GHARL 060421 Seksueel misbruik kind, psychische schade, kans universitaire opleiding 50%; schade € 330.547,- na oordeel psychiater (2)
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 060421 Seksueel misbruik kind, psychische schade, kans universitaire opleiding 50%; schade € 330.547,- na oordeel psychiater
- aard aansprakelijkheid – seksueel misbruik minderjarige gedurende meerdere jaren – staat in de weg aan matiging.
2.
De verdere beoordeling door het hof
2.1
Mr. Ter Heide heeft het tussenarrest meegewezen, maar is niet langer werkzaam bij dit hof. Zij is voor het wijzen van dit arrest vervangen door mr. Sap.
De bevindingen en de conclusies van de deskundige worden overgenomen
2.2
Het hof citeert eerst enkele voor de verdere beoordeling relevante passages uit het deskundigenbericht.
Pagina 22
“ ( ... ) Op grond van mijn onderzoek is mijn conclusie dat betrokkene door het seksueel misbruik in zijn jeugd schade heeft opgelopen. De mate van schade is niet makkelijk met zekerheid vast te stellen. Er is overeenstemming over het feit dat kinderen die op jonge leeftijd geconfronteerd worden met seksuele handelingen er nagenoeg altijd schade door oplopen. Ze worden geconfronteerd met gedwongen seksuele handelingen, die niet passen bij hun sociaal/emotioneel ontwikkelingsstadium. De impact is groter wanneer de handelingen met geweld of onder dwang plaatsvinden. Misbruik leidt tot verwarring, schuldgevoelens, twijfels, onzekerheid. In vrijwel alle gevallen wordt de ontwikkeling van de persoonlijkheid bemoeilijkt en ontstaat er blijvende schade. Het lijdt geen twijfel dat er seksueel misbruik is geweest, dat op jonge leeftijd is begonnen en jarenlang heeft geduurd. Daarbij is er sprake geweest van dwang en de signalen dat betrokkene leed onder de gebeurtenissen, zijn genegeerd.( ... ) Het verhaal van betrokkene is consistent met de informatie in het (helaas beperkte) medisch dossier. De klachten en beperkingen die hij in zijn volwassen leven ervaart en heeft zijn te verklaren uit de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.
Uiteraard dient er te worden nagedacht over de vraag of er sprake is geweest van pre-existente klachten zoals onzekerheid, faalangst, verwarring ( ... ). Deze vraag is niet met zekerheid te beantwoorden, omdat er nauwelijks informatie is over de periode voordat het seksueel misbruik plaatsvond. ( ... ) Volgens zijn ouders was hij op zeer jonge leeftijd een normaal functionerend kind, dat niet opviel door afwijkend gedrag of sociaal disfunctioneren. Pas tijdens de basisschool periode zijn zijn ouders zich zorgen gaan maken over zijn gedrag en sociaal functioneren. Ik acht het dan ook hoogstwaarschijnlijk dat de gedragsveranderingen en de problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling een gevolg zijn van het seksueel misbruik.
De vraag of betrokkene een universitaire studie zou hebben gevolgd indien het seksueel misbruik niet zou hebben plaatsgevonden, is moeilijk te beantwoorden. Het is mijns inziens onmogelijk om met zekerheid te kunnen voorspellen of iemand in staat zal zijn om een universitaire opleiding te beginnen en met succes af te ronden. ( ... ) Betrokkene zou qua intelligentie hoogstwaarschijnlijk wel in staat zijn geweest om een universitaire opleiding te volgen. Probleem is echter dat dat niet de bepalende factor is om een universitaire studie te kunnen voltooien. Daarin spelen veel meer factoren een rol, er is sprake van een multicausaal veld.
Naast verstandelijke capaciteiten (bijvoorbeeld intelligentie) spelen zaken als doorzettingsvermogen, concentratievermogen, vermogen tot planning, overzicht en inzicht en het aan kunnen gaan van een intellectuele uitdaging een rol. Daarnaast vraagt het volgen van een universitaire opleiding adequaat sociaal gedrag, zelfstandigheid en het kunnen omgaan met de eisen van het universitair studentenleven. Voor zover er een antwoord is te geven, kan men alleen stellen dat betrokkene qua intelligentie in staat zou zijn geweest om een universitaire opleiding te volgen, maar dat het de vraag is of hij dat gewild en gekund zou hebben indien zijn leven anders zou zijn verlopen.
(p. 23): Diagnostische en differentiaal diagnostische overwegingen
Uit het voorgaande is duidelijk dat betrokkene een getraumatiseerde man is, bij wie problemen zijn ontstaan als gevolg van het seksueel misbruik. ( ... ) betrokkene lijdt aan recidiverende perioden met stemmingsklachten. ( ... ) Differentiaal diagnostisch dient te worden gedacht aan een dysthyme stoornis. Bij bestudering van de classificatiecriteria van de DSM-5 is duidelijk dat de perioden waarin hij forse depressieve klachten heeft, voldoen aan de criteria voor het stellen van de diagnose depressieve stoornis. ( ... )
In antwoord op de vragen heeft deskundige geschreven
1d (consistentie), p. 25:
“Betrokkene heeft zich coöperatief opgesteld. Ik heb hem tijdens onze ontmoeting niet op tegenstrijdigheden in zijn verhaal of onwaarheden kunnen betrappen. De informatie die hij gaf, was consistent met de informatie in het mij ter beschikking staande dossier. Er was geen geaggraveerde klachtenpresentatie en er waren geen aanwijzingen voor het voorwenden van symptomen of klachten. Mijn bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek gaven een eenduidig beeld, dat aansloot bij zijn verhaal. ( ... )”
1g (beperkingen), p. 26:
“De beperkingen zijn mede afhankelijk van de aanwezigheid van depressieve symptomatologie. De perioden met de depressieve problematiek treden regelmatig op, de duur is wisselend, evenals de ernst. Een duidelijke, luxerende oorzaak voor de ontregelingen is er vaak niet. Betrokkene kan in een goede periode sociaal maatschappelijk naar behoren functioneren. Het kost hem echter veel energie om dat te doen. Ook wanneer het goed met hem gaat, zijn er problemen in het aangaan en onderhouden van sociale relaties. Hij heeft moeite om anderen toe te laten en zijn emoties aan anderen te tonen. Hij heeft veel moeite om informatie met betrekking tot persoonlijke zaken met anderen te delen. Hij houdt mensen op afstand. Sociale activiteiten worden vermeden omdat hij zich daar onprettig en onzeker bij voelt. De coping skills zijn niet altijd adequaat. Hij heeft moeite om zaken te delen en conflicten op een goede manier op te lossen. Er is onzekerheid en faalangst. Dat belemmert hem in zijn functioneren. Tijdens depressieve periodes, is er inactiviteit, initiatiefverlies en trekt hij zich terug uit contacten. Zijn activiteitenniveau en belastbaarheid zijn in die perioden fors verlaagd.
Met betrekking tot de specifieke vraag of hij geestelijke en mentale beperkingen kan ondervinden bij het betreden en zich handhaven op de arbeidsmarkt, ben ik van mening dat hij op dat gebied beperkingen zal ervaren. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan zijn onzekerheid, faalangst, de recidiverende depressieve klachten waarin hij minder kan functioneren en minder belastbaar is, zijn moeite met intieme contacten met collega’s en sociale activiteiten, zijn vermijdende opstelling en zijn moeite met conflicten.”
2c (klachten, afwijkingen en beperkingen zonder seksueel misbruik), p. 27:
“Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een familiaire/erfelijke belastbaarheid voor het ontwikkelen van klachten op mijn vakgebied. [Er]zijn er geen aanwijzingen voor een verhoogde kwetsbaarheid van betrokkene op dit gebied in de jaren voordat het seksueel misbruik begon.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de opvoeding van betrokkene traumatisch is geweest. Of er prestatiedruk op hem is geweest, is onduidelijk. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor. Het is daarnaast ook zeer onwaarschijnlijk dat enige prestatiedruk zou leiden tot klachten en beperkingen die hij op dit moment heeft.( ... )
(p. 28)
Het gaat in deze casus om de vraag wat de beste, meest waarschijnlijke verklaring is voor zijn klachten en beperkingen. Ik begrijp dat er gespeculeerd kan worden over mogelijke alternatieve verklaringen of bijdragen aan het ontstaan van zijn problemen. Mijns inziens worden alternatieve verklaringen niet gesteund of onderbouwd door de beschikbare informatie of onderzoeksbevindingen uit het verleden. Ik ben van mening dat ook indien betrokkene qua aanleg kwetsbaarder zou zijn dan zijn broer, er weinig aan mijn conclusies zou veranderen. Betrokkene is degene die hij is en heeft op zijn manier en met zijn mogelijkheden gereageerd op het seksueel misbruik. Daardoor is hij beschadigd geraakt en leeft hij nu met de klachten en beperkingen. Het feit dat een ander kind in vergelijkbare omstandigheden mogelijk op een andere wijze gereageerd zou hebben en andere (of misschien zelfs geen) problemen zou hebben ontwikkeld na vergelijkbaar seksueel misbruik, verandert daar weinig aan.”
2d (mate van waarschijnlijkheid dat er ook klachten zouden ontstaan zonder seksueel misbruik):
“Ik heb geen aanwijzingen om aan te nemen dat betrokkene, indien er geen seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden, klachten of afwijkingen op mijn vakgebied zou hebben ontwikkeld.”
2.3
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de deskundige niet de beschikking heeft gehad over de producties die bij de inleidende dagvaarding zijn overgelegd. Hij acht het van belang dat die stukken alsnog aan de deskundige worden verstrekt zodat de deskundige zijn rapport zo nodig kan aanpassen. Het hof ziet hiervoor geen aanleiding. De producties bij de inleidende dagvaarding betreffen voornamelijk de stukken uit de strafprocedure, een verklaring van maatschappelijk werkster/ psychosociaal therapeut Plooy en financiële stukken. Uit de beschrijving door de deskundige van het ‘medisch dossier’ blijkt dat hij (via de psychiatrische expertise van Takkenkamp) kennis heeft kunnen nemen van de visie van Plooy. Zonder verdere uitleg van [geïntimeerde] valt niet in te zien wat de verklaring van Plooy daar aan toevoegt. [geïntimeerde] heeft ook niet uitgelegd wat, gelet ook op de aard van dit deskundigenbericht, de relevantie van de overige (financiële) producties is.
2.4
Het enige kritiekpunt van [appellant] op het deskundigenbericht - onder verwijzing naar een brief van de medisch adviseur van [appellant] , A.C.L. Grubben - is dat er geen heteroanamnese is afgenomen bij de ouders van [geïntimeerde] zodat vooral over de situatie zonder seksueel misbruik weinig informatie voorhanden is. De deskundige heeft vastgesteld dat het relaas van [geïntimeerde] consistent is en strookt met overige informatie uit het medisch dossier. De deskundige heeft verder geconcludeerd (zie het citaat hiervoor onder 2c en 2d) dat hij geen (enkele) aanwijzing heeft dat de klachten die [geïntimeerde] heeft op psychiatrisch gebied, veroorzaakt kunnen zijn door iets anders dan het seksueel misbruik. [appellant] heeft in reactie op het deskundigenbericht ook niet aangevoerd dat die aanwijzingen er wel zijn. Bovendien heeft het misbruik plaatsgevonden op zeer jonge leeftijd, zodat de vraag hoe de ontwikkeling van [geïntimeerde] zou zijn geweest zonder het misbruik vrijwel niet is te beantwoorden. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat de deskundige een heteroanamnese had moeten afnemen en zijn er ook geen aanknopingspunten dat dat tot een andere conclusie zou hebben geleid. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn kritiek.
2.5
Het hof neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige integraal over. Tegen de achtergrond van het deskundigenbericht van Schoutrop zal het hof de voorliggende vragen beoordelen. Dit betekent dat de bezwaren die [appellant] in zijn memorie van grieven tegen het deskundigenbericht van Takkenkamp heeft gemaakt verder niet meer besproken hoeven te worden.
De klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn het gevolg van het seksueel misbruik
2.6 De eerste vraag die beantwoord moet worden is welke klachten en beperkingen [geïntimeerde] ondervindt en of die klachten ook een andere oorzaak (kunnen) hebben dan het seksueel misbruik.
2.7
Op grond van het deskundigenbericht stelt het hof vast dat de klachten die [geïntimeerde] als gevolg van het seksueel misbruik ondervond en ondervindt vooral neerkomen op onzekerheid, faalangst en depressieve klachten. Die klachten zijn enkel en alleen veroorzaakt door het seksueel misbruik. De suggestie van [appellant] dat de klachten ook het gevolg kunnen zijn van de wijze waarop [geïntimeerde] is opgevoed en de grote prestatiedruk die [geïntimeerde] volgens [appellant] in zijn jeugd zou hebben ondervonden, wordt door de deskundige nadrukkelijk en gemotiveerd niet onderschreven (zie hierboven het citaat onder 2c). De deskundige acht het zeer onwaarschijnlijk dat enige prestatiedruk zou leiden tot de beperkingen waar [geïntimeerde] nu mee kampt. [appellant] draagt voor zijn suggestie ook geen argumenten aan en het hof gaat daar daarom aan voorbij. De deskundige heeft beschreven (1g) welke beperkingen [geïntimeerde] als gevolg van het seksueel misbruik ondervond en ondervindt. Die beperkingen komen er samengevat op neer dat hij sociale contacten en emoties op afstand houdt, dat hij in depressieve periodes inactief is en fors minder belastbaar. Hij zal zich vermijdend opstellen en moeite hebben met conflicten. Ook is sprake van onzekerheid en faalangst. Het hof zal van deze beperkingen als gevolg van het seksueel misbruik uitgaan.
Het seksueel misbruik heeft de kans op het succesvol afronden van een universitaire studie verkleind
2.8
Uit het deskundigenbericht volgt dat [geïntimeerde] qua intelligentie in staat moet zijn (geweest) een universitaire opleiding te volgen maar dat dit volgens de deskundige niet de enige bepalende factor is voor succesvolle afronding daarvan. Diverse andere factoren spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of iemand in staat is een universitaire studie te voltooien, zoals doorzettingsvermogen, concentratievermogen, vermogen tot planning, overzicht, sociaal gedrag, zelfstandigheid en omgaan met de eisen van een universitair studentenleven. Volgens de deskundige is het, gelet op dit multicausale veld, de vraag of [geïntimeerde] een universitaire opleiding zou hebben gekozen en zou hebben aangekund wanneer geen sprake was geweest van seksueel misbruik.
2.9
Het hof neemt deze conclusie van de deskundige over. Het is een gegeven dat het [geïntimeerde] is gelukt een HBO-opleiding af te ronden, maar zoals de deskundige heeft beschreven, dient iemand over een aantal extra (sociale en organisatorische) competenties te beschikken om ook een universitaire studie te kunnen voltooien. In hoeverre [geïntimeerde] (het seksueel misbruik weggedacht) in voldoende mate over die competenties beschikt, kan niet worden vastgesteld.
2.10
Faalangst, onzekerheid, sociaal mijdend gedrag en periodes van inactiviteit hebben volgens de deskundige wezenlijke impact op het doorzettingsvermogen, concentratievermogen, sociaal gedrag en de omvang van de eisen van een universitair studentenleven en vormen daarmee een belemmering om een universitaire studie te volgen en te voltooien. Het hof gaat hier ook vanuit en oordeelt dat deze beperkingen voortvloeien uit de door [appellant] gepleegde onrechtmatige daad en dat deze een negatieve invloed hebben (gehad) op de mogelijkheid van [geïntimeerde] om met succes een universitaire studie te volgen en een daarop volgende carrière op dat niveau te doorlopen. Het seksueel misbruik en de gevolgen daarvan hebben naar het oordeel van het hof dan ook de kans op het aangaan en succesvol afronden van zo’n studie verkleind. Daarmee heeft [geïntimeerde] als gevolg van het seksueel misbruik in ieder geval een kans op het succesvol afronden van een universitaire opleiding en een baan op dat niveau verloren.1
2.11
De vraag is hoe groot die kans is.2 Concretere aanknopingspunten voor de vaststelling daarvan ontbreken. Zoals gezegd hebben de klachten en de beperkingen een wezenlijke impact op diverse competenties waarover iemand moet beschikken om een universitaire studie te voltooien. [geïntimeerde] beschikt over voldoende intellectuele bagage om een universitaire studie te voltooien en hij heeft een HBO-studie voltooid. Ook zo’n studie vraagt al veel van een student en zal dus ook een beroep doen op de competenties die door het seksueel misbruik zijn aangetast. In zijn rapport heeft de deskundige weliswaar niet aangegeven dat (met zekerheid) kan worden aangenomen dat een universitaire opleiding (het seksueel misbruik weggedacht) door [geïntimeerde] met succes voltooid had kunnen worden, maar de deskundige acht dit ook niet uitgesloten. Het hof leidt uit het rapport af dat de kans dat [geïntimeerde] met succes een universitaire opleiding had kunnen volgen in ieder geval niet heel klein is. Ter bepaling van de omvang van de gemiste kans kent het hof gewicht toe aan de door de deskundige beschreven beperkingen, die (juist) van invloed zijn op de mogelijkheid tot het succesvol voltooien van een universitaire studie en tot het vervolgens vinden van een baan op dat niveau. Het voorgaande brengt het hof ertoe om de verloren gegane kans op een universitaire studie en carrière als gevolg van het seksueel misbruik op 50% te schatten.
De schade
2.12
In deze procedure vordert [geïntimeerde] naast de vergoeding van (proces)kosten uitsluitend de arbeidsvermogens- en pensioenschade die hij als gevolg van het seksueel misbruik stelt te hebben geleden en te lijden. In het vonnis van 27 november 2013 heeft de rechtbank een arbeidsdeskundige benoemd om in kaart te brengen hoe het hypothetisch studie- en carrièreverloop van [geïntimeerde] zou zijn geweest zonder seksueel misbruik, ervan uitgaande dat hij een universitaire studie zou hebben gekozen en voltooid. In het rapport van 30 juni 2014 heeft de arbeidsdeskundige gerapporteerd dat [geïntimeerde] waarschijnlijk zou hebben gekozen voor een universitaire studie Chemie, dat hij na afronding van die studie fulltime (36 uur per week) zou zijn gaan werken tot zijn 67e met een bij een passende functie op academisch niveau behorend salaris. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige in kaart gebracht wat [geïntimeerde] met zijn huidige functie (op HBO-niveau) verdient en zal verdienen, uitgaande van een werkweek van 80% en van 60% (vier- en driedaags).
2.13
In het vonnis van 3 december 2014 heeft de rechtbank vastgesteld dat [geïntimeerde] in de feitelijke situatie vier dagen loonvormende arbeid kan verrichten. De rechtbank is verder uitgegaan van de bevindingen van de arbeidsdeskundige en heeft [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven om op basis van deze uitgangspunten een berekening van de arbeidsvermogens- en pensioenschade in het geding te brengen. [geïntimeerde] heeft daarop bij akte een berekening van die schade overlegd. De totale schade is berekend op € 661.094,- en dat bedrag is door de rechtbank toegewezen.
2.14
[appellant] heeft aangevoerd dat in de feitelijke situatie alleen maar is uitgegaan van de huidige functie van [geïntimeerde] . Andere functies (waarmee hij meer zou kunnen verdienen en dus zijn schade zou kunnen beperken) of doorgroeimogelijkheden binnen de organisatie waarvoor hij nu werkt, zijn volgens hem ten onrechte niet bekeken. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport geschreven dat hij uitgaat van een beperkte belastbaarheid en dat daarom niet te verwachten valt dat [geïntimeerde] een zwaardere functie zal aankunnen en verdere carrièremogelijkheden heeft. Hiertegen heeft [appellant] niets ingebracht. Het hof zal van deze inschatting van de arbeidsdeskundige, die het hof overigens juist voorkomt, uitgaan. Verdere bezwaren zijn tegen het rapport van de arbeidsdeskundige en het mede daarop gestoelde rekenkundige rapport niet aangevoerd. Het hof zal dus uitgaan van zowel het arbeidsdeskundige rapport als het rekenkundige rapport. Zoals hierboven al is overwogen is het hof van oordeel dat de schade niet volledig aan het seksueel misbruik kan worden toegerekend, maar dat sprake is van het verlies van een kans van 50% op een universitaire studie en carrière op dat niveau. Het hof zal daarom de helft van de totale arbeidsvermogens- en pensioenschade (€ 330.547,-) toewijzen.
2.15
[appellant] heeft ook in hoger beroep een beroep gedaan op matiging. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat [geïntimeerde] (wellicht) een hoger inkomen kan verwerven en hij heeft gewezen op de gevolgen van de toegewezen schadevergoeding voor zijn financiële situatie: hij verliest zijn pensioen en moet schulden aangaan. Hij is hiervoor niet verzekerd. Het hof ziet geen aanleiding voor matiging. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat de aard van de aansprakelijke gebeurtenis – seksueel misbruik van een minderjarige gedurende meerdere jaren – in beginsel in de weg aan matiging. Het hof zal daarnaast een substantieel lager bedrag toewijzen dan de rechtbank heeft gedaan. Of dat bedrag ook tot financiële nood aan de zijde van [appellant] zal leiden, is niet aangevoerd maar vormt, gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de impact van het seksueel misbruik op [geïntimeerde] , onvoldoende reden om te matigen. Er is ten slotte, zoals hiervoor ook als is overwogen, in de overgelegde stukken geen aanknopingspunt te vinden dat [geïntimeerde] een hoger inkomen kan verwerven. Het beroep op matiging treft dus geen doel.
2.16
Het eindvonnis van 16 december 2015 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) zal worden vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 661.094,-. [appellant] heeft in de appeldagvaarding vernietiging gevorderd van alle aan het eindvonnis voorafgaande tussenvonnissen. Bij de vernietiging van die vonnissen bestaat, gegeven het hiervoor gegeven oordeel van het hof dat het eindvonnis ten dele moet worden vernietigd, verder geen belang meer. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Voor de door [appellant] gevorderde vergoeding van kosten van partijdeskundigen bestaat geen grond. [appellant] zal ook in hoger beroep worden veroordeeld in de kosten omdat hij merendeels in het ongelijk is gesteld. Die kosten bedragen:
- griffierecht € 1.631,-
- kosten deskundigenbericht € 4.011,15
- salaris advocaat € 10.160,- (2,5 punten x tarief VI x € 4.064, - per punt).
2.17
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHARL:2021:3204