Ktr. Den Haag 050307 werknemers stellen handicaps kinderen na blootstelling aan lachgas in zkh
- Meer over dit onderwerp:
Ktr. Den Haag 05-03-07 werknemers stellen handicaps kinderen na blootstelling aan lachgas in ziekenhuis; ktr verwijst naar Rb;
9. HagaZiekenhuis heeft bij incidentele conclusie tot verwijzing gevorderd dat de zaak wordt verwezen naar de sector civiel van de Rechtbank. Zij voert daartoe aan dat de vorderingen die eisers hebben ingesteld als wettelijk vertegenwoordigers van hun kinderen niet behoren tot het takenpakket van de sector kanton. Dit geldt ook voor de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 3] voor zichzelf, omdat deze - wellicht met uitzondering van de vordering van [eiseres 1] met betrekking tot de miskramen - afgeleid zijn van de vorderingen van de kinderen zelf. Van samenhang van de vorderingen als bedoeld in art. 94 lid 2 Rv. is geen sprake. Wat daarvan ook zij, is het in ieder geval gerechtvaardigd de zaak op grond van artikel 98 Rv. naar de rechtbank te verwijzen.
10. Eisers voeren verweer in het incident. Zij voeren aan dat de schade is ontstaan tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van [eiseres 1] en [eiseres 3]. Daarom is sprake van een aardzaak als bedoeld in artikel 93 sub c Rv. en behoort deze tot de competentie van de kantonrechter. De vorderingen van [eiser 2] en [eiser 4] als wettelijke vertegenwoordigers zijn gebaseerd op artikel 6:162 BW. Het onrechtmatig handelen van HagaZiekenhuis bestaat uit het handelen in strijd met een wettelijke plicht, namelijk de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW. Door de samenhang tussen de vorderingen is de kantonrechter ingevolge artikel 94 lid 2 Rv. bevoegd om van de vorderingen van [minderjarige A.] en [minderjarige B.] en van [eiser 2] en [eiser 4] kennis te nemen.
11. Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat HagaZiekenhuis onrechtmatig heeft gehandeld jegens [minderjarige A.] en [minderjarige B.]. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de vordering van eisers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige A.] en [minderjarige B.] in zoverre niet worden aangemerkt als een vordering betreffende een arbeidsovereenkomst. Dat aan het onrechtmatige handelen van HagaZiekenhuis jegens [minderjarige A.] en [minderjarige B.] ten grondslag wordt gelegd dat HagaZiekenhuis in haar zorgplicht als werkgever jegens [eiseres 1] en [eiseres 3] te kort geschoten is, is voor de toepasselijkheid van art 93 sub c onvoldoende.
12. Dit brengt mee dat de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 93 sub b Rv. niet bevoegd is om te oordelen over de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 4]. Het beroep van eisers op artikel 94 lid 2 Rv. gaat niet op. Artikel 94 lid 2 Rv. ziet slechts op het geval waarin een eiser tegen een gedaagde in één dagvaarding meer dan een vordering instelt, waarvan er tenminste één een aardvordering is als bedoeld in artikel 93 Rv. onder c of d Rv.. Artikel 94 lid 2 Rv. ziet met andere woorden op objectieve cumulatie. Een regel voor het geval van subjectieve cumulatie kent de wet niet. Wanneer, zoals in casu, sprake is van meerdere eisers, zal per eiser beoordeeld moeten worden of de kantonrechter bevoegd is.
13. Met betrekking tot de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 3] is het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv. wel van toepassing, nu hun vorderingen deels gebaseerd zijn op artikel 93 onder c Rv. Gelet op de aard en de omvang van de zaak is de kantonrechter echter van oordeel dat de zaak zich niet leent voor behandeling en beslissing door één rechter. Daarom zal de kantonrechter de zaak met toepassing van artikel 98 Rv. verwijzen naar de meervoudige kamer van de sector civiel van de Rechtbank. Anders dan eisers aan het slot van hun conclusie van antwoord inzake de conclusie tot verwijzing stellen verliezen zij daarmee niet een instantie. Zowel van vonnissen van de kantonrechter als van vonnissen van de sector civiel kan in appel gekomen worden bij het gerechtshof. LJN BA1713