RBHNO 290323 vordering erven wn-er; longkanker na blootstelling aan PAK's; uitgebreid deskundigenonderzoek nodig
- Meer over dit onderwerp:
RBHNO 290323 vordering erven wn-er; longkanker na blootstelling aan PAK's; uitgebreid deskundigenonderzoek nodig
2De feiten
2.1.
TotalEnergies is een onderneming die industriële smeervetten produceert, onder meer voor lagers. Deze worden vervaardigd in een fabriek van TotalEnergies in Beverwijk. Die fabriek wordt ook wel ‘de vetfabriek’ genoemd.
2.2.
[erflater] is van 28 mei 1979 tot en met 31 juli 2020 in dienst geweest bij (de rechtsvoorganger van) TotalEnergies. [erflater] heeft steeds in de vetfabriek gewerkt.
2.3.
In februari 2018 is [erflater] wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. In oktober 2018 is bij [erflater] de diagnose longkanker gesteld.
2.4.
In een e-mail van 19 februari 2020 is TotalEnergies namens [erflater] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het werk bij TotalEnergies.
2.5.
Op 26 april 2021 en 2 november 2021 zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor verschillende getuigen gehoord, die verklaringen hebben afgelegd over onder meer de werkzaamheden van [erflater] en de arbeidsomstandigheden in de vetfabriek.
2.6.
[erflater] is op [overlijdensdatum] 2022 overleden.
3De vordering en het verweer
3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter voor recht verklaart dat TotalEnergies aansprakelijk is voor de schade die [erflater] heeft geleden als gevolg van een beroepsziekte. [eisers] vorderen ook dat TotalEnergies wordt veroordeeld om een voorschot op de schadevergoeding te betalen. [eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [erflater] tijdens zijn werk bij TotalEnergies 35 jaar lang en acht uur per dag is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, dat [erflater] daardoor ziek is geworden en overleden, en dat TotalEnergies daarvoor op grond van de wet aansprakelijk is als werkgever.
3.2.
TotalEnergies betwist de vordering. TotalEnergies voert aan – samengevat – dat de vordering van [eisers] is verjaard en dat [erflater] niet is blootgesteld aan schadelijke stoffen die zijn ziekte kunnen hebben veroorzaakt. Verder stelt TotalEnergies dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Daarnaast merkt TotalEnergies op dat er geen causaal verband is tussen de schade van [erflater] en zijn werk, en dat aannemelijk is dat de oorzaak van de ziekte van [erflater] is gelegen in het feit dat hij jarenlang heeft gerookt. Ook betwist TotalEnergies de omvang van de schade en doet zij een beroep op zogeheten proportionele aansprakelijkheid.
4De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of voor recht moet worden verklaard dat TotalEnergies aansprakelijk is voor de schade die [erflater] heeft geleden als gevolg van een beroepsziekte.
4.2.
Op grond van de wet is een werkgever verplicht de werkplek en werktuigen waarmee de arbeid wordt verricht op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.1 Dit wordt de ‘zorgplicht’ van de werkgever genoemd.
4.3.
De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.2
4.4.
De werknemer moet stellen en zo nodig bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt.3
4.5.
Voor de toepassing van bovenstaande regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
4.6.
De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, en door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt één en ander te voorkomen.
4.7.
Voor dat vermoeden is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
4.8.
[eisers] moeten dus stellen, en zo nodig bewijzen, dat [erflater] zijn werkzaamheden bij TotalEnergies heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van [erflater] . Verder moeten [eisers] stellen en zo nodig aannemelijk maken dat [erflater] leed aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
4.9.
Als [eisers] in dit bewijs slagen, moet TotalEnergies vervolgens bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht.
4.10.
[eisers] hebben gesteld dat [erflater] tijdens zijn werk en gedurende het gehele dienstverband bij TotalEnergies intensief en langdurig is blootgesteld aan damp van verhitte olie en vetten, en daardoor ook is blootgesteld aan zogenoemde polycyclische-aromatische koolwaterstoffen (hierna ook te noemen: PAK’s). Volgens [eisers] heeft dit geresulteerd in een hoger risico op longkanker en is de oorzaak van de longkanker van [erflater] ook gelegen in die blootstelling aan PAK’s.
4.11.
[eisers] hebben hun standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de verklaringen die zijn afgelegd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor.
4.12.
Verder hebben [eisers] een (ongedateerd) rapport overgelegd van prof. dr. P.E. Postmus, longarts (hierna: Postmus). In het rapport van Postmus staat onder meer dat het op grond van de beschrijving van het werkproces en de werksituatie van [erflater] zeker is dat er in die werksituatie gedurende langere tijd grotere hoeveelheden PAK’s zijn vrijgekomen en dat er is gewerkt zonder beschermingsmiddelen om inhaleren van deze PAK’s te voorkomen. Verder stelt Postmus dat uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat inmiddels duidelijk is dat dagelijkse blootstelling aan PAH’s (de Engelstalige afkorting van PAK’s) gedurende meerdere jaren en gedurende korte periodes al een sterk verhoogd risico geeft op het ontstaan van longkanker. Ook concludeert Postmus dat zowel roken als blootstelling aan de damp van verhitte olie en PAH’s resulteert in een hoger risico op longkanker, maar dat gelet op een bij [erflater] aangetroffen zogenoemde EGFR-mutatie de kans dat blootstelling aan PAH’s verantwoordelijk is voor de vorm van longkanker zoals aangetroffen bij [erflater] zeer hoog is, namelijk meer dan 75%.
4.13.
TotalEnergies heeft het standpunt van [eisers] betwist. TotalEnergies heeft gesteld dat uit de verklaringen afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor niet kan worden afgeleid dat [erflater] 35 jaar lang en acht uur per dag is blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen, en dat de verklaring van [erflater] als partijgetuige geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren.
4.14.
Verder heeft TotalEnergies een rapport overgelegd van dr. A. Lombard, toxicoloog en industrieel hygiënist (hierna: Lombard). In dat rapport concludeert Lombard dat de longkanker van [erflater] het gevolg is van rookgedrag en niet kan worden toegeschreven aan de blootstelling aan PAH’s in de vetfabriek, ook omdat de blootstelling aan PAH’s uit minerale olie gedurende het werkzame leven van [erflater] te gering is geweest.
4.15.
In een door [eisers] overgelegde e-mail van Postmus van 14 november 2022 is gereageerd op de conclusie van Lombard en wordt opgemerkt dat Lombard niet ingaat op het feit dat onwaarschijnlijk is dat bij een roker een EGFR-mutatie wordt gevonden en dat blootstelling aan PAH’s epidemiologisch is gecorreleerd aan EGFR-mutaties. Postmus suggereert dat externe deskundigen worden benoemd om daarover uitsluitsel te geven.
4.16.
TotalEnergies heeft een e-mail van 11 januari 2023 overgelegd van dr. P. Lemaire, toxicoloog (hierna: Lemaire). Lemaire bestrijdt daarin de bevindingen en conclusies van Postmus.
4.17.
De kantonrechter kan gelet op het voorgaande nog niet beoordelen en vaststellen dat [erflater] zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en dat [erflater] leed aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Beide partijen hebben immers hun standpunt gemotiveerd en onderbouwd, waarbij voor de kantonrechter nog niet duidelijk is wie er gelijk heeft. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil in welke mate [erflater] tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan PAK’s en of de longkanker van [erflater] kan zijn veroorzaakt door een blootstelling aan PAK’s. En beide partijen hebben ter ondersteuning van hun standpunt verwezen naar rapporten en verklaringen van deskundigen die elkaar tegenspreken.
4.18.
De kantonrechter ziet daarom aanleiding om één of meer deskundigen te benoemen om in het kader van het voorgaande onderzoek te doen en daarover een rapport uit te brengen.
4.19.
De kantonrechter stelt voorop dat bij het onderzoek door de deskundige(n) kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die uit de stukken naar voren komen. Daarbij kunnen de verklaringen van de getuigen afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor ook tot uitgangspunt worden genomen, omdat de kantonrechter die verklaringen voldoende betrouwbaar en geloofwaardig vindt. Partijen bestrijden op zichzelf ook niet de inhoud van die verklaringen, maar TotalEnergies verzet zich er vooral tegen dat uit die verklaringen zou kunnen worden afgeleid dat [erflater] 35 jaar lang en acht uur per dag is blootgesteld aan PAK’s. Echter, de vraag welke conclusies uiteindelijk in dit verband aan de getuigenverklaringen moeten worden verbonden, zal in een eindvonnis aan de orde komen, en dat doet op zichzelf aan de inhoud van die verklaringen niet af. En anders dan TotalEnergies stelt, kan ook aan de verklaring van [erflater] als partijgetuige waarde worden gehecht, voor zover die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.4
4.20.
Het beroep op verjaring door TotalEnergies staat niet in de weg aan de benoeming van een deskundige. Daarbij is het volgende van belang.
4.21.
TotalEnergies stelt dat sprake is van een absolute verjaringstermijn van twintig jaar, op grond van de huidige wettelijke regeling.5 Volgens die regeling verjaart een vordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
4.22.
Anders dan TotalEnergies stelt, beroepen [eisers] zich niet alleen op een blootstelling (de gebeurtenis) in de periode van 1979 tot 1988, maar ook op de blootstelling nadien en over de gehele duur van het dienstverband. Daarvan uitgaande is de vordering wat betreft de blootstelling over de periode vanaf 19 februari 2000 en tot en met 31 juli 2020 in ieder geval niet verjaard, te weten de periode twintig jaar vóór de aansprakelijkstelling in eerdergenoemde e-mail van 19 februari 2020.
4.23.
In afwijking van de hiervoor genoemde hoofdregel, verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door letsel of overlijden slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.6 TotalEnergies stelt terecht dat deze afwijkende regeling niet van toepassing is op schadeveroorzakende gebeurtenissen die vóór 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden.7 Daarom verjaart een vordering die strekt tot vergoeding van schade die een gevolg is van blootstelling aan een gevaarlijk stof vóór 1 februari 2004 in ieder geval door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Ook hier geldt dat de vordering dus in ieder geval niet is verjaard voor zover [eisers] stellen dat blootstelling aan PAK’s heeft plaatsgevonden na 1 februari 2004.
4.24.
[eisers] hebben verder, voor zover het gaat om een blootstelling aan PAK’s in de periode vóór 1 februari 2004, gesteld dat het beroep van TotalEnergies op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.25.
In rechtspraak is geoordeeld dat eerdergenoemde verjaringstermijn van dertig jaar in een geval van letsel- en overlijdensschade buiten toepassing kan blijven wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken – hier: de blootstelling aan PAK’s – inderdaad tot schade – hier: de ziekte longkanker – zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan, en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.8 Of toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval worden beoordeeld, aan de hand van de in die rechtspraak vermelde, niet limitatief bedoelde, gezichtspunten.
4.26.
De beoordeling of het beroep van TotalEnergies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en hoe de hiervoor genoemde gezichtspunten moeten worden gewogen, kan door de kantonrechter gelet op het voorgaande pas zinvol plaatsvinden als de deskundigen een onderzoek hebben gedaan en een deskundigenbericht hebben uitgebracht. Ook daarom staat het beroep op verjaring niet in de weg aan benoeming van een deskundige.
4.27.
De kantonrechter heeft het voornemen om als deskundige een longarts, bedrijfsarts, hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse en/of een arbeidshygiënist te benoemen. De kern van de vraagstelling aan de deskundigen zal zijn of [erflater] gedurende zijn dienstverband bij TotalEnergies is blootgesteld aan PAK’s en of die blootstelling zijn longkanker heeft of kan hebben veroorzaakt, dan wel of die longkanker is veroorzaakt door het rookgedrag van [erflater] .
4.28.
Gelet op de aard van de zaak en ter voorkoming van mogelijk onnodige discussie en tijdverlies, verzoekt de kantonrechter aan partijen om zich bij akte uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige en de voor te leggen vragen. Het heeft de voorkeur van de kantonrechter dat partijen daarover eerst onderling overleg voeren en proberen om over het aantal deskundigen, de persoon van de deskundigen en de voor te leggen vragen samen overeenstemming te bereiken.
4.29.
Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, zal de kantonrechter aan partijen een voorstel doen over het aantal deskundigen, de persoon van de deskundigen en de voor te leggen vragen.
4.30.
De kantonrechter zal de te benoemen deskundigen ook vragen om hun kosten te begroten. Naar het oordeel van de kantonrechter moeten [eisers] als eisende partij het nader te bepalen voorschot op die kosten betalen.9 Er is in dit geval onvoldoende grond om te bepalen dat partijen het voorschot samen moeten betalen. In het vonnis waarbij de deskundige wordt benoemd, zal ook het voorschot worden vastgesteld dat [eisers] moeten betalen.
4.31.
De zaak zal dus worden verwezen naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten.
4.32.
Het voorgaande betekent ook dat de kantonrechter nu nog niet toekomt aan de beantwoording van verdere vragen, met name niet de vraag of TotalEnergies aan haar zorgplicht heeft voldaan en naar de omvang van de schade en proportionele aansprakelijkheid.
4.33.
De kantonrechter kan niet uitsluiten dat er nog nadere deskundigen moeten worden benoemd bij het beantwoorden van verdere of andere vragen. ECLI:NL:RBNHO:2023:2825
1Artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2Artikel 7:658 lid 2 BW.
3Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 6 april 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2018:536 (Gemeente Rheden).
4Artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5Artikel 3:310 lid 1 BW.
6Artikel 3:310 lid 5 BW.
7Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2017:494 (Maersk B.V.).
8Zie noot 7 en de uitspraak van de Hoge Raad van 28 april 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2000:AA5635 (De Schelde).
9Artikel 195 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.