Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 291025 beslissing in deelgeschil t.z.v. gebondenheid aan expertiserapport; mogelijk geen beslissing over materiële rechtsverhouding, maar rb maakt de beslissing tot de hare

RBGEL 291025 delay bij diagnose ziekte van Rendu-Osler-Weber; dat arts een fout heeft gemaakt komt niet vast te staan
- beslissing in deelgeschil t.z.v. gebondenheid aan expertiserapport; mogelijk geen beslissing over materiële rechtsverhouding, maar rb maakt de beslissing tot de hare

in vervolg op:
RBGEL 240924 delay bij diagnose ziekte van Rendu-Osler-Weber (HHT); patiënt gebonden aan deskundigenbericht longarts
- kosten advocaat in dienst bij rechtsbijstandverzekeraar bij gebrek aan belang afgewezen

2Het geschil

2.1.

[eiser] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  • -

    voor recht verklaart dat Elkerliek aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden en te lijden schade als gevolg van het niet-stellen van de diagnose Rendu-Osler-Weber (ROW, een zeldzame erfelijke afwijking van de bloedvaten) tussen 4 december 2013 en 10 januari 2014,

  • -

    Elkerliek e.a. hoofdelijk veroordeelt om de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het niet-stellen van de diagnose ROW tussen 4 december 2013 en 10 januari 2014 te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente,

  • -

    Elkerliek e.a. veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

2.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de longarts in dienst van Elkerliek naar wie hij in december 2013 door zijn huisarts is verwezen, [naam 1] , ten onrechte niet de diagnose ROW bij hem heeft gesteld. Als gevolg van deze medische fout heeft hij schade geleden. Naast Elkerliek dient Medirisk deze schade te vergoeden op grond van artikel 7:954 lid 1 BW.

2.3.

Elkerliek e.a. betwist de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.

2.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3De beoordeling

3.1.

Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Elkerliek e.a. aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van een medische fout van de longarts, [naam 1] . In het verlengde daarvan is de vraag aan de orde of partijen gebonden zijn aan het expertiserapport dat in september 2022 is opgesteld door de gezamenlijk door hen aangezochte deskundige [naam 2] , ook een longarts. Deze deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen door [naam 1] . In een deelgeschilprocedure heeft [eiser] verzocht voor recht te verklaren dat dit expertiserapport geen bindende werking heeft tussen partijen en niet als uitgangspunt geldt voor de verdere schaderegeling. Bij beschikking van 24 september 2024 is het verzoek afgewezen (ECLI:NL:RBGEL:2024:7698). In de nu ingestelde bodemprocedure komt de rechtbank tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De toelichting hiervoor is als volgt.

3.2.

Aanvankelijk heeft [eiser] bij dagvaarding gevorderd voor recht te verklaren dat het expertiserapport van [naam 2] geen bindende werking heeft tussen partijen en niet als uitgangspunt geldt voor de verdere schaderegeling, net als in het eerder gevoerde deelgeschil. Ter onderbouwing van die vordering heeft hij kortheidshalve verwezen naar het bij dagvaarding overgelegde procesdossier, in het bijzonder naar zijn verzoekschrift en de spreekaantekeningen van zijn advocaat. Daarnaast heeft hij gevorderd voormelde deelgeschilbeschikking te vernietigen en stelt hij dat geen sprake is van een materiële beslissing in de zin van artikel 1019cc lid 1 Rv. Nadien heeft hij bij akte zijn eis gewijzigd in de hiervoor onder r.o. 2.1. vermelde vorderingen: een verklaring voor recht dat Elkerliek aansprakelijk is met hoofdelijke veroordeling van Elkerliek e.a. in de schade en verwijzing naar de schadestaat. In die akte herhaalt [eiser] dat partijen niet zijn gebonden aan het expertiserapport en stelt hij aanvullend dat gebleken is dat partijen niet aan het rapport van [naam 2] gebonden zijn en dat [naam 1] medisch verwijtbaar handelde.

3.3.

[eiser] heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd en evenmin nadere stukken overgelegd. In het bijzonder heeft [eiser] niet onderbouwd dat sprake is van een medische fout, terwijl Elkerliek e.a. deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Dit had wel op zijn weg gelegen, nu uit het expertiserapport van [naam 2] juist blijkt dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen. [eiser] heeft weliswaar in deelgeschil formele en inhoudelijke bezwaren geuit tegen dat rapport, maar hiertegen heeft Elkerliek e.a. gemotiveerd verweer gevoerd. In haar beschikking heeft de rechtbank vervolgens al deze bezwaren beoordeeld en geoordeeld dat deze er niet toe leiden dat het rapport terzijde moet worden geschoven. In het midden kan blijven of zij hiermee heeft beslist over de materiële rechtsverhouding tussen partijen en deze rechtbank hierdoor is gebonden aan deze beslissing op de wijze als bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Als de rechtbank niet aan deze beslissing zou zijn gebonden, zou zij nu zelf voor de vraag staan of het rapport van [naam 2] als bewijsmiddel tussen partijen geldt. [eiser] heeft daartegen in deze bodemprocedure geen andere argumenten aangevoerd dan in de deelgeschilprocedure. De rechtbank acht de beoordeling daarvan door de deelgeschilrechter overtuigend en maakt die tot de hare. Daarbij wordt aanvullend het volgende in aanmerking genomen.

3.4.

De eenzijdig door [eiser] aangezochte deskundige longarts [naam 3] is weliswaar tot de conclusie komt dat [naam 1] wel onzorgvuldig heeft gehandeld, maar daarbij is [naam 3] , zoals Elkerliek e.a. onbetwist opwerpt, hoofdzakelijk afgegaan op de anamnese, dus op de verklaringen van [eiser] aan [naam 3] over de informatie die [eiser] destijds over zijn gezondheidstoestand aan [naam 1] heeft verschaft, waaronder de vermelding van spontane bloedneuzen en het tonen van vingers met vaatverwijdingen. Vaststaat dat niet is gedocumenteerd dat [eiser] destijds aan [naam 1] heeft gemeld dat hij al van jongs af aan bloedneuzen (epistaxis) had. [naam 1] heeft wel vermeld dat er geen bloedingen waren. [naam 2] is ervan uitgegaan dat [naam 1] destijds niet over deze aanwijzing voor de gemiste diagnose beschikte. [naam 2] heeft bovendien aangenomen dat destijds teleangiëctasieën (verwijde bloedvaatjes) in de huid van de handen, een andere aanwijzing voor ROW, niet zichtbaar waren. [eiser] heeft in deze procedure niet toegelicht waarom [naam 2] in deze opzichten, dus ter zake van het ontbreken van deze klinische symptomen, de plank zou hebben misgeslagen. Daarvan kan dan niet worden uitgegaan. De omstandigheid dat [naam 3] tot een andere conclusie komt dan [naam 2] is bij deze stand van zaken geen reden voor twijfel aan de bevindingen van [naam 2] .

3.5.

Als de rechtbank wel aan de deelgeschilbeslissing gebonden zou zijn, zou er geen aanleiding bestaan om daarvan nu terug te komen. Om de hiervoor genoemde redenen is de rechtbank niet gebleken dat de deelgeschilbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Dit betekent dat het rapport van [naam 2] hoe dan ook als bewijs tussen partijen geldt. Uit dat bewijs volgt dat [naam 1] geen medische fout heeft gemaakt.

3.6.

Vervolgens is het de vraag of [eiser] moet worden toegelaten tot (tegen)bewijslevering, zoals hij ter zitting heeft bepleit. [eiser] heeft in deze procedure voor zijn stelling dat [naam 1] wel een fout heeft gemaakt echter geen (nadere, gedocumenteerde) onderbouwing te geven. In tegendeel, het is gebleven bij een verwijzing naar de al eerder aangedragen en hiervoor ontoereikend geachte gronden, waaronder de bevindingen van [naam 3] . Bij deze stand van zaken heeft [eiser] dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van onzorgvuldig handelen door [naam 1] . Voor bewijslevering bestaat dan onvoldoende aanleiding.

Conclusie

3.7. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Elkerliek aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. De vorderingen van [eiser] zijn niet toewijsbaar. Rechtbank Gelderland 29 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:9712