GHSHE 300419 belastinggarantie niet af te dwingen
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 300419 gevolgen niet voldoen voorschot ad-er door aansprakelijke partij; overwegingen rond desk-rapporten en onvoldoende onderbouwde schadeposten;
- belastinggarantie niet af te dwingen
zie voor de tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5349
zie ook hof-den-bosch-101109-oordeel-over-appelverbod-terzake-van-deskundigenbericht-kosten-tlv-aanspr-partij
Grief 10, overige vorderingen van [geïntimeerde]
3.6.10.
Grief 10 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen behandeling.
De door [geïntimeerde] verzochte belastinggarantie conform de door hem overgelegde modelovereenkomst is niet toewijsbaar. [geïntimeerde] kan het aangaan van een dergelijke overeenkomst met hem door [appellant] niet, en in elk geval niet op deze wijze, afdwingen.
Met betrekking tot de door [appellant] gevorderde bepalingen ten aanzien van de diverse rechtsoverwegingen van de rechtbank verwijst het hof naar r.o. 3.6. e.v. Voor afzonderlijke bepalingen in het dictum ziet het hof geen aanleiding.
Nieuwe grieven/nieuwe verweren van [appellant] , bewijsaanbiedingen
3.7.
Voor zover door [appellant] met zijn stellingen bij memorie van antwoord in incidenteel appel en/of in zijn schriftelijke pleitnota bedoeld heeft alsnog grieven te richten tegen één of meer vonnissen en door de rechtbank toegewezen schadeposten (zie hiervoor onder r.o. 3.2.8.), zijn deze in strijd met de twee-conclusieregel aangevoerd en behoeven deze geen behandeling, zie ook r.o. 3.3.6. Datzelfde geldt voor zover door [appellant] bij schriftelijk pleidooi nieuwe verweren tegen de incidentele grieven van [geïntimeerde] zijn aangevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de schadebeperkingsplicht van [geïntimeerde] . Ook dat is in strijd met de twee-conclusieregel. Behandeling daarvan kan achterwege blijven.
Het hof ziet - voor zover niet reeds hiervoor besproken - geen aanleiding om [geïntimeerde] en/of [appellant] toe te laten tot bewijslevering.
Slotsom, proceskosten
3.8.
De slotsom is dat de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd dienen te worden.
[appellant] blijft de overwegend in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg, zodat ook de proceskostenveroordeling gehandhaafd blijft.
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel en [geïntimeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel. De kosten van het incident komen voor rekening van [appellant] .
4 De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal hoger beroep en van het incident, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.631,- aan griffierecht en op € 9.483,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart vorenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 2.750,50 aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in principaal en incidenteel hoger beroep gevorderde af. ECLI:NL:GHSHE:2019:1623