HR 090109 schade door meeroken op de werkplek voor 50 % toegerekend, looptijd wordt nog bepaald
- Meer over dit onderwerp:
HR 090109 schade door meeroken op de werkplek voor 50 % toegerekend, looptijd wordt bepaald in stt-procedure
Vervolg op o.m. Hof Arnhem 260906
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] is met ingang van 1 oktober 1999 in de functie van medisch secretaresse in dienst getreden van Isala. Zij is werkzaam geweest als secretaresse van gastro-enteroloog [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [Betrokkene 1] werkt in maatschapsverband samen met [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
(ii) [Verweerster] lijdt al van (ver) vóór haar indiensttreding bij Isala aan astma op basis van hyperreactiviteit en allergie.
(iii) De artsen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren (in ieder geval in de periode van 1 oktober 1999 tot 1 juli 2000) - zeer - stevige rokers.
(iv) De werkplek van [verweerster] op de afdeling gastro-enterologie was in beginsel de (centraal gelegen) ruimte die door drie secretaresses werd gedeeld. Deze ruimte had twee toegangsdeuren met daartussen de balie die door middel van een schuifruit werd afgesloten. De secretaresseruimte was voorzien van ramen die konden worden opengezet.
Aan de kopse kanten van de secretaresseruimte bevond zich aan één zijde een toegangsdeur tot de spreek-/werkkamer van [betrokkene 1]. Via deze spreekkamer kon ook een onderzoekkamer worden bereikt. De werkkamer van [betrokkene 1] was voorzien van een raam dat kon worden opengezet en van twee mechanische ventilatiekanalen. Aan de andere kopse kant van de secretaresseruimte gaf een deur toegang tot een spreekkamer die door twee gastro-enterologen werd gebruikt. Via deze spreekkamer werd een achterliggende kamer bereikt die dienst deed als werkkamer van de beide gastro-enterologen. Ook al deze kamers waren voorzien van ramen die konden worden opengezet.
(v) [Verweerster] verrichtte haar werkzaamheden voornamelijk in de secretaressekamer. Haar collega-secretaresses rookten niet, althans niet in deze kamer maar in de werkkamer van [betrokkene 2]. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] rookten voornamelijk in hun werkkamer. In de praktijk kwam het voor dat de deur van de werkkamer van [betrokkene 1] naar de secretaressekamer openstond, terwijl [betrokkene 1] rookte. Ook kwam het voor dat [betrokkene 1] met een brandende sigaret naar het secretariaat liep om daar wat af te geven of te overleggen met zijn secretaresse. Zo handelde ook [betrokkene 2]. Voorts kwam het voor dat [verweerster] de werkkamer van [betrokkene 1] betrad terwijl hij rookte. [Betrokkene 1] verbleef zo'n 14,5 tot 18 uur per week op de afdeling gastro-enterologie. Tijdens de spreekuren werd niet gerookt. Ten slotte kwam het voor dat [verweerster] de kamer van [betrokkene 2] moest binnengaan terwijl daar stevig werd gerookt.
(vi) [Betrokkene 1] heeft eerst een aantal maanden na indiensttreding van [verweerster] kennis gekregen van het feit dat zij hinder ondervond van rook. Hij heeft toen toegezegd niet meer op het secretariaat te zullen roken. Hij heeft zich daaraan gehouden, hoewel hij incidenteel nog wel met een brandende sigaret vanuit zijn kamer de secretariaatskamer binnenging om iets te halen of te brengen of doorliep naar de ruimte van de collega-specialisten.
(vii) Op 1 juli 2000 is [verweerster] uitgevallen met hardnekkige benauwdheidsklachten. Van 24 juli tot en met 3 augustus 2000 is zij in verband met een exacerbatie (plotselinge verergering) van haar astma opgenomen geweest op de longafdeling van Isala Klinieken. In maart 2001 is zij wegens dyspnoe (kortademigheid, benauwdheid, bemoeilijkte ademhaling) nogmaals opgenomen geweest, terwijl zij van 9 januari 2002 tot 3 april 2002 opgenomen is geweest in het Nederlands Astmacentrum te Davos.
(viii) [Verweerster] is vanaf 3 juli 2001 volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO geacht. Op grond van de toepasselijke CAO ziekenhuizen heeft Isala gedurende de eerste twee ziektejaren het inkomen van [verweerster] gesuppleerd tot 100%. Isala heeft, na verkregen toestemming van het CWI, het dienstverband met [verweerster] met inachtneming van een opzegtermijn opgezegd per 1 april 2003.
3.2 [Verweerster] vordert in dit geding een verklaring voor recht dat Isala aansprakelijk is voor haar schade als gevolg van het werken bij Isala op een werkplek waar werd gerookt, zulks met veroordeling van Isala tot vergoeding van haar schade, op te maken bij staat. Aan haar vordering heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat Isala de op haar rustende zorgplicht van art. 7:658 BW heeft geschonden. Isala heeft [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet opgedragen het roken te stoppen en heeft daarnaast nagelaten zodanige maatregelen te treffen dat [verweerster] geen hinder meer ondervond van het roken door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Isala heeft in strijd gehandeld met art. 3 lid 1 onder a Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de Tabakswet. Haar schade is veroorzaakt door het roken van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waardoor haar astmaklachten zijn toegenomen. Dit heeft geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
In hoger beroep heeft het hof dr. J.M. Rooyackers, als longarts verbonden aan het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoening, benoemd tot deskundige teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vragen (kort gezegd) in hoeverre het aannemelijk is dat [verweerster], gelet op haar medische voorgeschiedenis, gezondheidsklachten heeft gekregen althans dat haar gezondheidsklachten zijn verergerd en zij volledig arbeidsongeschikt is geraakt doordat zij tijdens haar werkzaamheden is blootgesteld aan sigarettenrook, en in hoeverre die verergering van de gezondheidsklachten en die volledige arbeidsongeschiktheid kunnen zijn veroorzaakt door andere factoren, uitgaande van een aantal nader genoemde omstandigheden.
Nadat de deskundige zijn rapport had uitgebracht, heeft het hof bij tussenarrest van 26 september 2006 - voor zover in cassatie van belang - het volgende overwogen.
(i) De deskundige heeft op verschillende plaatsen in het rapport vermeld dat niet steeds ten tijde van toegenomen klachten longfunctieonderzoek heeft plaatsgevonden, zodat de klachten niet altijd worden bevestigd door objectief meetbare gegevens. Het hof acht deze omstandigheid onvoldoende grond om voorbij te gaan aan de door de deskundige in zijn rapport vermelde conclusie dat de gezondheidsklachten bij [verweerster] zijn verergerd doordat zij tijdens haar werkzaamheden is blootgesteld aan sigarettenrook, en dat de kans hierop kan worden geschat op 80-100%. De deskundige heeft immers in zijn rapport ook vermeld dat astma een chronische aandoening is met een wisselend beloop, en dat men daarvan, ook als de klachten verdwijnen en de longfunctie normaliseert, niet kan genezen. (rov. 2.6)
(ii) De kans dat, ook zonder blootstelling aan rook, uiteindelijk en binnen een ander tijdsbestek een verergering van gezondheidsklachten zou zijn ontstaan als gevolg van de externe factoren die de deskundige in zijn antwoord op vraag 14 heeft vermeld, wordt door de deskundige eveneens op 80-100% geschat. Met Isala is ook het hof van oordeel dat, gelet op de medische voorgeschiedenis van [verweerster], de kans dat de blootstelling aan sigarettenrook op de werkplek tot verergering van de gezondheidsklachten van [verweerster] heeft geleid even groot is als de kans dat andere (niet aan Isala te relateren) factoren de verergering van de klachten van [verweerster] kunnen verklaren. (rov. 2.7 - 2.9)
(iii) Isala is op grond van art. 7:658 BW voor 50% aansprakelijk voor de door [verweerster] geleden en te lijden schade, tenzij Isala aantoont dat zij de in lid 1 van die bepaling bedoelde zorgplicht is nagekomen. Isala wordt toegelaten tot de bewijslevering dienaangaande.
(rov. 2.12)
In zijn eindarrest van 4 september 2007 heeft het hof geoordeeld dat Isala het bewijs niet heeft geleverd. Het hof heeft, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor recht verklaard dat Isala voor 50% aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] heeft geleden, lijdt en zal lijden ten gevolge van het feit dat zij bij Isala heeft gewerkt op een werkplek waar werd gerookt, en Isala veroordeeld aan [verweerster] deze schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden.
3.3.1 Onderdeel 1 klaagt over het hiervoor in 3.2 onder (i) weergegeven oordeel. Volgens het onderdeel is dat oordeel onbegrijpelijk, nu de omstandigheid dat astma een chronische aandoening is met een wisselend beloop waarvan men niet kan genezen, eerder erop duidt dat de verergering van de gezondheidsklachten niet het gevolg is van de blootstelling aan tabaksrook bij Isala, maar eigen is aan (het verloop van) de ziekte zelf.
3.3.2 Het hof heeft kennelijk uit het deskundigenrapport afgeleid - in zoverre niet door Isala bestreden - dat de klachten van [verweerster] erger zijn geworden in de periode dat zij voor Isala werkte, en dat de kans dat die verergering door het passief meeroken komt even groot is als de kans dat die een andere, niet-werkgerelateerde oorzaak heeft. Het op de bevindingen van de deskundige gebaseerde oordeel dat, ondanks het ontbreken van objectiveerbare medische gegevens ten aanzien van de gezondheidsklachten van [verweerster], een causaal verband tussen haar gezondheidsklachten en de blootstelling aan de sigarettenrook kan worden aangenomen, is verweven met waarderingen van feitelijke aard en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel is in het licht van het deskundigenrapport en hetgeen partijen naar aanleiding daarvan naar voren hebben gebracht, ook niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt derhalve.
3.4.1 Onderdeel 2 strekt primair ten betoge dat het hof met zijn beslissing dat Isala voor 50% aansprakelijk is voor de schade die [verweerster] "heeft geleden, lijdt en zal lijden" ten gevolge van het feit dat zij bij Isala heeft gewerkt, heeft miskend dat de door [verweerster] geleden schade als gevolg van de blootstelling aan tabaksrook bij Isala in ieder geval uiterlijk in maart 2002 tot een einde is gekomen, en dat nadien geen (rechtens relevant) causaal verband meer bestaat, zodat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het causaliteitsvereiste voor vergoeding van schade op de voet van art. 7:658 BW dan wel een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven. Subsidiair klaagt het onderdeel dat het hof heeft nagelaten vast te stellen op welk moment de verergering van de klachten die bij [verweerster] is opgetreden door blootstelling aan rook bij Isala, ook zonder die blootstelling zou zijn opgetreden.
3.4.2 De klachten uit onderdeel 2 kunnen wegens gemis aan belang niet tot cassatie leiden, nu de vraag naar de (ook in de tijd gemeten) omvang van de geleden schade als gevolg van het roken op de werkplek, in de schadestaatprocedure aan de orde komt. Het hof heeft daaromtrent geen oordeel gegeven noch behoeven te geven.
3.5 Onderdeel 3 bouwt voort op de onderdelen 1 en 2 en moet derhalve het lot van die onderdelen delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad: verwerpt het beroep; LJN BG4014 conclusie AG: Spier