RBAMS 020725 aanrijdingsformulier geldt i.c. niet als onderhandse akte; vrije bewijskracht t.o.v. niet bij ondertekening betrokken partijen
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 020725 Kettingbotsing; eerst aangesproken verzekeraar (2e auto) moet schade van eiser (1e auto) in behandeling nemen en afwikkelen;
- Kettingbotsing; vordering eerst aangesproken ass. (2e auto) op ass. 3e auto faalt; doordrukken kan niet worden vastgesteld
- aanrijdingsformulier geldt i.c. niet als onderhandse akte; vrije bewijskracht t.o.v. niet bij ondertekening betrokken partijen
2De feiten
2.1.
In de middag van 21 augustus 2021 heeft op de A10 Ringweg-West ter hoogte van de Coentunnel te Amsterdam een verkeersongeval (hierna: het ongeval) plaatsgevonden. Het ongeval betreft een kettingbotsing, waarbij de volgende drie voertuigen betrokken waren:
- -
het voorste voertuig: een Mercedes-Benz personenauto met kenteken [kenteken 1] (hierna: auto 1), bestuurd door [eiser] ,
- -
het middelste voertuig: een Volkswagen personenauto met kenteken [kenteken 2] (hierna: auto 2), bestuurd door de heer [naam] (hierna: [naam] ),
- -
het achterste voertuig: een Volkswagen personenauto met kenteken [kenteken 3] (hierna: auto 3), bestuurd door [gedaagde 2 i.d. vrijw.] .
2.2.
Auto’s 2 en 3 zijn WAM-verzekerd bij respectievelijk Nh1816 en Univé.
2.3.
Na het ongeval hebben [eiser] en [naam] een aanrijdingsformulier ingevuld en ondertekend. Daarop hebben beiden ingevuld dat zij stilstonden op het moment van het ongeval. Verder heeft [eiser] ingevuld dat aan de achterzijde van auto 1 schade zichtbaar is en heeft [naam] ingevuld dat aan de voor- en achterzijde van auto 2 schade zichtbaar is. Onder het kopje ‘opmerkingen’ heeft [eiser] ingevuld: “Stond stil bij kleine file. Klapper vanachter gehad.” [naam] heeft onder datzelfde kopje ingevuld: “Stond stil bij file. Klap vanachter.”
2.4.
Ook [naam] en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] hebben na het ongeval een aanrijdingsformulier ingevuld en ondertekend. Daarop heeft [naam] onder meer ingevuld dat aan de voor- en achterzijde van auto 2 schade zichtbaar is en heeft [gedaagde 2 i.d. vrijw.] onder meer ingevuld dat aan de voorzijde van auto 3 schade zichtbaar is.
2.5.
Na het ongeval heeft de politie onderzoek verricht en daarbij de betrokkenen gehoord. Daarvan is een registratieset opgemaakt. Die registratieset vermeldt onder meer het volgende:
“Toedracht
Op zaterdag 21 augustus 2021, omstreeks 13:45 uur, heeft er een aanrijding plaatsgevonden op de A10 (…), ter hoogte van de Coentunnel.
De aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de drie onderstaande voertuigen.
(…)
14.1: PERSONENAUTO (…) ( [eiser] ) BETROKKEN
Het verkeer voor mij begon te remmen. Ik kon op tijd tot stilstand komen, maar voelde plotseling een klap van achter.
14.2
PERSONENAUTO (…) ( [naam] ) BETROKKEN
Ik reed achter de mercedes, plotseling begon het verkeer voor ons hard te remmen.
Ik probeerde op tijd tot stilstand te komen, maar lukte niet en kwam tegen de achterzijde van de Mercedes.
14.3
PERSONENAUTO (…) ( [gedaagde 2 i.d. vrijw.] )
Ik reed achter de VW Golf en zag dat het overige verkeer voor ons begon te remmen. Ik kon niet meer op tijd stilstaan en raakte de achterkant van de VW Golf.”
2.6.
Vervolgens heeft (de assurantietussenpersoon van) [naam] Univé aansprakelijk gesteld voor de door het ongeval veroorzaakte schade. Op 25 augustus 2021 heeft Univé onder meer aan (de assurantietussenpersoon van) [naam] gemaild dat zij aansprakelijkheid erkent voor de door het ongeval veroorzaakte schade.
2.7.
Op 2 september 2021 is een expertiserapport van Univé verschenen. Daarin is de cascoschade aan auto 2 begroot op € 8.000,00. Op diezelfde dag heeft Univé (de assurantietussenpersoon van) [naam] bericht dat voornoemd bedrag aan haar is uitgekeerd.
2.8.
Univé heeft ook een bedrag ter vergoeding van de cascoschade aan auto 1 uitgekeerd aan Connect Lease, de leasemaatschappij van [eiser] en eigenaar van auto 1.
2.9.
Bij brief van 28 februari 2022 heeft [eiser] Nh1816 aansprakelijk gesteld voor door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.
2.10.
Nh1816 heeft de hiervoor genoemde aansprakelijkstelling van [eiser] op 16 maart 2022 gemaild aan Univé. In die e-mail heeft Nh1816 Univé verzocht de schadeclaim van [eiser] in behandeling te nemen.
2.11.
In reactie daarop heeft Univé op 18 maart 2022 onder meer het volgende aan Nh1816 gemaild:
“De aansprakelijkheid voor de letselschade van de heer [eiser] moet ik afwijzen. Uit het proces verbaal blijkt dat uw verzekerde zelfstandig op de auto van de heer [eiser] is gebotst en dat er geen sprake is van doordrukken door mijn verzekerde.
Ik verzoek u de regeling van de letselschade verder ter hand te nemen.”
2.12.
In reactie daarop heeft Nh1816 in een brief van 28 maart 2022 Univé gewezen op haar eerdere erkenning van aansprakelijkheid en verzocht aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] te erkennen en zijn claim in behandeling te nemen.
2.13.
In een brief van 15 maart 2023 heeft [eiser] Nh1816 verzocht aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] te erkennen.
2.14.
In reactie daarop heeft Nh1816 in een brief van 22 maart 2023 aan [eiser] laten weten dat zij geen aansprakelijkheid erkent voor de schade van [eiser] en dat zij vindt dat Univé de schade van [eiser] in behandeling moet nemen.
2.15.
Diezelfde dag heeft Nh1816 in een brief aan Univé laten weten dat zij ervan uitgaat dat Univé de schade van [eiser] ter hand neemt. In navolging daarop heeft Nh1816 Univé in een brief van 10 augustus 2023 gelijkluidend bericht.
2.16.
In reactie daarop heeft Univé op 22 augustus 2023 aan Nh1816 gemaild dat zij de
schade van [eiser] niet in behandeling zal nemen en dat zij meent dat Nh1816 de schade van [eiser] in behandeling moet nemen.
2.17.
In een brief van 20 september 2023 heeft Nh1816 Univé nogmaals verzocht de schade van [eiser] in behandeling te nemen. Univé heeft daar niet op gereageerd.
3Het geschil
in de hoofdzaak
de vorderingen van [eiser]
3.1.
vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
- -
voor recht verklaart dat Nh1816 aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval op 21 augustus 2021,
- -
Nh1816 veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
subsidiair:
- -
voor recht verklaart dat Nh1816 en Univé beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval op 21 augustus 2021,
- -
Nh1816 en Univé beiden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Nh1816 voert verweer. Nh1816 concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
Univé voert verweer. Univé concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
de vorderingen van Nh1816
3.5.
Nh1816 vordert in incident, naast hetgeen waar reeds bij vonnis in incident op is beslist, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- -
voor recht verklaart dat Univé niet op de gedane aansprakelijkheidserkenning kan terugkomen jegens Nh1816 en diens verzekerde,
- -
voor recht verklaart dat Univé gehouden is om de schaderegeling met [eiser] op te pakken en [eiser] schadeloos te stellen als gevolg van het ongeval.
3.6.
Univé is tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om op deze twee vorderingen van Nh1816 te reageren. Univé heeft tijdens de mondelinge behandeling geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Nh1816.
in de vrijwaringszaak
3.7.
Nh1816 vordert – samengevat – dat de rechtbank:
primair:
- -
Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van al hetgeen waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiser] wordt veroordeeld,
- -
Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
subsidiair:
- -
Univé veroordeelt tot betaling van al hetgeen waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiser] wordt veroordeeld,
- -
Univé veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] voeren verweer. Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] concluderen tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van Nh1816, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Nh1816 in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
4De beoordeling
in de hoofdzaak
de vorderingen van [eiser]
[eiser] heeft belang bij zijn vorderingen
4.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op het verweer van Nh1816 dat [eiser] geen belang heeft bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht. Als dit verweer slaagt, komt de rechtbank namelijk niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van Nh1816 niet slaagt en legt hierna uit waarom.
4.2.
Nh1816 heeft onder meer naar voren gebracht dat [eiser] zijn letselschade niet heeft onderbouwd en dat het voor Nh1816 niet duidelijk is wat zijn financiële belang is. Deze omstandigheden zien op de vraag of en in welke mate [eiser] schade heeft geleden. Dat is echter niet de vraag die in deze zaak ter beoordeling voorligt. Dat is namelijk de vraag of Nh1816 aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . [eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat hij na de aanrijding klachten heeft ontwikkeld, waaronder hoofdpijn, duizeligheid, wazig zicht en pijn in de nek en het schouderblad. Ter zitting heeft [eiser] zijn klachten nader toegelicht. Dat [eiser] dergelijke klachten heeft ontwikkeld, is gezien het type ongeval aannemelijk. Het belang bij de gevorderde verklaring voor recht staat daarmee voldoende vast.
4.3.
Nh1816 heeft verder aangevoerd dat zij – nadat zij [eiser] had doorverwezen naar Univé – ruim één jaar niets van hem heeft gehoord en dat haar onduidelijk is wat er in de periode na 28 maart 2022 is gebeurd. Deze door Nh1816 genoemde omstandigheden, maken op zichzelf ook niet dat [eiser] geen belang heeft bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht.
4.4.
De tussenconclusie is dat [eiser] belang heeft bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht. De rechtbank zal daarom hierna de vorderingen van [eiser] inhoudelijk beoordelen.
Nh1816 moet de schade van [eiser] behandelen en afwikkelen
4.5.
[eiser] baseert de primair door hem gevorderde verklaring voor recht op de zogenoemde Bedrijfsregeling 7 schuldloze derden van het Verbond van Verzekeraars (hierna: de Bedrijfsregeling).
4.6.
De Bedrijfsregeling voorziet in een oplossing voor de situatie waarbij verzekeraars van mening verschillen over de schuldvraag en schuldloze derden hierdoor vertraging kunnen ondervinden in de afhandeling van hun schade (artikel 1). Voor de toepassing van de Bedrijfsregeling is vereist dat sprake is van een schadegeval waarbij een benadeelde kan worden beschouwd als een schuldloze derde. Een schuldloze derde is een natuurlijk persoon, die schade lijdt als gevolg van een schadegeval, waarbij behalve hijzelf, twee of meer partijen zijn betrokken. Daarbij moet aannemelijk zijn dat de schuldloze derde aan het ontstaan van het schadegeval geen schuld treft en/of dat schadegeval hem niet valt toe te rekenen (artikel 2).
4.7.
Verder bepaalt de Bedrijfsregeling dat als regelend verzekeraar voor de schuldloze derde de verzekeraar optreedt die het eerst door een schuldloze derde of diens belangenbehartiger is aangesproken en op grond van de vaststaande feiten redelijkerwijs kan aannemen dat sprake is van een schadegeval dat onder deze regeling valt. Een verzekeraar geldt als ‘aangesproken’ wanneer deze direct of via zijn verzekerde door een schuldloze derde of diens belangenbehartiger is verzocht de schadebehandeling op zich te nemen. De regelend verzekeraar gaat ten opzichte van de schuldloze derde over tot de afwikkeling van de schade, zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat zijn verzekerde niet, of slechts gedeeltelijk aansprakelijk is (artikel 3 lid 1 onder b).
4.8.
Vast staat dat Nh1816 en Univé deelnemers zijn van de Bedrijfsregeling. Verder staat terecht niet ter discussie dat [eiser] een schuldloze derde is in de zin van artikel 2 van de Bedrijfsregeling.
4.9.
[eiser] heeft met de brief van 28 februari 2022 Nh1816 als eerst aangesproken om zijn schade te behandelen. Op grond van artikel 3 lid 1 onder b Bedrijfsregeling moet Nh1816 die schadebehandeling in beginsel ook op zich nemen. Nh1816 vindt echter dat zij dat niet hoeft te doen.
4.10.
Volgens Nh1816 heeft Univé al aansprakelijkheid erkend voor de door het ongeval veroorzaakte schade en kan Univé daar niet op terugkomen. In dit verband heeft Nh1816 gewezen op de brief van 25 augustus 2021 van Univé en gewezen op het feit dat Univé de cascoschade aan auto 1 heeft vergoed aan Connect Lease (zie hiervoor 2.6 en 2.8). Volgens Nh1816 verschillen zij en Univé ook niet van mening over de schuldvraag, omdat Univé aansprakelijkheid heeft erkend voor het ongeval. Dit betekent volgens Nh1816 dat de Bedrijfsregeling in dit geval niet van toepassing is en Univé de schadeafhandeling op zich moet nemen.
4.11.
De rechtbank gaat daar niet in mee. Voorop staat dat de brief van 25 augustus 2021 van Univé was gericht tot (de assurantietussenpersoon van) [naam] en niet tot [eiser] . Dat Univé daarmee (ook) aansprakelijkheid tegenover [eiser] heeft erkend, valt niet in te zien. Uit het feit dat Univé aan Connect Lease een bedrag heeft betaald ter vergoeding van de cascoschade van auto 1, kan ook niet worden afgeleid dat Univé aansprakelijkheid tegenover [eiser] heeft erkend. Connect Lease is namelijk een andere partij dan [eiser] . Bovendien blijkt uit de brief van 18 maart 2022 van Univé aan Nh1816 duidelijk dat zij vanaf dat moment wel degelijk van mening verschilden over de schuldvraag (zie hiervoor 2.11). Dit meningsverschil tussen Nh1816 en Univé bestaat nog steeds. Dit brengt mee dat de Bedrijfsregeling in dit geval wel van toepassing is en de schadeafwikkeling en schadeloosstelling conform de Bedrijfsregeling dient te worden uitgevoerd.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Nh1816 op grond van artikel 3 lid 1 onder b van de Bedrijfsregeling de schade van [eiser] in behandeling moet nemen, moet afwikkelen en eveneens, indien de schade vaststaat, [eiser] schadeloos moet stellen. De primair door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook met dien verstande toegewezen. Dat wil zeggen dat als de verzekerde van Nh1816 alsnog niet of slechts gedeeltelijk aansprakelijk blijkt te zijn, Nh1816 als de aangesproken verzekeraar in de zin van de Bedrijfsregeling blijft gelden. Gezien dit oordeel komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de subsidiaire vorderingen van [eiser] .
De proceskosten en de daarover gevorderde wettelijke rente
4.13.
Nh1816 krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten dagvaarding: € 142,86
- griffierecht: € 320,00
- salaris advocaat: € 1.228,00 (2,0 punten x tarief II: € 614,00)
- nakosten: € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 1.868,86
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
Gezien de toewijzing van de primaire vorderingen tegen Nh1861 is de rechtbank niet toegekomen aan de subsidiaire vorderingen van [eiser] tegen Univé. Geen van beide partijen kan daarom als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten tussen [eiser] en Univé te compenseren, in de zin dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.
de vorderingen van Nh1816
4.17.
Nh1816 heeft in haar incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak onder de noemer “vordering in incident" eveneens vorderingen ingesteld die ertoe strekken dat de rechtbank voor recht verklaart dat
i) Univé niet op de door haar gedane aansprakelijkheidserkenning kan terugkomen jegens Nh1816 en diens verzekerde en
ii) Univé gehouden is om de schaderegeling met [eiser] op te pakken en [eiser] schadeloos te stellen als gevolg van het ongeval.
4.18.
Zoals in het vonnis in incident al is overwogen lenen deze vorderingen tot verklaring voor recht zich niet voor een beoordeling in incident. De term incident ziet immers op processuele verwikkelingen, zoals bijvoorbeeld vrijwaring, voeging en tussenkomst of voorlopige voorzieningen, die van andere aard zijn dan materiële geschilpunten. De gevorderde verklaringen voor recht betreffen materiële geschilpunten die een inhoudelijke beoordeling vergen. Voor zover Nh1861 hiermee heeft bedoeld een eis in reconventie in te stellen, geldt dat een eis in reconventie alleen tegen de eiser in conventie kan worden ingesteld. Univé is niet de eiser in conventie, maar een medegedaagde van Nh1861. Dit betekent dat Nh1861 niet-ontvankelijk wordt verklaard in deze twee vorderingen. Univé heeft ten aanzien van deze vorderingen geen vergoeding van proceskosten gevraagd en evenmin is gebleken van proceskosten, zodat een aparte proceskostenveroordeling hiervoor achterwege blijft.
in de vrijwaringszaak
Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] hoeven Nh1816 niet te vrijwaren
4.19.
Nh1816 stelt onder meer dat [gedaagde 2 i.d. vrijw.] – de verzekerde van Univé – aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, omdat hij auto 2 heeft doorgedrukt op auto 1. Dit brengt volgens Nh1816 mee dat Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] haar moeten vrijwaren van hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
4.20.
Nh1816 heeft in dit verband onder meer toegelicht dat [eiser] en [naam] op hun aanrijdingsformulier onder het kopje ‘opmerkingen’ allebei hebben ingevuld dat zij ten tijde van het ongeval stilstonden en één klap vanachter hebben gevoeld. Indien geen sprake zou zijn geweest van doordrukking, had [eiser] volgens Nh1816 twee afzonderlijke klappen moeten voelen. Daarnaast heeft Nh1816 erop gewezen dat het aanrijdingsformulier van [eiser] en [naam] vermeldt dat zowel de voor- als achterzijde van auto 2 beschadigd was. Volgens Nh1816 volgt daaruit dat [naam] niet zelfstandig (met auto 2) op auto 1 is gereden, maar dat dit is gebeurd doordat [gedaagde 2 i.d. vrijw.] (met auto 3) op de achterzijde van de stilstaande auto 2 is gereden, waardoor auto 2 op de achterzijde van auto 1 klapte. Volgens Nh1816 heeft het aanrijdingsformulier van [eiser] en [naam] dwingende bewijskracht.
4.21.
Verder heeft Nh1816 een e-mail van 6 december 2024 overgelegd waarin [naam] heeft verklaard dat hij op het moment van het ongeval tijdig stil kwam te staan, maar dat de achterliggende auto op zijn auto botste waardoor hij werd doorgedrukt op de auto voor hem.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.23.
Voorop staat dat Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] terecht hebben aangevoerd dat het aanrijdingsformulier van [eiser] en [naam] – anders dan Nh1816 meent – vrije bewijskracht heeft, omdat dit aanrijdingsformulier geen onderhandse akte betreft tussen de in deze vrijwaringszaak betrokken partijen betreft (artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit betekent dat de rechter zelf mag bepalen hoeveel waarde zij hecht aan het aanrijdingsformulier van [eiser] en [naam] als bewijsmiddel in deze procedure.
4.24.
Daarnaast geldt dat – anders dan Nh1816 doet voorkomen – uit het enkele feit dat het aanrijdingsformulier van [eiser] en [naam] vermeldt dat op de voor- en achterzijde van auto 2 beschadigd was, niet zonder meer kan worden afgeleid dat [gedaagde 2 i.d. vrijw.] (met auto 3) auto 2 heeft doorgedrukt op auto 1.
4.25.
Verder geldt het volgende. Tegenover de door Nh1816 genoemde omstandigheden, hebben Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] gewezen op de in de registratieset opgenomen verklaring van [naam] (zie hiervoor 2.5). Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] hebben aan de hand daarvan toegelicht dat [naam] kort na het ongeval – met zoveel woorden – tegenover de politie heeft verklaard dat hij ten tijde van het ongeval niet stilstond, maar (met auto 2) zelfstandig tegen auto 1 is gebotst. Daartegenover is de enkele betwisting van Nh1816 van de inhoud van de registratieset van onvoldoende gewicht. Hetzelfde geldt voor het feit dat [naam] in zijn e-mail van 6 december 2024 heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij of andere bestuurders na het ongeval een verklaring hebben afgelegd tegenover de politie.
4.26.
Bovendien heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij ten tijde van het ongeval niet één, maar twee klappen heeft gevoeld.
4.27.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat [gedaagde 2 i.d. vrijw.] (met auto 3) auto 2 heeft doorgedrukt op auto 1, zodat Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] niet op die grond verplicht zijn Nh1816 te vrijwaren van hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
4.28.
Nh1816 stelt zich verder op het standpunt dat Univé haar moet vrijwaren van hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld, omdat Univé aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend. Nh1816 heeft ter onderbouwing van dit standpunt dezelfde omstandigheden naar voren gebracht zoals hiervoor genoemd in 4.10. Dit standpunt van Nh1816 wordt verworpen onder verwijzing naar wat hiervoor in 4.11 is overwogen.
4.29.
De conclusie is dat de vorderingen van Nh1816 worden afgewezen.
De proceskosten en de daarover gevorderde wettelijke rente
4.30.
Nh1816 krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] betalen. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht: € 320,00
- salaris advocaat: € 1.228,00 (2,0 punten x tarief II: € 614,00)
- nakosten: € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 1.726,00
4.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt als onbestreden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.32.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.
5De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
de vorderingen van [eiser]
5.1.
verklaart voor recht dat Nh1816 aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval op 21 augustus 2021, zoals hiervoor omschreven in 4.12,
5.2.
veroordeelt Nh1816 in de proceskosten van [eiser] , begroot op € 1.868,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Nh1816 niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Nh1816 € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Nh1816 in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en Univé, in de zin dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt,
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
de vorderingen van Nh1816
5.6.
verklaart Nh1816 niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
in de vrijwaringszaak
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Nh1816 in de proceskosten van Univé en [gedaagde 2 i.d. vrijw.] , begroot op € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na 16 juli 2025. Als Nh1816 niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Nh1816 € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
5.9.
veroordeelt Nh1816 in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na 16 juli 2025 zijn voldaan.
5.10.
verklaart de veroordelingen onder 5.8 en 5.9 uitvoerbaar bij voorraad. Rechtbank Amsterdam 2 juli 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4590