GHDHA 120219 over en weer niet overleggen van door hof gevraagde informatie; simulatie niet bewezen, onverschuldigde betaling ook niet en meerschade boven voorschotten evenmin
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 120219 over en weer niet overleggen van door hof gevraagde informatie; simulatie niet bewezen, onverschuldigde betaling ook niet en meerschade boven voorschotten evenmin.
in vervolg op : hof-den-haag-050618-observatieonderzoek-toelaatbaar-maar-daarmee-is-simulatie-nog-niet-bewezen
1 Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft in deze zaak op 5 juni 2018 een tussenarrest gewezen waarbij een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie stond gepland voor 15 januari 2019. Op 10 januari 2019 heeft mr. Van Noort het hof verzocht de zitting geen doorgang te laten vinden en de zaak naar de rol te verwijzen voor arrest. Op 11 januari 2019 heeft mr. Verkruisen gemeld dat hij ziek was en heeft hij verzocht een nieuwe comparitiedatum te bepalen. De comparitie van 15 januari 2019 heeft geen doorgang gevonden. Het hof heeft partijen medegedeeld dat de zaak op de rol van 19 maart 2019 zou worden geplaatst voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
Het gaat in deze om de beoordeling van de medische toestand van [geïntimeerden] na de val met haar scooter in september 2004 en de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden en nog steeds lijdt. Aegon heeft [geïntimeerden] een voorschot op de schadevergoeding betaald. Zij vordert in deze procedure terugbetaling van dit voorschot, betaling van door haar gemaakte onderzoeks- en behandelingskosten, alsmede een verklaring voor recht dat zij niet gehouden is tot het betalen van een uitkering aan [geïntimeerden] . In reconventie heeft [geïntimeerden] een verklaring voor recht gevorderd dat Aegon gehouden is tot vergoeding van de schade die het gevolg is van het ongeval, met veroordeling van Aegon tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat.
Simulatie
2.2
Aegon heeft onder meer aangevoerd dat [geïntimeerden] simuleert, dat zij daarom geen aanspraak kan maken op schadevergoeding en dat [geïntimeerden] om die reden het voorschot dient terug te betalen, alsmede dat zij gehouden is de onderzoeks- en behandelingskosten die Aegon heeft gemaakt, te vergoeden. In het tussenarrest heeft het hof hierover het volgende overwogen:
“3.18 Het hof komt tot de volgende slotsom. Aegon heeft – ook als alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking worden genomen – vooralsnog niet het bewijs geleverd dat [geïntimeerden] van meet af aan simuleerde, dan wel dat zij in de loop der tijd is gaan simuleren. Meer in het bijzonder is het hof van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de discrepanties te verklaren zijn uit een psychische stoornis, waaraan [geïntimeerden] zou kunnen leiden. Aegon heeft op dit punt een bewijsaanbod gedaan. Het is het hof echter niet geheel duidelijk hoe (aan de hand van welke te bewijzen feiten) Aegon dit bewijs wenst te leveren. Aegon kan dit toelichten op de comparitie van partijen die het hof zal gelasten.”
2.3
In haar faxbrief van 10 januari 2019 heeft mr. Van Noort geschreven dat [geïntimeerden] niet heeft voldaan aan de opdracht van het hof om medische en financiële gegevens over te leggen (zie hierna rov. 2.5) en komt dan tot de volgende conclusie:
“Niet alleen is bij gebreke van die gegevens het houden van een constructieve Comparitie van Partijen onmogelijk, maar daardoor is ook verder procederen niet meer opportuun.
Aegon gaat er dan ook vanuit dat de zitting van 15 januari a.s. geen doorgang zal vinden en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rol wordt verwezen voor Arrest.”
2.4
Het hof begrijpt deze mededeling, waarbij Aegon verzoekt de comparitie (waarin haar bewijsaanbod kon worden toegelicht) niet door te laten gaan en aanstuurt op rolverwijzing voor arrest, aldus, dat Aegon afziet van nadere bewijslevering (“verder procederen niet meer opportuun”). Dit betekent dat het bewijs voor simulatie niet is geleverd. De vorderingen van Aegon kunnen dus niet op deze grondslag worden toegewezen.
Reconventionele vorderingen van [geïntimeerden]
2.5
Voor de toewijzing van de reconventionele vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat dient [geïntimeerden] aannemelijk te maken dat het mogelijk is dat zij als gevolg van het ongeval méér schade heeft geleden dan reeds door Aegon is vergoed (rov. 3.4 van het tussenarrest). Het hof heeft in het tussenarrest hierover overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de pijnklachten van [geïntimeerden] een lichamelijke oorzaak hebben, maar dat [geïntimeerden] wel heeft onderbouwd dat er een psychische oorzaak zou kunnen zijn, zij het dat op grond van de overgelegde rapportages niet met zekerheid kan worden gezegd aan welke psychische stoornis zij lijdt en of de daaruit voortvloeiende beperkingen (volledig) zijn toe te rekenen aan het ongeval. Het hof overweegt:
“3.31 Het hof zal een comparitie voor de meervoudige kamer gelasten om het volgende met partijen te bespreken:
- Er dient te worden vastgesteld of het mogelijk is dat er aan de zijde van [geïntimeerden] sprake is van een pre-existentie van een zodanige aard dat de schade waarvan [geïntimeerden] vergoeding vordert, (mede) daaraan is toe te rekenen. Het hof verzoekt [geïntimeerden] in dit verband haar medische gegevens van vóór het ongeval dient over te leggen. Daartoe behoort in ieder geval:
o haar huisartsenkaart die ten minste teruggaat tot één jaar voorafgaand aan het ongeval,
o informatie (bijvoorbeeld in de vorm van een huisartsenkaart) waaruit blijkt waarom zij reeds voorafgaand aan het ongeval medicatie gebruikte;
o een meer concrete toelichting op klachten die zij ten tijde van het ongeval reeds had (migraine, lage rugklachten);
o voor zover aanwezig: rapportages (e.d.) van medische specialisten die zij voorafgaand aan het ongeval heeft geraadpleegd.
- Voorts zou het hof willen kunnen beschikken over financiële informatie van [geïntimeerden] betrekking hebbend op de drie jaar voorafgaand aan het ongeval. Het gaat dan met name om informatie (arbeidscontract, salarisstroken) over haar dienstverband bij [de werkgever] . Het hof verzoekt [geïntimeerden] ook om het vonnis van de kantonrechter uit 2003 (inzake een arbeidsgeschil met een voormalig werkgever) over te leggen, waaraan zij refereert in nr. 85 van de memorie van antwoord.
- Het hof overweegt dat het nuttig zou kunnen zijn als [geïntimeerden] wordt onderzocht door een – door het hof benoemde – psychiater, gespecialiseerd in pijnklachten als die van [geïntimeerden] . De deskundige zou – zowel op basis van het dossier als door middel van persoonlijk onderzoek – niet alleen de herkomst van de klachten van [geïntimeerden] moeten onderzoeken en de daaraan te verbinden diagnose(s), maar ook concrete voorstellen moeten doen voor een nadere behandeling van [geïntimeerden] . Ook zou aan de deskundige moeten worden gevraagd in hoeverre de hiervoor gesignaleerde discrepanties verklaarbaar zijn vanuit de door hem/haar gestelde diagnose. Het hof wil met partijen van gedachten wisselen hoe een dergelijk onderzoek vorm zou moeten worden gegeven. Het hof geeft partijen in overweging om voorafgaand aan de comparitie met elkaar in overleg te gaan over de wijze waarop het onderzoek zou moeten plaatsvinden, alsmede de persoon van de deskundige(n).
- ( ... )
3.32
Het hof verzoekt [geïntimeerden] de hiervoor onder 3.31 bedoelde informatie voorafgaand aan de comparitie over te leggen. Indien [geïntimeerden] deze informatie niet overlegt, zal het hof daaraan de conclusie verbinden die het geraden acht.”
2.6
In het dictum van het tussenarrest heeft het hof bepaald dat [geïntimeerden] de opgevraagde stukken uiterlijk een maand voor de comparitie aan het hof dient toe te zenden. Daarbij is overwogen dat indien zij deze informatie niet over legt, het hof daaraan de conclusie zal verbinden die het geraden acht. [geïntimeerden] heeft aan deze verplichting tot informatieverschaffing niet voldaan. In zijn brief van 11 januari 2010 (2019? red LSA-LM) schrijft mr. Verkruisen hierover het volgende: “Ik ben thans overigens nog in afwachting van verschillende stukken. Ik had gehoopt die tijdig voor de zitting te ontvangen. Dat bleek echter helaas niet het geval.”
2.7
Naar het oordeel van het hof is deze toelichting op het ontbreken van de verzochte stukken niet toereikend. [geïntimeerden] heeft ongeveer een half jaar de tijd gehad om de desbetreffende stukken te verzamelen en dat moet ruimschoots voldoende zijn. Daar komt bij dat het hof [geïntimeerden] al eerder – bij arrest van 3 mei 2016 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast – heeft verzocht om medische informatie over te leggen vanaf een jaar voor het ongeval tot heden en om informatie omtrent haar inkomen vanaf drie jaar voor het ongeval. Aan dat verzoek heeft [geïntimeerden] destijds ook niet voldaan. Het hof ziet daarom geen aanleiding haar opnieuw in de gelegenheid te stellen de verzochte gegevens over te leggen.
2.8
Als gezegd, dient [geïntimeerden] aannemelijk te maken dat het mogelijk is dat zij als gevolg van het ongeval méér schade heeft geleden dan reeds door Aegon is vergoed. Uit het tussenarrest volgt dat het hof van oordeel is dat zij dat toen nog niet aannemelijk had gemaakt. Het hof heeft haar daarom verzocht nadere informatie te verstrekken, maar [geïntimeerden] heeft geen nadere informatie overgelegd. Het hof acht het niet zinvol een deskundige te benoemen om de herkomst van de klachten van [geïntimeerden] nader te onderzoeken (zoals in het tussenarrest geopperd), wanneer deze deskundige niet kan beschikken over de gegevens waarom het hof heeft verzocht, maar die [geïntimeerden] niet heeft overgelegd. Het hof ziet dan ook af van het inschakelen van een deskundige.
2.9
[geïntimeerden] heeft in nr. 401 van de memorie van antwoord bewijs aangeboden van haar stelling dat haar klachten en beperkingen aan het ongeval van 17 september 2004 dienen te worden toegerekend, onder meer door het doen horen van getuigen of het benoemen van deskundigen. Het hof passeert dit bewijsaanbod. In het dossier zijn vele rapportages te vinden die zien op de klachten en beperkingen die [geïntimeerden] ondervindt, op grond waarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld aan welke medische/psychische stoornis zij lijdt. Het hof heeft haar de mogelijkheid geboden nadere informatie over te leggen teneinde hierover meer duidelijkheid te verkrijgen en om de toerekenbaarheid van de beperkingen te kunnen vaststellen. Als gezegd, heeft [geïntimeerden] daaraan niet voldaan. Tegen deze achtergrond is haar bewijsaanbod – in dit stadium van het geding – onvoldoende concreet.
2.10
De conclusie is dat [geïntimeerden] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het mogelijk is dat zij als gevolg van het ongeval méér schade heeft geleden dan reeds door Aegon is vergoed. De vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is dus niet toewijsbaar. [geïntimeerden] heeft daardoor geen rechtens te respecteren belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het ongeval van 17 september 2004. De grieven van Aegon zijn in zoverre gegrond. De beslissing van de rechtbank om de reconventionele vordering toe te wijzen kan dan ook niet in stand blijven. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] in reconventie afwijzen.
Toerekenbaarheid van de schade aan het ongeval
2.11
Aegon heeft haar vorderingen niet alleen gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerden] simuleert, maar heeft ook aangevoerd dat geen sprake is van rechtens relevante schade die toerekenbaar is aan het ongeval op 17 september 2004. Volgens Aegon is de rechtbank ten onrechte aan eraan voorbij gegaan dat (met name) haar vordering tot terugbetaling van het voorschot mede is gebaseerd op onverschuldigde betaling (vgl. in het bijzonder grief I en VI).
2.12
Aegon heeft in nr. 31 van de memorie van grieven toegelicht dat volgens haar de conclusie moet zijn dat de beperkingen die [geïntimeerden] zegt te ondervinden, niet zijn vastgesteld, laat staan dat is vastgesteld dat die beperkingen aan het voorval van 17 september 2004 toerekenbaar zijn. Aegon beroept zich in dit verband op het rapportages van [de neuroloog] en (tot op zekere hoogte) [de arts 1] . Aegon maakt ook melding van de rapportage van Prince, maar het hof begrijpt de toelichting van Aegon aldus dat de bevindingen van Prince slechts relevant waren ter onderbouwing van de stelling dat [geïntimeerden] simuleert.
2.13
Op Aegon rust de bewijslast van de feiten die ten grondslag liggen aan haar stelling dat zij [geïntimeerden] onverschuldigd voorschotten heeft verstrekt. Verder is van belang dat het hof in het tussenarrest al is ingegaan op de rapportages van [de neuroloog] en [de arts 1] , met dien verstande dat de bespreking van deze rapportages heeft plaatsgevonden in het kader van de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] en in het kader van de stelling van Aegon dat [geïntimeerden] simuleert. De overwegingen hieronder bouwen voort op hetgeen het hof op dit punt reeds in het tussenarrest heeft overwogen.
2.14
Ter zake van het rapport van [de neuroloog] geldt het volgende. [de neuroloog] is neuroloog en heeft [geïntimeerden] in die hoedanigheid onderzocht. Hij is tot de conclusie gekomen dat afwijkingen op het vakgebied van de neurologie ontbreken. Het hof heeft in rov. 3.12 en 3.13 van het tussenarrest overwogen dat de artsen die [geïntimeerden] heeft geraadpleegd aanvankelijk veronderstelden dat sprake was van een neurologisch probleem, maar allengs tot de conclusie kwamen dat die veronderstelling onjuist was, alsmede dat [geïntimeerden] (inmiddels) zelf ook erkent dat van neurologische beperkingen geen sprake is. Het hof is dus met Aegon van oordeel dat de beperkingen die [geïntimeerden] zegt te ondervinden niet zijn toe te schrijven aan een neurologisch probleem dat is toe te rekenen aan het ongeval van 17 september 2014.
2.15
Ter zake van het rapport van [de arts 1] geldt het volgende. Het hof heeft in rov. 3.22 van het tussenarrest overwogen dat in de rapporten van [de arts 1] en [de arts 2] wordt geconstateerd dat sprake is van een psychische stoornis, zij het dat de beide artsen niet tot dezelfde conclusie komen aan welke stoornis(sen) [geïntimeerden] lijdt ( [de arts 1] : aanpassingsstoornis, maar geen pijnstoornis; [de arts 2] : aanpassingsstoornis en pijnstoornis). Het hof overweegt in rov. 3.25 dat op grond van de door Aegon genoemde feiten en omstandigheden (samengevat in rov. 3.24 van het tussenarrest) het rapport van [de arts 1] (waar [geïntimeerden] zich in het bijzonder op beroept) onvoldoende basis biedt om te concluderen dat haar klachten en beperkingen volledig toerekenbaar zijn aan het ongeval. De conclusie in het tussenarrest is dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [geïntimeerden] (uitsluitend) lijdt aan een aanpassingsstoornis en evenmin dat de beperkingen die zij als gevolg van deze aanpassingsstoornis zegt te ondervinden, zijn toe te rekenen aan het ongeval op 17 september 2004 (rov. 3.29).
2.16
Voor toewijzing van de vordering van Aegon op grond van onverschuldigde betaling is echter vereist dat wordt vastgesteld dat [geïntimeerden] niet lijdt aan een aanpassingsstoornis (of een andere stoornis) dan wel dat de beperkingen die zij als gevolg van deze stoornis ondervindt, niet zijn toe te rekenen aan het ongeval. Naar het oordeel van het hof heeft Aegon het bewijs daarvan niet geleverd. Aegon heeft bewijs aangeboden van de stelling dat als gevolg van het ontbreken van beperkingen en schade ten gevolge van het ongeval van 17 september 2004 de door Aegon aan [geïntimeerden] vergoede bedragen en gemaakte kosten onverschuldigd zijn betaald (nr. 159A van de memorie van grieven). Het hof is van oordeel dat dit bewijsaanbod onvoldoende concreet is in het licht van alle medische rapportages die in deze procedure zijn overgelegd. Daar komt bij dat Aegon in de hiervoor genoemde faxbrief van 10 januari 2019 (kennelijk) heeft afgezien van nadere bewijslevering (“verder procederen niet meer opportuun”) en arrest wenst. Het hof zal Aegon dan ook niet tot bewijslevering toelaten.
2.17
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Aegon ook niet toewijsbaar zijn op grond van onverschuldigde betaling en dat de grieven van Aegon in zoverre falen. De rechtbank heeft deze vorderingen terecht afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen.
2.18
De rechtbank heeft in rov. 3.6 van het dictum van het eindvonnis Aegon zowel in conventie als in reconventie in de nakosten veroordeeld. De nakostenveroordeling is juist voor zover deze ziet op de conventie (waarin Aegon in het ongelijk is gesteld), maar onjuist voor zover deze ziet op de reconventie (waarin het hof [geïntimeerden] in het ongelijk stelt).
2.19
In hoger beroep ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. ECLI:NL:GHDHA:2019:151