Rb Zeeland-West-Brabant 070113 blootstelling aan asbest; vrees vanwege blootstelling is onvoldoende voor aansprakelijkheid; schade onvoldoende aannemelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 070113 blootstelling aan asbest; vrees vanwege blootstelling is onvoldoende voor aansprakelijkheid; schade onvoldoende aannemelijk
1.
Bij verstekvonnis van 12 december 2011 heeft deze rechtank, sector kanton, op vordering van [geopposeerde] voor recht verklaard dat [opposant] aansprakelijk is voor de door [geopposeerde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van blootstelling aan asbest of asbesthoudende producten vanaf medio 2009 en is [opposant] veroordeeld om aan [geopposeerde] tegen kwijting te betalen de door [geopposeerde] geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009, althans vanaf 18 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en is [opposant] veroordeeld in de proceskosten.
2.
[opposant] is bij dagvaarding van 5 maart 2012 in verzet gekomen van genoemd vonnis en vordert -samengevat- de vernietiging van dit vonnis.
3.
[geopposeerde] heeft zijn vordering aanvankelijk alleen gebaseerd op de artikelen 7:658 en 7:611 BW, stellende dat [opposant] de op hem rustende zorgverplichting als werkgever niet is nagekomen, als gevolg waarvan hij tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten. Hij vult de grondslag van zijn vordering thans aan met artikel 6:162 BW, stellende dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld door hem bloot te stellen aan asbest of asbesthoudende producten.
4.
De standpunten van partijen zullen hieronder, voor zover van belang, worden besproken.
5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geopposeerde] in 2009 sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan de panden aan de Wilhelminastraat 42 en de Oostweg 43-45 te Krabbendijke. Evenmin is in geschil dat [geopposeerde] bij die werkzaamheden is blootgesteld aan asbesthoudend materiaal. [geopposeerde] houdt [opposant] op grond van artikel 7:658 BW althans artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden en vordert dat de kantonrechter [opposant] veroordeelt tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
6.
De kantonrechter stelt voorop dat voor het vaststellen van aansprakelijkheid noodzakelijk is dat schade is geleden. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is voldoende dat aannemelijk is gemaakt dat schade is of zal worden geleden. [opposant] betwist dat [geopposeerde] schade heeft geleden. [geopposeerde] stelt dat bij de sloopwerkzaamheden aan de desbetreffende panden veel asbesthoudende stof is vrijgekomen en hij zonder beschermingsmiddelen heeft gewerkt. Bij hem bestaat de vrees dat hij daarbij schadelijke stofdeeltjes heeft ingeademd en dat hij op langere termijn ziek zal worden. Hij stelt voorts dat die angst wordt bevestigd in een brief van zijn huisarts d.d. 14 maart 2011, welke als productie 3 in het geding is gebracht. In deze brief schrijft Nalbandians huisarts aan een longarts: “Geachte longarts, Maakt zich verschrikkelijk veel zorgen want is 1x blootgesteld aan asbest. Helaas maakt hij zich geen zorgen over zijn cholesterol (veel te hoog)
Rookt gelukkig al veel minder. Graag uw visie”
De visie van de longarts, voor zover die is gegeven, is niet in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [geopposeerde] asbestvezels heeft ingeademd, noch daargelaten of dat voldoende is om de mogelijkheid van schade aannemelijk te achten. Enkel de vrees dat hij asbestvezels heeft ingeademd is daarvoor zeker niet voldoende. [geopposeerde] heeft overigens op geen enkele manier uitgewerkt waaruit de door de hem geleden of te lijden materiële danwel immateriële schade bestaat of zou kunnen bestaan.
7.
De mogelijkheid dat [geopposeerde] schade heeft geleden of in de toekomst zal lijden is dan ook niet voldoende aannemelijk gemaakt. [geopposeerde] heeft daarvoor onvoldoende gesteld en voor bewijslevering is dan geen ruimte. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [geopposeerde] reeds daarop stranden en het vonnis van verzet vernietigd dient te worden. De overige stellingen van partijen kunnen dan onbesproken blijven.
8.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [geopposeerde] de proceskosten van [opposant] moeten vergoeden. De kosten van de verzetdagvaarding blijven krachtens 141 Rv voor rekening van [opposant]. ECLI:NL:RBZWB:2013:68