Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 180510 schadevergoeding na burnout voor bestuurder in de zorg; onvoldoende onderbouwing voor gestelde carriereontwikkeling

Hof Den Bosch 180510 schadevergoeding na burnout voor bestuurder in de zorg; onvoldoende onderbouwing voor gestelde carriereontwikkeling
8.3. [X.] begroot de door hem geleden schade als volgt.

8.3.1. De schade wegens verlies aan arbeidsvermogen begint in 1999 en wordt door [X.] begroot op € 8.573,--. Het over 1999 te ontvangen fiscale salaris van [X.] bedroeg ƒ 121.144,27 (zie productie 3 bij akte na tussenarrest). Daarop in mindering komt het van AAG ([Y.]) ontvangen salaris, blijkens de jaaropgave 1999 ƒ 47.082,-- en de jaaropgave 2000 ƒ 1.980,--, alsmede de van Aegon ontvangen uitkering op basis van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, blijkens de jaaropgave van Aegon ad ƒ 34.296,-- bruto (producties 4a tot en met 4c bij akte na tussenarrest). Het verschil bedraagt
ƒ 37.786,-- (€ 17.146,-- bruto). Bij een IB-tarief van 50 % is de schade € 8.573,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000.

8.3.2. Het verlies aan arbeidsvermogen over 2000 wordt door [X.] gesteld op € 8.309,--. Blijkens een (hypothetische) opgave voor het jaar 2000, waarbij het salaris per ultimo 1999 per 1 januari 2000 is geïndexeerd/verhoogd met 3% volgens de salarisregeling AAG en waarbij op dezelfde wijze als in 1999 het fiscale salaris is bepaald op € 58.332,-- en met aftrek van de ontvangen WAO-uitkering en de uitkering op basis van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, in totaal € 41.714,-- (zie producties 6a en 6b bij akte na tussenarrest), bedraagt het verschil € 16.618,-- bruto. Bij een IB-tarief van 50% bedraagt de schade
€ 8.309,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001.

8.3.3. Wat betreft het verlies aan arbeidsvermogen ná 1 januari 2001 verwijst [X.] naar de berekening opgesteld door het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: NRL), welke berekening uitkomt op een bedrag van € 650.675,-- (productie 2 bij akte na tussenarrest). De berekening is gebaseerd op de hypothese dat [X.], bij goede gezondheid, financieel directeur zou zijn geworden van een (gefuseerde) gezondheids-instelling (thans genaamd: Sevagram), zulks op basis van een aanbod daartoe door de (toenmalige) wethouder Volksgezondheid, Ouderenbeleid en Gehandicaptenzorg van de gemeente [gemeentenaam], de heer [Z.]. [X.] verwijst in dit verband naar diens als productie 1 bij akte na tussenarrest overgelegde schriftelijke verklaring van 10 september 2009. [Z.] verklaart daarin dat hij op 6 april 2000 bij [X.] thuis is geweest en dat daar een bespreking heeft plaatsgevonden “met het oogmerk hem [hof: [X.]] bereid te vinden een functie te aanvaarden als financieel directeur van een tot stand te brengen zorginstelling en wel als gevolg van de fusie van de voormalige verpleegklinieken [vestigingsnaam] en een aantal verzorgingstehuizen in de stad [stadsnaam].” Volgens [Z.] deelde [X.] mede dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet op het aanbod kon ingaan. Op basis van de hypothetische situatie dat [X.] zonder voorval per 1 januari 2001 deze carrièresprong zou hebben gemaakt en tevens tot de pensioenleeftijd als directeur van zorginstelling Sevagram (of elders in een vergelijk-bare functie) zou zijn blijven werken, is de berekening door het NRL gemaakt. Wat betreft de hoogte van het salaris van een financieel directeur van deze zorginstelling baseert [X.] zich op een interview in dagblad De Limburger (in kopie overgelegd als bijlage 1 bij de NRL-berekening, die is overgelegd als productie 2 bij akte na tussenarrest) met de aankomend bestuursvoorzitter van Sevagram van 10 september 2009, waarbij wordt uitgegaan van een bruto-jaarsalaris van bijna € 170.000,--, welk salaris overeenkomt met het maximum van schaal [schaalletter] van de salarisregeling/beloningscode bestuurders in de zorg per oktober 2009. Teruggerekend naar 2001 zou [X.] in de hypothetische situatie dat hij daadwerkelijk zou zijn benoemd als financieel directeur van Sevagram een jaarsalaris van € 143.899,-- bruto hebben ontvangen.
(....)

8.4. AAG bestrijdt de schadebegroting van [X.] gemotiveerd.

8.4.1. De berekening van de schade over 1999 acht AAG niet onjuist, met dien verstande dat zij wel betwist dat [X.] als blijvend en volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. [X.] heeft zich nauwelijks ingespannen om te reïntegreren.

8.4.2. AAG betwist de berekening van de schade over 2000. Ten onrechte heeft [X.] de index van 3% ook toegepast over de belaste vergoedingen en overhevelingstoeslag. Evenmin is juist dat [X.], na het totaal-inkomen over 1999 te hebben verhoogd met 3%, bij het dan verkregen bedrag weer ziektekostenvergoeding, overhevelingstoeslag en belaste vergoeding optelt. Die bedragen zitten al in het totaalinkomen over 1999. Volgens AAG dient te worden uitgegaan van een hypothetisch salaris over 2000 van € 52.258,--, welk bedrag volgens AAG eigenlijk te hoog is. Daarop strekt in mindering een ontvangen bedrag aan uitkeringen ad € 41.713,--. De brutoschade komt daarmee uit op € 10.545,-- en de nettoschade zou over 2000 maximaal € 5.272,-- belopen.

8.4.3. Wat betreft het verlies aan arbeidsvermogen vanaf 1 januari 2001 bestrijdt AAG met name de twee uitgangspunten die bij de NRL-berekening zijn gehanteerd. Allereerst bestrijdt AAG dat [X.] als blijvend en volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd vanwege burn-outklachten. Het enkele feit dat de bedrijfsvereniging [X.] arbeidsongeschikt heeft geacht in het kader van de WAO is niet beslissend voor de bepaling van het verlies aan arbeidsvermogen en de arbeidsvermogensschade waarop in een letselschadezaak aanspraak kan worden gemaakt, terwijl onduidelijk is of er nog andere medische aspecten zijn waarmee rekening dient te worden gehouden bij de bepaling van de hypothetische situatie zonder ongeval. In een van de overgelegde GAK-rapporten wordt gesproken over hypertensie. Vaststaat dat [X.] in 1997 is uitgevallen met klachten van hoge bloeddruk, terwijl de klachten van vermoeidheid pas nadien kwamen. In de tweede plaats betoogt [X.] dat aan zijn schadebegroting ten grondslag ligt dat hij ‘bij goede gezondheid’ per 1 januari 2001 financieel directeur zou zijn geworden van Sevagram. Ook dit uitgangpunt voor de schadebegroting wordt door AAG gemotiveerd bestreden, terwijl zij voorts bestrijdt dat [X.] vanaf 2009 een salaris had genoten van € 169.000,-- bruto per jaar. De enkele brief van [Z.] en het krantenartikel zijn onvoldoende bewijs.

8.5.1. Het hof overweegt als volgt.

8.5.2. Wat betreft de vorderingen van [X.] ter zake verlies aan arbeidsvermogen (zie de rechtsoverwegingen 8.3.1, 8.3.2 en 8.3.3) betwist AAG de blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid van [X.].

8.5.3. In het door [X.] bij pleidooi in hoger beroep overgelegde rapport van [B.] d.d. 13 maart 2003 (zie rechtsoverweging 4.10.5 van het tussenarrest) schrijft deze dat het ‘mede gelet op de bevindingen van collega [A.] onaannemelijk [lijkt; hof] dat betrokkene thans niet meer in staat zou zijn zijn werkzaamheden, zij het in aangepaste vorm, weer gedeeltelijk dan wel geheel te hervatten, laat staan dat hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn voor alle loonvormende arbeid.’ In rechtsoverweging 4.1.2 van het tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat aan [X.] met ingang van 26 juni 1998 een WAO-uitkering is toegekend in de klasse 80 tot 100%, welke uitkering per 15 september 2004 in verband met herkeuring van [X.] is herzien naar 65 tot 80%. Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [X.] zijn stelling dat hij als gevolg van de burn-out volledig arbeidsongeschikt is geraakt en gebleven, onvoldoende heeft onderbouwd. AAG op haar beurt heeft de conclusie die op basis van laatstgenoemde WAO-uitkering moet worden getrokken, namelijk dat [X.] per 15 september 2004 nog steeds, zij het deels arbeidsongeschikt was, niet voldoende gemotiveerd weersproken. Hetgeen AAG in dit verband heeft aangevoerd, zoals weergegeven in rechtsoverweging 8.4.3, is in elk geval onvoldoende. Bij gebreke van feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen, kunnen de klachten van [X.] in juni 1997 in elk geval niet los worden gezien van diens burn-out. Op basis van de in dit geding vaststaande feiten (zie de rechtsoverwegingen 4.1.2 en 4.1.3), alsmede op basis van het vorenstaande concludeert het hof dan ook dat [X.] als gevolg van de burn-out aanvankelijk volledig en per 15 september 2004 deels arbeidsongeschikt was.

8.5.4. Wat betreft het verwijt van AAG dat [X.] zich nauwelijks heeft ingespannen om te reïntegreren, overweegt het hof dat blijkens de (onbestreden) brief van 23 november 2007, welke door [X.] is overgelegd als productie 10 bij akte na tussenarrest, [X.] zich op 28 september 2004 bij AAG heeft gemeld teneinde arbeid te verrichten, waarna hem namens AAG is medegedeeld dat hij niet welkom was. Daarna heeft [X.] bij brief van 28 september 2004 tegen deze gang van zaken geprotesteerd en nogmaals aangegeven dat hij voor het verrichten van arbeid wenste te worden toegelaten. Onder die omstandigheden kan AAG, naar het oordeel van het hof, [X.] niet verwijten dat hij zich nauwelijks heeft ingespannen om te reïntegreren.

8.5.5. [X.] gaat er in zijn schadebegroting vanuit dat hij financieel directeur zou zijn geworden van een (gefuseerde) gezondheidsinstelling, thans genaamd Sevagram, en dat hij als zodanig, teruggerekend naar 2001, een bruto-jaarsalaris van € 143.899,-- zou hebben verdiend.
AAG werpt in dit verband de vraag op of wethouder [Z.], die [X.] het aanbod voor genoemde functie zou hebben gedaan, wel de persoon was die bevoegd was om een dergelijk aanbod te doen. Naar het oordeel van het hof is op grond van de schriftelijke verklaring van [Z.] en de door [X.] gegeven toelichting inderdaad niet duidelijk of en in hoeverre [Z.], die destijds [X.] het aanbod kennelijk heeft gedaan in de hoedanigheid van wethouder Volksgezondheid, Ouderenbeleid en Gehandicaptenzorg van de gemeente [gemeentenaam], daartoe bevoegd was. In elk geval is niet duidelijk of en in hoeverre de op te richten zorginstelling gelieerd was met de gemeente [gemeentenaam].
AAG werpt voorts de vraag op of wel sprake was van een daadwerkelijk aanbod aan [X.]. Naar het oordeel van het hof is, waar sprake was van een nog tot stand te brengen zorginstelling, inderdaad onduidelijk of [X.] een concreet aanbod werd gedaan voor een vacante functie, of dat veeleer sprake was van het polsen van een mogelijke kandidaat voor een te creëren en nog nader vorm te geven functie. Ging het inderdaad om de concrete invulling van genoemde (zware) functie van financieel directeur dan is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet duidelijk waarom deze functie op de door [X.] gestelde wijze zou worden ingevuld en niet werd gekozen voor een selectieprocedure waaraan meerdere kandidaten zouden kunnen deelnemen en in het kader waarvan, bijvoorbeeld door middel van een assessment, de sterke en zwakke kanten van de kandidaten aan de voor de functie vereiste competenties zouden worden getoetst, zodat op basis daarvan een afgewogen keuze zou kunnen worden gemaakt.
AAG bestrijdt verder dat [X.] als financieel directeur van Sevagram een bruto-jaarsalaris zou hebben genoten van
€ 170.000,--. Naar het oordeel van het hof volgt uit het door [X.] genoemde krantenartikel van 10 september 2009, waarin de nieuwe bestuursvoorzitter van Sevagram aangeeft dat zijn salaris blijft onder de Balkenende-norm van € 190.000,--, niet dat deze bestuursvoorzitter anno 2009 genoemd bruto-jaarinkomen van € 170.000,-- had, laat staan dat daaruit zou blijken dat de financieel directeur van Sevagram anno 2009 genoemd inkomen had.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat [X.] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat hij met grote waarschijnlijkheid financieel directeur zou zijn geworden van een (gefuseerde) gezondheidsinstelling met het door hem gestelde bruto-jaarsalaris. Het door [X.] gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.

8.5.6. Gelet op het vorenoverwogene en nu het wegens verlies aan arbeidsvermogen over 1999 gevorderde bedrag niet gemotiveerd is weersproken, is dat bedrag toewijsbaar.
Uit het vorenoverwogene volgt voorts dat uitgangspunt voor de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen over de jaren 2000 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van [X.] moet zijn het verschil tussen het bruto-salaris dat [X.] bij AAG zou hebben verdiend en de WAO-uitkeringen en uitkeringen op basis van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering die [X.] in die periode heeft ontvangen/ontvangt. [X.] wordt in de gelegenheid gesteld bij akte zijn schadebegroting, indachtig deze uitgangspunten, aan te passen, daarbij, voorzover daar naar zijn mening aanleiding toe is, rekening houdend met het door AAG op onderdelen gegeven commentaar op de tot dusver voorliggende berekening.
LJN BM8232