, integraal toegewezen te worden.  LJN BY4221