RBGEL 270525 val in laadbak vrachtwagen door optrekken chauffeur; beoordeling schadeplichtigheid WAM-verzekeraar leent zich niet voor deelgeschil, want schade niet onderbouwd;
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 270525 val in laadbak vrachtwagen door optrekken chauffeur; beoordeling schadeplichtigheid WAM-verzekeraar leent zich niet voor deelgeschil, want schade niet onderbouwd;
- kosten begroot obv 8 uren ipv 15, totaal € 2.071,40 (8 x € 205,00 + btw en griffierecht)
Kern van de zaak
Verzoeker stelt dat hij tijdens zijn werkzaamheden in een laadstation, die hij verrichtte in de laadbak van de trailer (vrachtwagen) van een transporteur (niet zijnde zijn werkgever), letsel heeft opgelopen. Dit doordat de chauffeur, ondanks dat de trailer in het laad dok ‘vergrendeld’ stond, optrok. Verzoeker stelt daardoor te zijn gevallen, met letsel als gevolg. Hij stelt de WAM-verzekeraar van de transporteur aansprakelijk voor de door hem geleden en te lijden schade. De aansprakelijkheidsvraag ligt in dit deelgeschil ter beoordeling voor.
2 De feiten
2.1.
Op 13 juli 2020 was [verzoeker] in dienst van [bedrijf 1] , ingeleend door [bedrijf 2] en vervolgens te werk gesteld bij [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). Zijn taak was om, met papierrollen te beladen, trailers te voorzien van rubberen matten als de trailers aan een laad dok zijn gekoppeld.
Nadat op maandag 13 juli 2020 een vrachtwagen achteruit in het dok waar [verzoeker] werkzaam was, had geparkeerd, is [verzoeker] de trailer ingegaan om zijn werkzaamheden te verrichten. Kort daarna heeft de chauffeur die vrachtwagen weer opgetrokken naar voren. [naam 1] , collega van [verzoeker] die ook in het dok aanwezig was, heeft vervolgens naar de chauffeur geschreeuwd en [verzoeker] ‘afwezig’ in de trailer aangetroffen en daaruit geholpen. [verzoeker] heeft die dag uitgewerkt. Dinsdagochtend 14 juli 2020 is [verzoeker] gestart met zijn werkzaamheden, maar na een paar uur werken is hij in verband met pijnklachten naar huis gegaan. [verzoeker] heeft later melding gedaan bij zijn werkgever van het incident, welke melding op 15 juli 2020 is geregistreerd.
2.2.
[bedrijf 3] heeft voor het vervoer van rollen papier, via de aan haar gelieerde vennootschap [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), uitbesteed aan [bedrijf 5] . [bedrijf 5] heeft vervolgens transportmaatschappij [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) als uitvoerende partij gecontracteerd. BTA is de WAM aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 6] . InterEurope AG is de groene kaart vertegenwoordiger van BTA.
2.3.
Als de trailer van een vrachtwagen aan het dok wordt gekoppeld wordt het zogeheten wiel-lock-systeem in werking gezet. Dat betekent dat er een balk voor een van de achterwielen schuift waardoor de vrachtwagen niet meer naar voren kan rijden. Het duurt ongeveer 20 seconden voordat die balk is geplaatst. Er gaat dan voor de chauffeur een rood licht branden, zodat hij weet dat de trailer vergrendeld staat en hij niet meer mag rijden. Voor de medewerker in het dok gaat dan een groen licht branden zodat hij weet dat hij veilig de trailer kan betreden.
2.4.
Op 13 juli 2020 heeft [naam 2] (hierna: [naam 2] ), chauffeur bij [bedrijf 6] , een vrachtwagencombinatie met een trekker aan een laaddok bij [bedrijf 3] geparkeerd. Kort nadat de vrachtwagencombinatie geparkeerd was heeft [naam 2] deze weer iets naar voren gezet om, naar zijn zeggen, een ladder uit de vrachtwagen te halen. Daarbij heeft hij geschreeuw gehoord.
2.5.
In een ‘SK Safety Bulletin- [bedrijf 3] ’ is een incidentmelding opgenomen met betrekking tot een incident dat zich op 13 juli 2020 om 14.00 uur tijdens het laden zou hebben voorgedaan en waarbij [verzoeker] was betrokken. De incidentmelding heeft nummer 38251. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
Incident Description:
The driver of a truck whïch had to be loaded with finished product reported at the loading bay. The loading crew docked the trailer to the loading bay, in this process the trailer is blocked by a wheel lock system, indicated by a red traffic light. The loading crew started the load preparation, a temporary worker went inside the trailer to put the anti-skid mats in place. At that moment the driver decided to move his truck because he wanted to take some equipment out of the trailer. When the driver noticed the vehicle did not move (because it was locked) he applied some more power forcing the trailer over the wheel lock system. This caused the trailer to move suddenly and as a result the temporary worker inside the trailer was thrown into the side wall of the trailer.
Consequences:
The temporary worker finished his working day on Monday. Next morning he was in a lot of pain (neck, shoulder and lower back) but still started his working day. After a couple of hours the pain was too much and he went to the doctor for examination. The doctor prescribed some pain killers and absolute rest until Friday l7th of July. If by that time the situation has not improved, further examination should be done in the hospital.
Key Incident Investigation Findings:
The external driver tried to leave the loading bay although the red traffic light was burning, indicating his trailer was locked.
By moving his vehicle the external driver violated a clear rule. From the discussion with the loading crew it’s become clear that this is not a single incident. These kind of situations happen more often but are not reported. The crew is aware that when they are inside the trailer that when they hear the engine is started that they leave the trailer immediately.
Corrective Actions:
• Find a measure that prevents trucks driving away.
• Information of accident to [bedrijf 4] as input for a review of the safety rules for loading trucks
• Information of accident to the haulier and instruction to haulier to not send this driver to [bedrijf 3] again.
• lncrease controls on driver behaviour by [bedrijf 3] (inspection rounds, etc.)
• PuIl planned program to improve ‘loading & strapping of reels’ forward from 2021 into 2020
• Enhance training people of Logistics to make a report of unsafe situations
2.6.
Op 15 juli 2020 heeft de heer [naam 3] van [bedrijf 3] een melding in het interne systeem van [bedrijf 3] aangelegd. In deze melding staat onder meer het volgende:
Melding m-2020-631
Melding type
Melding
Nummer
m-2020-631
Verantwoordelijke
[naam 3]
Registratiedatum
15 jul 2020
Geregistreerd door
[naam 3]
Einddatum
15 jul 2020
Status (melding)
Afgehandeld
Deadline
15 aug 2020
(…)
Waar en wat?
Datum*
13 juli 2020
Tijdstip*
14:00
Locatie*
Rollen Magazijn
Gemeld door*
[verzoeker]
Soort melding*
Incident met letsel en verzuim LTA
Deadline*
15 aug 2020
Zaak categorie
20. Externe medewerker
Type medewerker
Externe medewerker
Titel
Aangedockte vrachtwagen rijdt over powerlock systeem
Verantwoordelijke afdeling
Logistiek
Beschrijving*
Op maandag 13 juli heft zich een incident voorgedaan met een wagen van TGB/fritom waarbij een inlener gewond is geraakt.
De chauffeur die kwam laden voor TPU 425047 was reeds aangekoppeld aan het dock en de inlener was de belading aan het voorbereiding door in de trailer antislipmatjes te leggen.
Op dat moment besloot de chauffeur dat hij nog iets uit zijn trailer moest halen en dus zijn wagen een stuk naar voren moest rijden.
Hierbij heeft hij het rode stoplicht genegeerd wat aangeeft dat de trailer geblokkeerd wordt door het powerlocksysteem en niet verplaatst kan worden.
Dit lukte dan ook in 1e instantie niet maar na het geven van heel veel extra gas is hij er toch in geslaagd de trailer over de powerlock te trekken.
Dit ging met zoveel geweld dat de inlener flink door elkaar werd geschud en met een klap tegen de wand van de trailer terecht kwam.
Hierna klaagt de inlener over ernstige nek, schouder en rugklachten.
Bij het volgende doktersbezoek krijgt hij medicatie en rust voorgeschreven plus de boodschap dat de klachten kunnen duiden op een whiplash.
Actie(s) al uitgevoerd
[bedrijf 4] op de hoogte gebracht met het verzoek de transporteur aansprakelijk te stellen voor gevolgschade.
Transporteur op de hoogte gebracht van het incident.
Bijlage(n)
2.7.
Bij brief van 30 november 2020 met als onderwerp ‘verklaring ongeval’ heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) [naam 4] ( [naam 4] ) van [bedrijf 3] onder meer als volgt bericht:
Hierbij verklaar ik dat er op 13 juli 2020, om 14.00 uur het ongeval heeft plaatsgevonden bij de laadkap waarbij de heer [verzoeker] in de trailer van de vrachtwagen letsel heeft opgelopen.
Bij de gebeurtenis was betrokken de chauffeur van de vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] (trekker kenteken) en [kenteken 2] (trailer kenteken).
Verder is de beschrijving zoals intern gecommuniceerd met Safety Incident Bulletin nr. 38251 volledig correct en sluit deze aan bij hetgeen ik heb waargenomen.
2.8.
Bij brief van 17 maart 2021 met als onderwerp ‘verklaring aanspreken chauffeur [kenteken 1] ’ heeft [naam 1] [naam 4] onder meer als volgt bericht:
In aansluiting op mijn verklaring van 30 november 2020 wil ik graag onderstaand aanvullen.
Direct na het ongeval heb ik de chauffeur aangesproken op zijn gedrag. Hierbij heb ik hem in het
Nederlands aangesproken. Naast stevige taal heb ik met armgebaren en andere lichaamstaal aan hem duidelijk gemaakt wat er is gebeurt. En dat dat een incident tot gevolg heeft gehad met [verzoeker] in de vrachtwagen.
Ik weet zeker dat de chauffeur die ik heb aangesproken, de chauffeur was van de vrachtwagen met
kenteken [kenteken 1] . Dit zeker omdat degene die ik aansprak zijn handschoenen kwam zoeken in de trailer waarin [verzoeker] stond toen zich het ongeval voordeed.
Naar mijn mening inzicht begreep de chauffeur zeer goed wat hij had veroorzaakt.
2.9.
Op 14 september 2022 en 2 november 2022 hebben, in verband met het door [verzoeker] verzochte voorlopig getuigenverhoor, getuigenverhoren plaatsgevonden. Daarbij zijn [naam 1] en [naam 2] als getuigen van het ongeval dat [verzoeker] op 13 juli 2020 zou zijn overkomen gehoord.
2.8.1.
Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [naam 1] , samengevat, verklaard dat op 13 juli 2020 een vrachtwagen kwam aangereden, aan het dok werd gekoppeld doordat voor de trailer het zogeheten wiel-lock systeem was geplaatst. Nadat [verzoeker] was begonnen daarin matjes te leggen, reed de vrachtwagen over blokkering heen en begon deze vreselijk te schudden. Hij heeft [verzoeker] niet zien vallen, maar omdat hij een ‘afwezige indruk’ maakte, ’de weg kwijt was’, heeft [naam 1] [verzoeker] uit de trailer gehaald.
[naam 1] verklaart voorts niet betrokken te zijn geweest bij de melding en dat hij geen kenteken van de trailer of vrachtwagen heeft genoteerd, althans zich dat niet kan herinneren. Het kenteken dat genoemd staat in zijn verklaring van 30 november 2020 komt niet van hemzelf, hij heeft die verklaring samen met de heer [naam 4] (van [bedrijf 3] ) opgesteld. [naam 1] verklaart dat dat kenteken vermoedelijk uit het systeem is gekomen.
2.8.2.
[naam 2] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor, samengevat, verklaard dat hij op 13 juli 2020 met een van de vrachtwagens van [bedrijf 6] bij [bedrijf 4] ( [bedrijf 3] ) in [plaats] is geweest. Hij weet niet meer welke vrachtwagen hij reed en evenmin welk kenteken de trailer had. Nadat hij op 13 juli 2020 de vrachtwagen achteruit bij het dok had gezet realiseerde hij zich dat hij de ladder in de trailer vergeten was die hij nodig had om de lading fysiek te bevestigen. Omdat hij die wilde ophalen heeft hij de vrachtwagen naar voren opgetrokken. Op dat moment hoorde hij mensen schreeuwen ‘money, money’. [naam 2] verklaart de Engelse taal niet goed machtig te zijn. Hij weet niet of de vrachtwagen vaststond op het moment dat hij optrok of dat het stoplicht op rood stond. Hij was na het geschreeuw dat hij hoorde wel even ‘in shock’ omdat hij dacht iets gebroken te hebben.
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om in deze deelgeschilprocedure:
a. voor recht te verklaren dat BTA jegens hem gehouden is de schade te vergoeden die [verzoeker] heeft geleden en – indien en voor zover van toepassing – nog steeds lijdt en nog zal lijden, als gevolg van het op 13 juli 2020 op het terrein van [bedrijf 3] optrekken door [naam 2] van de vrachtwagencombinatie die hij op dat moment bestuurde, terwijl [verzoeker] zich op dat moment in de trailer bevond;
b. de proceskosten te begroten op € 3.720,75 inclusief btw en BTA te veroordelen tot betaling hiervan binnen een termijn van veertien dagen na deze uitspraak.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hem op 13 juli 2020 een ongeluk is overkomen. Volgens [verzoeker] heeft [naam 2] een vrachtwagencombinatie die verzekerd is bij BTA - terwijl hij daarin aan het werk was, het wielblokkadesysteem ingeschakeld was en het stoplicht op rood stond - gestart en is deze over het wielblokkadesysteem heen gereden. [verzoeker] is hierdoor gevallen en heeft letsel opgelopen. [verzoeker] houdt BTA aansprakelijk voor de door hem door voornoemde manoeuvre geleden schade.
3.3.
BTA voert verweer. BTA concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [verzoeker] en in geval van begroting van de kosten de tijdsbesteding vast te stellen op maximaal 6 uur.
3.4.
BTA betwist dat [naam 2] over het wielblokkadesysteem is gereden, dat het stoplicht op rood stond toen [naam 2] de vrachtwagen startte, dat [verzoeker] zich in de vrachtwagen bevond toen deze naar voren reed, dat [verzoeker] door de manoeuvre gevallen is en dat hij hierdoor letsel heeft opgelopen. Daarnaast doet BTA een beroep op eigen schuld.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Rechtsmacht en toepasslijk recht
4.1.
Omdat BTA haar woonplaats in het buitenland heeft, wordt (ambtshalve) beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op dit geschil van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat partijen een keuze hebben gemaakt voor de bevoegde rechter en/of het toepasselijke recht. Dat betekent dat hierna aan de hand van regels van internationaal recht beoordeeld moet worden welke rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is.
Nederlandse rechter is bevoegd
BTA heeft haar woonplaats in Litouwen. Litouwen is lidstaat van de Europese Unie. Op grond van de EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 wordt de gedaagde partij in beginsel opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waar deze woont respectievelijk gevestigd is. In afwijking op deze hoofdregel geldt dat de gedaagde partij in geval van vorderingen uit onrechtmatige daad kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het onrechtmatig handelen (het zogeheten ‘schadebrengende feit’) heeft plaatsgevonden. De onderhavige vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad die zich heeft voorgedaan in Renkum. Dat betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeften de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
Nederlands recht is van toepassing
4.2.
De vordering is gebaseerd op de stelling dat sprake is van schade ontstaan als gevolg van een onrechtmatige daad waarbij een buitenlandse partij betrokken is. Hierop is in beginsel artikel 4 van de Verordening (EG) Nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) van toepassing. Nu het echter een ongeval betreft in het wegverkeer waarbij een gemotoriseerd voertuig betrokken is en dat verband houdt met verkeer op terreinen die toegankelijk zijn voor een beperkt aantal personen die het recht hebben om er te komen, is eveneens het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Haags Verkeersongevallenverdrag – hierna: HVOV) van toepassing. Op grond van artikel 28 Rome II gaat de regeling uit het HVOV voor. Zowel in Rome II als het HVOV is bepaald dat op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, althans waar het ongeval heeft plaatsgevonden van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van één van de in de verordening of het verdrag genoemde uitzonderingen. Aldus is in dit geval Nederlands recht van toepassing.
Bevoegdheid
4.3.
Hoewel [verzoeker] het voorlopig getuigenverhoor destijds bij de handelsrechter aanhangig heeft gemaakt, gaan partijen er thans beiden uit van de bevoegdheid van de kantonrechter. De kantonrechter moet haar bevoegdheid evenwel ambtshalve beoordelen. De verzochte aansprakelijkheidsverklaring betreft een vordering van onbepaalde waarde en zou daarom in beginsel bij de handelsrechter aanhangig gemaakt moeten worden. Maar nu [verzoeker] stelt dat de schadeomvang nog nader vastgesteld dient te worden, maar vooralsnog wordt ingeschat op een bedrag van ongeveer € 20.000,00 zijn er voldoende aanwijzingen dat het belang van de vordering het bedrag van € 25.000,00, tot welk bedrag de kantonrechter bevoegd is, niet te boven gaat. De kantonrechter acht zich daarom bevoegd van de zaak kennis te nemen.
Deelgeschil
4.4.
[verzoeker] verzoekt in dit deelgeschil de aansprakelijkheid van BTA voor de door hem geleden schade als gevolg van de val in de vrachtwagen vast te stellen.
De deelgeschilprocedure1 is ervoor bedoeld om partijen met een beslissing relatief snel en met een relatief eenvoudige procedure duidelijkheid te geven over een beperkt geschilpunt, als zo’n beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Deze procedure biedt partijen een eenvoudige, snelle en tegenover een bodemprocedure (meestal) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter ter oplossing van een of meer deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording van die vraag te kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat bewijsvoering nodig zal zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure.
Onrechtmatige daad en schade
4.5.
[verzoeker] baseert zijn vordering op de stelling dat [naam 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, voor welk onrechtmatig handelen BTA als WAM-verzekeraar van de vrachtwagencombinatie waarin [naam 2] reed, aansprakelijk is. Het onrechtmatig handelen zou eruit hebben bestaan dat [naam 2] ondanks dat het wiel-lock-systeem was ingeschakeld en het licht voor hem op rood stond, door de blokkade is gereden. Als gevolg daarvan stelt [verzoeker] te zijn gevallen, letsel te hebben opgelopen en schade te hebben geleden. BTA betwist de aansprakelijkheid omdat zij, verwijzend naar de verklaring van [naam 2] , de feitelijke toedracht en het onrechtmatig handelen betwist. Voorts betwist zij bij gebrek aan enige onderbouwing door [verzoeker] dat van door hem geleden schade sprake is, zodat reeds om die reden van aansprakelijkheid geen sprake kan zijn.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat dit geschil zich niet voor beoordeling als deelgeschil leent. De kantonrechter motiveert dit hierna als volgt.
[verzoeker] heeft zijn beweerdelijke schade op geen enkele wijze onderbouwd. Hij heeft alleen een A-4tje ingediend waarop hij beweerdelijk gemaakte kosten opsomt. BTA heeft eerder, en ook bij verweerschrift, ter zake verweer gevoerd en om een onderbouwing van het letsel en de schade verzocht. Gelet daarop had van [verzoeker] verwacht mogen worden dat hij op zijn minst een begin van een onderbouwing in het geding had gebracht van het letsel dat hij zegt te hebben opgelopen en de schade die hij als gevolg daarvan zegt geleden hebben. Te denken valt bijvoorbeeld aan een uitdraai van het huisartsenjournaal, verslagen van (andere) behandelaars met diagnosestelling en behandelingen, afspraakbevestigingen met behandelaren, nota’s van de ziektekostenverzekering etc. Ondanks de stelplicht van [verzoeker] en het verweer ter zake van BTA is door [verzoeker] niets in het geding gebracht.
Van aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) kan alleen dan sprake zijn als er schade is. Nu [verzoeker] verzoekt de aansprakelijkheid van BTA vast te stellen, maar geen begin van enige onderbouwing van beweerdelijk geleden schade heeft gegeven, kan een verklaring ter vaststelling van de aansprakelijkheid (als die wordt begrepen als ‘stel het onrechtmatig handelen vast’) niet bijdragen aan een verdere oplossing in der minne omdat partijen ook twisten over de toedracht, mogelijk letsel en schade.
Het onderhavige geschil leent zich er evenmin voor om [verzoeker] thans nog de gelegenheid te geven zijn schade te onderbouwen. Reeds om die reden moet het verzoek worden afgewezen.
4.7.
Ten overvloede wordt overwogen dat, afgezien van het element schade (daargelaten de omvang van die schade), noodzakelijk om tot aansprakelijkheid te komen, vooralsnog ook ter zake het onrechtmatig handelen mogelijk nader bewijs nodig is. Nu partijen twisten over de vraag of [verzoeker] werkzaam was op het dok waar [naam 2] zijn vrachtwagen parkeerde, kan het mogelijk nodig zijn dat uit de administratieve systemen van [bedrijf 3] duidelijk wordt op welk dok [verzoeker] werkzaam was en bij welk dok [naam 2] zijn wagen heeft geparkeerd, althans meer duidelijk wordt hoe de doknummers en kentekens in de incidentmeldingen zijn gekomen.
Conclusie
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verzoek van [verzoeker] op grond van artikel 1019z RV afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[verzoeker] heeft verzocht BTA te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv. Ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de kantonrechter de kosten te begroten. Daarbij gaat het om kosten die in redelijkheid zijn gemaakt en die in omvang redelijk zijn.
4.10.
De kantonrechter begroot de kosten, met inachtneming van voormelde dubbele redelijkheidstoets, op € 2.071,40 (8 x € 205,00 vermeerderd met btw en het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 87,00). Daarbij is in plaats van de opgegeven 15 bestede uren uitgegaan van 8 uren, gelet op de omvang en inhoud van het verzoekschrift, het verweerschrift, de zitting en de mate van complexiteit. Het verzoek tot veroordeling van BTA tot betaling van deze kosten wordt afgewezen, nu de aansprakelijkheid van BTA niet thans (nog) niet vast staat.
1Artikel 1019w lid 1 Rv. ECLI:NL:RBGEL:2025:4424