Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 151021 Rb volgt gezamenlijk deskundige tzv inkomen overledene; branchecijfers wegen zwaarder dan ervaringscijfers over korte periode (2)

RBNNE 151021 Rb volgt gezamenlijk deskundige tzv inkomen overledene; branchecijfers wegen zwaarder dan ervaringscijfers over korte periode
- ondernemer heeft voor ongeval aangegeven geen pensioen of aov te willen afsluiten
- verzocht, niet bestreden en toegewezen 10 x € 260,00 + 21% = € 3.164,00

2
De feiten

2.1.
Op 7 november 2017 is de echtgenoot van verzoekster, de heer [E] , geboren op [geboortedatum] , overleden ten gevolge van een verkeersongeval.

2.2.
InShared heeft als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.3.
Bij brief van 6 september 2019 is op gezamenlijk verzoek van partijen een opdracht gegeven aan de heer [F] (hierna: [F] , ook wel: de deskundige) van bureau [naam bureau] . Aan de deskundige zijn tien door Inshared geformuleerde vragen voorgelegd ter beantwoording van de kernvraag hoe het netto gezinsinkomen van de familie [achternaam E] zich zou hebben ontwikkeld na 7 november 2017 zonder het overlijden van de heer [E] . Onder andere is gevraagd om het bruto en netto (consumptieve) inkomen van de heer [E] en [A] in kaart te brengen van 2013 tot en met 2017, om aan te geven welke ontwikkelingen in de branche en/of economie van belang zouden zijn geweest in de situatie zonder overlijden in 2018 en 2019 voor de resultaten van de eigen onderneming van de heer [E] en om aan te geven wat de invloed zou zijn geweest op het bruto en netto (consumptieve) inkomen van de heer [E] indien hij zich vanaf enig moment tegen arbeidsongeschiktheid zou hebben verzekerd en/of pensioen zou hebben opgebouwd.

2.4.
Op 14 november 2019 heeft [F] in aanwezigheid van de heer P. van Klompenburg (hierna: Van Klompenburg), schaderegelaar bij het door InShared ingeschakelde bedrijf Sedgwick, een huisbezoek afgelegd bij [A] . In het gespreksverslag dat [F] naar aanleiding van dit huisbezoek heeft opgesteld staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

"( ... ) De heer [E] heeft in de periode 2011 tot en met 2014 ( ... ) een Masterstudie Controller op Nyenrode University gevolgd en daar een diploma behaald. Dit was een deeltijdstudie, waarvoor hij één dag per week naar school moest. Hij combineerde de opleiding met een loondienstverband bij Polyganics in Groningen. Hij was daar fulltime in dienst als controller ( ... )

Omdat de combinatie van studeren en werken een zeer intensieve periode had betekend voor de heer [E] , besloot hij om eerst een sabbatical in te lassen. In februari 2015 eindigde zijn dienstverband bij Polyganics. ( ... )

Begin 2016 startte de heer [E] daadwerkelijk met de invulling van zijn zelfstandig ondernemerschap binnen de eenmanszaak Dynomics. Hij verwerft al snel een opdracht bij de onderneming Tres in Heerenveen, waar hij in 2016 zijn eerste omzet realiseert. [A] vertelt dat haar man werd benaderd door recruiters van Michael Page en Yer ( ... )

Later verwerft de heer [E] een grote opdracht bij Leaseplan. Aanvankelijk via een payroll constructie, maar hij weet het geregeld te krijgen om hier later als zelfstandige zijn werkzaamheden te verrichten.

( ... )

Na Leaseplan verwierf de heer [E] een vergelijkbare opdracht bij leasemaatschappij Athlon, via bemiddelingsbureau YER. ( ... )

Het plan binnen het gezin was dat de heer [E] op den duur naar vier werkdagen per week zou gaan en dat [A] daarnaast nog ongeveer 24 uur per week zou gaan werken en studeren. [A] merkt op dat de aard van de werkzaamheden van een controller vaak wel vereist dat er fulltime wordt gewerkt bij opdrachtgevers ( ... )".

2.5.
Op 13 februari 2020 heeft [F] een conceptrapport opgesteld. [A] heeft op 11 maart 2020 schriftelijk gereageerd op het conceptrapport. Van Klompenburg heeft bij e-mails van 16, 23 en 24 maart 2020 verzocht om nadere informatie, die [F] vervolgens heeft opgevraagd bij (de advocaat van) [A] . Op een zeker moment heeft InShared de heer N. Pott (hierna: Pott) van Pott Expertise ingeschakeld en hem verzocht een advies uit te brengen naar aanleiding van het door [F] opgestelde conceptrapport. Vervolgens heeft Van Klompenburg op 21 april 2020 (in de woorden van [F] ) een “zeer uitvoerige e-mail” gestuurd met opmerkingen en kanttekeningen bij het concept rapport. Om deze mail van 21 april 2020 te kunnen beantwoorden heeft [F] per e-mail aan de advocaat van verzoekers verzocht om nadere informatie op het gebied van (kort gezegd) het grootboek, loonstroken en facturen betrekking hebbend op verschillende jaren.

2.6.
In het advies van Pott van 30 maart 2020 staat, voor zover thans van belang, vermeld
-dat grootboekmutaties van Dynomics over 2013 tot en met 2017 ontbreken in het conceptrapport,
-dat de vragen aan Polyganics niet zijn beantwoord waardoor onder meer onduidelijkheid is over de aard en samenstelling van het inkomen van de heer [E] in 2014,
-dat het CV van de heer [E] een onjuistheid bevat ten aanzien van zijn ad interim functie bij San Media Group,
-dat er een overlap zit in de functies van de heer [E] in september 2017,
-dat er onduidelijkheden zijn over het gebruik van een auto van de zaak en over de fiscale aftrek van de kantoorruimte,
-dat ten onrechte in 2017 rekening is gehouden met inkomen uit loondienst van € 15.967,00 bruto,
-dat geen aandacht is besteed aan het plan van de heer [E] om op termijn 4 dagen per week te gaan werken,
-dat geen rekening is gehouden door [F] met rustperiodes c.q. sabbaticals en vrije kerstdagen,
-dat de omzetprognose over 2018 en 2019 is gebaseerd op de op onbekende wijze tot stand gekomen omzet van de eenmanszaak (uit het contract bij LeasePlan) van de heer [E] in 2017 in plaats van op basis van de wel bekende gegevens van het contract bij Athlon Carlease,
-dat de startersaftrek voor de heer [E] in 2018 niet meer aan de orde was en
-dat overeenstemming moet worden bereikt tussen partijen over de uitgangspunten ten aanzien van een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een pensioenvoorziening.

2.7.
Op basis van voormeld advies van Pott, heeft Van Klompenburg op 21 april 2020 schriftelijk gereageerd op het conceptrapport.

2.8.
Op 18 juni 2020 heeft [F] zijn definitieve rapport uitgebracht (hierna: het rapport) met daarbij een uitgebreide begeleidende brief, waarin [F] reageert op de opmerkingen die beide partijen naar aanleiding van het conceptrapport hebben gemaakt. In het rapport geeft [F] een bedrijfseconomische analyse voor de jaren 2017 tot en met 2019 en de gevolgen hiervan voor het netto consumptief inkomen zonder ongeval. Voor 2017, 2018 en 2019 komt hij tot een netto consumptief inkomen voor de heer [E] van respectievelijk € 106.143,00, € 101.031,00 en € 105.712,00. [F] geeft aan dat het gezin [achternaam E] gemiddeld jaarlijks netto € 3.452,00 van dit inkomen kan inleveren door maximaal gebruik te maken van de reserveringsruimte of te kiezen voor netto € 4.282,00 minder inkomen om een fiscale oudedagsreserve (FOR) op te bouwen. Voorts staat in het rapport onder 1.2 het volgende, voor zover thans van belang, vermeld:

"( ... ) De contactpersoon van Polyganics ( ... ) heb ik een e-mail gestuurd met enkele vragen. Op het moment van het uitbrengen van dit concept adviesrapport heb ik geen antwoord op deze vragen ontvangen. Voor de beoordeling van de kansen van de heer [E] acht ik dit geen bezwaar, aangezien hiervoor aansluiting kan worden gevonden bij de ervaringscijfers uit de periode voor het ongeval en de informatie uit de brancheverkenning ( ... )".

Ten slotte vermeldt [F] in 2.16 onder het kopje "Conclusie na reactie InShared" het volgende:

"In verband met de vragen van de heer Van Klompenburg is nader onderzoek verricht naar de declarabele uren en tarieven in 2017. Dit heeft nieuwe inzichten opgeleverd in de arbeidsproductiviteit van de heer [E] voor het ongeval, welke inzichten gebruikt kunnen worden om de hypothese zonder ongeval voor de jaren 2018 en 2019 beter aan te laten sluiten op de periode voor het ongeval.

Daarnaast is toegelicht wat de fiscale gevolgen zijn van het privégebruik van de auto die binnen de hobbymatige eenmanszaak BMWvelgen.com werd aangehouden en van het zakelijk gebruik van de werkkamer bij de eigen woning.

Ten slotte heeft de reactie van de heer Van Klompenburg aanleiding gegeven om met de twee kerstdagen in 2017 rekening te houden bij het uitwerken van de hypothese zonder ongeval.

De overige vragen en opmerkingen hebben vooral geleid tot nadere toelichtingen en geen effect voor het adviesrapport.

( ... )

Ik vertrouw er op u hiermee van dienst te zijn en ben tot nadere toelichting graag bereid."

2.9.
Bij brief van 29 juni 2020 heeft (de advocaat van) [A] aan Van Klompenburg verzocht een afspraak te maken om te spreken over de uitgangspunten voor de berekening van het gederfd levensonderhoud en om vervolgens tot een aanbiedingsbrief voor een rekenbureau te komen.

2.10.
Bij brief van 13 augustus 2020 aan InShared heeft Pott gereageerd op het definitieve rapport van [F] . Daarbij heeft Pott aangegeven dat naar zijn stellige overtuiging het onderzoek van [F] onvolledig is en dat daarom de vraag moet worden gesteld of de door [F] gehanteerde uitgangspunten wel voldoende onderbouwd en realistisch zijn. Vervolgens zijn de eerder door Pott naar voren gebrachte bezwaren grotendeels herhaald.

2.11.
Bij e-mail van 9 oktober 2020 heeft Pott een nader advies uitgebracht aan InShared met betrekking tot het hypothetisch inkomen van de heer [E] zonder ongeval.

2.12.
Het gesprek met Van Klompenburg naar aanleiding van het verzoek van 29 juni 2020 van (de advocaat van) [A] heeft op 12 oktober 2020 plaatsgevonden en heeft niet tot afspraken geleid. Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft Van Klompenburg naar aanleiding van het gesprek, voor zover thans van belang, het volgende geschreven:

"( ... ) Ik heb u te kennen gegeven dat mijn opdrachtgever zich niet kan vinden in de conclusies van [F] . Zo is het om mijn opdrachtgever onbegrijpelijk dat [F] na het verkrijgen van alle relevante informatie het voor zijn onderzoek nodig vond aanvullende vragen te stellen bij Polyganics, hier geen antwoorden heeft gekregen maar hieraan vervolgens wel zijn eigen conclusies aan heeft verbonden. Daarnaast is het door [F] vastgestelde netto consumptieve gezinsinkomen voor overlijden ook niet correct. Over dit aspect is al uitvoerig gecommuniceerd. Het is niet reëel om bij de berekening van het netto consumptieve gezinsinkomen voor overlijden geen rekening te houden met een pensioenregeling en een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Tot slot moet gezegd worden dat het geschetste carrièreperspectief te rooskleurig is, het aantal declarabele uren niet correct is en tot slot er onvoldoende rekening gehouden is met het feit dat wijlen de heer [E] op termijn vier dagen per week zou gaan werken ( ... )".

3
Het verzoek

3.1.
[A] verzoekt de rechtbank om:

te verklaren voor recht:

Dat partijen gebonden zijn aan de uitgangspunten zoals geformuleerd door [F] in zijn definitieve rapport van 18 juni 2020;

Dat partijen er voor de verdere beoordeling van de schade ex artikel 6:108 lid 1 BW van uit moeten gaan dat de heer [E] geen arbeidsongeschiktheidsverzekering zou hebben afgesloten;

Dat partijen er voor de verdere beoordeling van de schade ex artikel 6:108 lid 1 BW van uit moeten gaan dat de heer [E] de eerste twintig jaar te rekenen vanaf zijn overlijden geen pensioen zou hebben opgebouwd om daarna gebruik te maken van het lijfrente regime conform pagina 35 van het rapport, waarbij [F] uitgaat van een jaarlijks netto verschil van € 3.452,00 dan wel een door de rechtbank te bepalen termijn;

Dat partijen er voor de verdere beoordeling van de schade ex artikel 6:108 lid 1 BW van uit moeten gaan dat de aftrek voor zakelijk gebruik van woonruimte gehandhaafd blijft;

en voorts:

5.
De buitengerechtelijke kosten in verband met dit deelgeschil aan de zijde van [A] te begroten conform de door [A] ingediende urenspecificatie en verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag aan [A] binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking.

Alsmede een en ander uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, voor zover de wet dat toestaat.

3.2.
Het verweer van InShared strekt tot ongegrondverklaring van de verzoeken van [A] dan wel tot afwijzing daarvan, met begroting van de deelgeschilkosten als verzocht door [A] .

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
Het verzoek van [A] strekt ertoe om te komen tot (een erkenning van de) uitgangspunten van de deskundige voor de berekening van de aan [A] en de minderjarige kinderen te vergoeden schade door het gederfde levensonderhoud. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit een deelgeschil is in de zin van artikel 1019w Rv en dat de beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gelet op de mogelijkheid dat partijen tot nader overleg en een minnelijke regeling komen indien de rechtbank een beslissing neemt over de desbetreffende uitgangspunten, kan [A] dan ook in haar verzoek worden ontvangen.

4.2.
Gelet op hetgeen [A] ter mondelinge behandeling heeft verklaard, stelt de rechtbank vast dat [A] haar verzoek om vast te stellen welk inkomen de heer [E] in de toekomst, na 2020, zou hebben gegenereerd, heeft ingetrokken.

4.3.
Vooropgesteld wordt dat, ingevolge het bepaalde in artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder a BW, geldt dat indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan onder meer de echtgenote en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Om te kunnen vaststellen hoe hoog de gederfde bijdrage in het levensonderhoud van verzoekers is ten gevolge van het overlijden van de heer [E] dient te worden onderzocht en vastgesteld wat de hypothetische situatie zou zijn geweest indien de heer [E] niet zou zijn overleden. Aan het te leveren bewijs van de zijde van verzoekers hoe de carrière van de heer [E] zou zijn verlopen mogen geen strenge eisen worden gesteld (Hoge Raad 15 mei 1998, NJ 1998, 624).

4.4.
De rechtbank stelt vast dat de heer [E] na een intensieve periode van het hebben van een fulltime baan bij Polyganics B.V. (hierna: Polyganics) in combinatie met een Masterstudie als Controller op Nyenrode University in de periode van 2011 tot en met 2014, waarvoor hij 1 dag in de week naar school moest, eenmaal een sabbatical heeft genomen en vervolgens tijdens werkzaamheden in loondienst in overweging heeft genomen om als zelfstandige te beginnen. Begin 2016 heeft de heer [E] daadwerkelijk invulling gegeven aan een zelfstandig ondernemerschap binnen de eenmanszaak Dynomics. In dat jaar heeft hij naast zijn resultaat uit onderneming ook nog een salaris in loondienst gerealiseerd. De heer [E] heeft in 2017 als zelfstandige gewerkt tot het moment van overlijden in november 2017.

4.5.
De door [F] opgestelde definitieve rapportage is uitgebreid gemotiveerd. In de laatste alinea van zijn definitieve rapportage heeft [F] nog vermeld dat partijen uitvoerig hebben gereageerd op de concept versie van het adviesrapport, dat hij in een bijlage (de hiervoor genoemde brief van 18 juni 2020, zie 2.8) de reacties uitvoerig heeft besproken en dat hij nader onderzoek heeft verricht op basis van nieuw aangeleverde informatie over de gefactureerde uren, gewerkte dagen en tarieven. Tot slot heeft [F] nog aangegeven bereid te zijn tot een nadere toelichting.

4.6.
De rechtbank stelt voorop dat partijen in beginsel gebonden zijn aan het op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen deskundigenbericht van [F] . Dat is slechts anders indien sprake is van zwaarwegende bezwaren tegen de rapportage. Van zwaarwegende bezwaren is sprake indien blijkt dat de deskundige niet onpartijdig is, indien de rapportage niet logisch en niet consistent is en indien de rapportage (volstrekt) onvoldoende is onderbouwd.

4.7.
InShared heeft in haar verweerschrift diverse bezwaren geuit, die in haar ogen als zwaarwegend moeten worden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft InShared verklaard dat een aantal van haar bezwaren niet zijn weerlegd door [F] . De rechtbank maakt hieruit op dat InShared enkel de bezwaren handhaaft die volgens haar niet door [F] zijn weerlegd en zal daarom alleen deze bezwaren bespreken. Voor zover InShared heeft bedoeld dat zij wenst vast te houden aan alle door haar in het verweerschrift genoemde bezwaren, zal de rechtbank hieraan - gelet op de (door InShared erkende) weerlegging door [F] - voorbijgaan.

4.8.
De bezwaren van InShared zijn grotendeels ontleend aan de adviezen van de door InShared ingeschakelde deskundige Pott, die net als [F] bedrijfseconoom is en die Van Klompenburg tijdens de totstandkoming van de rapportage van [F] van advies heeft voorzien. De rechtbank zal de bezwaren hieronder puntsgewijs bespreken. De rechtbank begint met de twee bezwaren die InShared blijkens de toelichting tijdens de mondelinge behandeling het meest relevant vindt en die volgens haar niet door [F] zijn besproken. De overige bezwaren zullen daarna - voor zover die volgens InShared niet zijn weerlegd door [F] - besproken worden in de volgorde zoals in het verweerschrift is vermeld.

Inkomsten uit loondienst 2017

4.9.
Volgens InShared is [F] er ten onrechte vanuit gegaan dat de heer [E] in het jaar 2017, toen hij als zelfstandige voor Leaseplan en Athlon Carlease werkte, daarnaast nog een inkomen uit loondienst had van bruto € 15.967,00. Volgens InShared heeft Pott dit aangemerkt als fout, omdat in een periode van 11 dagen in januari 2017 niet zo’n hoog inkomen kan zijn verdiend. Volgens InShared dient dit als zwaarwegend bezwaar tegen het adviesrapport te worden aangemerkt.

4.10.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [F] heeft op pagina 9 van zijn brief van 18 juni 2020 geconstateerd dat uit de toegezonden facturen is op te maken dat de heer [E] in januari 2017 11 van de 22 beschikbare werkdagen heeft gedeclareerd als zelfstandige. Voor het geval moet worden aangenomen dat [F] ervan uit is gegaan dat de hiervoor genoemde werkzaamheden in loondienst uitsluitend hebben plaatsgevonden in deze 11 werkbare dagen (en niet meer daarna), dan kan worden toegegeven dat een bedrag van bruto € 15.967,00 hoog is. Dat enkele feit maakt echter niet dat vaststaat dat een fout is gemaakt, laat staan een fout van een zodanig groot gewicht, dat dit meebrengt dat partijen niet gebonden kunnen worden aan de uitgangspunten in het deskundigenbericht.

4.11.
De rechtbank stelt vast dat [F] in zijn begeleidende brief van 18 juni 2020 expliciet heeft aangegeven dat de overige vragen en opmerkingen van InShared op de conceptrapportage geen effect hebben op het adviesrapport. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [F] de vragen en opmerkingen van Inshared op dit punt heeft meegewogen bij de totstandkoming van zijn advies en dat hij geen aanleiding heeft gezien om meer aanpassingen door te voeren dan hij heeft gedaan. Kennelijk heeft hij evenmin aanleiding gezien om nog meer woorden te wijden aan de diverse opmerkingen van InShared. [F] heeft partijen wel de gelegenheid gegeven om te vragen naar een nadere toelichting op het definitieve adviesrapport. InShared heeft geen gebruik gemaakt van haar recht om opheldering te vragen over de hoogte van de inkomsten uit loondienst in 2017. Dat niet geheel duidelijk is waarom [F] een inkomen van bruto € 15.967,00 heeft toegerekend aan het jaar 2017 is dan ook een omstandigheid die voor rekening van Inshared dient te komen. [A] heeft ter terechtzitting overigens nog wel een verklaring gegeven voor het -in de visie van Inshared- te hoge bedrag. Zij heeft toegelicht dat in de periode rond de jaarwisseling veel werkzaamheden door controllers worden verricht, dat zij geen kerstvakantie hebben en dat zij in die periode veel meer uren maken dan in de rest van het jaar. Inshared heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken.

Gemiddeld aantal declarabele uren

4.12.
Volgens Inshared heeft [F] over het jaar 2018 (en 2019) een te hoog gemiddeld aantal declarabele uren per dag gerekend. InShared verbindt hieraan de conclusie dat sprake is van een zodanig zwaarwegend bezwaar tegen het adviesrapport van [F] dat het rapport niet in stand kan blijven. Ook op dit punt verwijst InShared naar het bedrijfseconomische advies dat Pott heeft opgesteld. De rechtbank gaat hieraan voorbij.

Uit het adviesrapport van [F] valt af te leiden dat hij grondig heeft geanalyseerd van welk gemiddeld aantal declarabele uren per werkdag moet worden uitgegaan. Hij heeft hierin de keuzes gemaakt zoals vermeld in het deskundigenbericht en hij heeft die keuzes goed gemotiveerd. Pott heeft in zijn bedrijfseconomische analyse een andere keuze gemaakt. Pott is uitgegaan van het gemiddeld aantal gedeclareerde uren bij de laatste opdrachtgever Athlon Carlease, bij wie het contract nog (groten)deels doorliep in 2018. Dat de door [F] gemaakte keuze afwijkt van de keuze die Pott in zijn (in opdracht van Inshared) opgestelde adviesrapport heeft gemaakt, kan niet als een (zwaarwegend) bezwaar tegen het adviesrapport van [F] worden aangemerkt.

4.13.
Zoals eerder is overwogen is [F] ingeschakeld met het doel om een antwoord te krijgen op de vraag hoe het netto gezinsinkomen van de familie [achternaam E] zich zou hebben ontwikkeld zonder het overlijden van de heer [E] in 2017. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [F] terecht aangegeven in zijn adviesrapport dat de referteperiode in feite (te) kort is, omdat de heer [E] nog maar net was begonnen als zelfstandig ondernemer. Doordat hij pas vanaf 2016 invulling is gaan geven aan zijn zelfstandig ondernemerschap heeft hij niet de kans gehad om te laten zien wat hij allemaal in zijn mars had. [F] heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat ten aanzien van de toekomstverwachtingen cijfers uit de branche (uiteindelijk) een belangrijker gewicht zullen hebben dan de ervaringscijfers over zo’n korte periode. De rechtbank begrijpt de adviesrapportage aldus dat uit de analyse van [F] is gebleken dat de vooruitzichten in de branche gunstig zijn voor de komende jaren. De goede en kwade kansen afwegend, is in redelijkheid niet te verwachten dat het inkomen in 2018 en de jaren daarna lager zou zijn geweest dan in het jaar 2017 en de paar jaren daarvoor. Ook in dit licht bezien kunnen de bezwaren van Inshared niet als zwaarwegend worden aangemerkt.

Jaarrapporten/grootboekmutaties

4.14.
Volgens InShared had [F] de volledige jaarrapporten, danwel - bij gebreke daarvan - grootboekmutaties van de eenmanszaak Dynomics van de heer [E] moeten opvragen over de jaren 2013 tot en met 2017 om - gezien de korte referteperiode voor het ongeval - een beter beeld te krijgen van het verloop van de omzet en overige resultaten van de eenmanszaak. Pott heeft hier expliciet om gevraagd bij [F] . Het ontbreken van de jaarrapporten c.q. de grootboekmutaties levert volgens InShared ook een zwaarwegend bezwaar op tegen de rapportage van [F] .

4.15.
De rechtbank deelt dit standpunt van InShared niet. Uit het adviesrapport en de brief van18 juni 2020 blijkt dat [F] voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde jaarrapporten c.q. grootboekinformatie niet beschikbaar zijn en dat deze informatie niet essentieel is voor de beoordeling van het consumptieve gezinsinkomen. Zo heeft [F] aangegeven dat in 2013 en 2014 geen winst uit onderneming in Dynomics is gemaakt zodat in die periode geen jaarrekeningen of grootboeken zijn opgemaakt, wat hij op 23 en 24 maart 2020 al aan Van Klompenburg had laten weten. [F] schrijft voorts dat (de advocaat van) [A] hem desgevraagd heeft laten weten niet over de grootboeken over 2015 tot en met 2017 te beschikken, maar dat de resultaten en balansen over 2015 tot en met 2017 in de aangiften Inkomstenbelasting van de heer [E] zijn opgenomen, die al bij de opdracht aan Van Klompenburg beschikbaar zijn gesteld. Verder heeft [F] op pagina 4 van zijn brief van 18 juni 2020 gemotiveerd aangegeven dat het grootboek geen inzichten geeft die van belang zijn voor de beoordeling van de verdiencapaciteit. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het enkele ontbreken van grootboekmutaties over de periode 2013 tot 2017 niet maakt dat er sprake is van een zwaarwegend bezwaar tegen de rapportage van [F] .

Informatie van Polyganics

4.16.
InShared heeft ook nog aangevoerd dat [F] het voor zijn onderzoek van belang heeft geacht om vragen te stellen aan een voormalig werkgever van de heer [E] , namelijk Polyganics. Deze vragen zijn echter niet beantwoord. [F] heeft desalniettemin zijn rapport opgesteld en heeft aangegeven dat hij het niet beantwoorden van de vragen niet bezwaarlijk acht voor de verdere beoordeling van de kansen van de heer [E] . InShared vindt deze standpunten van [F] , die volgens haar had moeten aandringen op beantwoording van de vragen, niet met elkaar te rijmen. Daarbij komt volgens InShared dat er onduidelijkheid is over de inkomsten en functies van de heer [E] bij Polyganics, waardoor [F] niet zonder meer de conclusie kan trekken dat de heer [E] over competenties beschikte die nodig waren om door te groeien naar de functie van division- of groupcontroller.

4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de vragen van [F] aan Polyganics beantwoord waren, hadden partijen mogelijk meer zicht gekregen op de kansen van de heer [E] in de verre toekomst en zouden er iets meer aanknopingspunten zijn geweest voor een meer concrete berekening van het gederfd levensonderhoud. Dat neemt niet weg dat, zoals [F] terecht aangeeft in zijn adviesrapport, de schade tot een nog nader te bepalen datum begroot moet worden, mogelijk nog 30 jaar, waarbij de goede en kwade kansen moeten worden afgewogen. Volgens [F] zullen (zoals hiervoor al is overwogen) voor de beoordeling van de schade algemene marktomstandigheden waarin controllers opereren een belangrijker gewicht hebben dan de ervaringscijfers in zo’n korte periode. Dat de brief van [F] aan Polyganics niet is beantwoord, is dan ook niet van doorslaggevend belang.

4.18.
Ook de door Pott aangevoerde vragen en twijfels omtrent de functie van financieel directeur en het salaris van de heer [E] , maken niet dat sprake is van een zwaarwegend bezwaar tegen het rapport van [F] . In paragraaf 2.3 en 2.4 in de brief van 18 juni 2020 (bladzijde 5, 6 en 7) heeft [F] uitgebreid toegelicht hoe hij tot zijn bevindingen over het inkomen van de heer [E] en de waardering van zijn competenties bij Polyganics is gekomen. De openstaande vragen over het arbeidsverleden van de heer [E] bij Polyganics hebben voor het overige geen effect voor het adviesrapport gehad, zoals [F] aan het slot van zijn brief heeft vermeld.

CV

4.19.
InShared heeft aangevoerd dat het niet juist kan zijn dat de heer [E] vanaf augustus 2015 tot december 2016 ad interim Business Advisor is geweest bij San Media Group, omdat hiervoor in 2015 geen inkomsten zijn geregistreerd. Hierdoor moeten er volgens InShared vraagtekens worden gezet bij het CV van de heer [E] dat via [F] is aangeleverd. De rechtbank acht voormelde gestelde onvolkomenheid in het CV, wat daar ook van zij, van ondergeschikt belang en niet van dien aard dat dit een zwaarwegend bezwaar vormt tegen het rapport van [F] , te meer nu niet gesteld of gebleken is welke concrete consequenties aan deze gestelde onjuistheid in het CV zouden moeten worden verbonden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen hetgeen al eerder is overwogen over het gewicht dat moet worden toegekend aan de korte referteperiode waarin [F] als startend ondernemer opereerde ten opzichte van de algemene brancheontwikkelingen zoals geschetst door [F] voor de bepaling van het netto consumptieve gezinsinkomen.

Aftrek zakelijk gebruik woonruimte

4.20.
InShared heeft aangevoerd dat [F] ten onrechte een aftrekpost voor zakelijk gebruik van de woonruimte heeft opgenomen, aangezien het kantoor niet voldoet aan de specifieke eisen die gelden volgens de Wet Inkomstenbelasting (IB), hetgeen invloed heeft op het netto consumptieve gezinsinkomen van de heer [E] . Verzoekers hebben hier tegenover gesteld dat de familie [achternaam E] destijds, bij het maken van de kantoorruimte in de woning, niet wist dat voor aftrek voor zakelijk gebruik van de woonruimte noodzakelijk is dat de werkruimte eigen sanitair heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat sanitaire voorzieningen eenvoudig te realiseren zijn in de kantoorruimte. Nu niet gesteld of gebleken is dat er ingevolge de Wet IB andere belemmeringen zijn voor het opvoeren van de kantoorruimte als aftrekpost dan het maken van een toilet en nu onbetwist is gesteld dat dit eenvoudig te realiseren is, acht de rechtbank het opnemen door [F] van een aftrekpost voor zakelijk gebruik van de woning bij bepaling van het netto consumptieve gezinsinkomen gerechtvaardigd. Van een zwaarwegend bezwaar tegen het rapport van [F] op dit punt is dan ook geen sprake, temeer nu [F] in het deskundigenbericht concreet heeft becijferd wat het netto gezinsinkomen zou zijn zonder de aftrek voor de kantoorruimte.

Vierdaagse werkweek en sabbatical

4.21.
Het standpunt van InShared dat sprake is van een zwaarwegend bezwaar tegen het rapport van [F] omdat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met eventuele plannen van de heer [E] om terug te gaan naar een vierdaagse werkweek, deelt de rechtbank niet. In de brief van 18 juni 2020 heeft [F] voldoende gemotiveerd dat de invloed van persoonlijke ambities - waaronder ook de persoonlijke keuze om eventueel terug te gaan naar een vierdaagse werkweek - op de kansen zonder ongeval niet in het bedrijfseconomische onderzoek gemeten kan worden en dat hij daarom de langere termijn nog open heeft gelaten zodat partijen met elkaar over de uitgangspunten op dit punt moeten overleggen. Daarbij komt dat - zoals InShared zelf ook heeft aangevoerd - de opdracht van [F] niet ziet op de periode na 2020. Niet valt in te zien waarom een dergelijke motivering en keuze van [F] onvoldoende of onjuist zou zijn en zou moeten leiden tot de conclusie dat er zwaarwegende bezwaren tegen het adviesrapport zijn.

Hetzelfde geldt voor het ingelasten van rustperiodes, waarmee [F] - gelet op het eerdere sabbatical van de heer [E] - volgens InShared rekening had moeten houden. [F] heeft in zijn brief van 18 juni 2020 gemotiveerd onderbouwd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om voor de periode waarvoor hij opdracht had gekregen om de situatie zonder ongeval in kaart te brengen, te weten 2018 en 2019, al met een nieuwe sabbatical rekening te houden (namelijk vanwege de gunstige marktomstandigheden in 2018 en 2019 en vanwege het feit dat de heer [E] in 2015 en 2016 net een sabbatical achter de rug had). Voorts vermeldt [F] dat de vraag hoe dit op de lange termijn moet worden beoordeeld een aspect is dat aan de persoonlijke keuzes van de ondernemer raakt en niet bedrijfseconomisch van aard is.

4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank is het adviesrapport van [F] hiermee op beide punten consistent en voorzien van een deugdelijke toelichting. Dat Pott wellicht andere keuzes zou hebben gemaakt is niet meer dan een keuze of een verschil van inzicht, maar maakt niet dat er sprake is van een zwaarwegend bezwaar tegen het rapport van de door beide partijen aangezochte deskundige [F] .

Arbeidsongeschiktheidsverzekering en Pensioenvoorziening

4.23.
De rechtbank stelt vast dat [F] ervoor heeft gekozen geen effecten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenvoorziening op te nemen in het door hem vastgestelde netto consumptieve inkomen over de periode 2017 tot en met 2019, terwijl Pott vindt dat dit wel had moeten gebeuren. InShared stelt zich op het standpunt dat ervan uit moet worden gegaan dat de heer [E] een arbeidsongeschiktheidsverzekering zou hebben afgesloten en een pensioenvoorziening zou hebben getroffen in de situatie zonder ongeval en dat het buiten de schaderegeling c.q. een overlijdensschadeberekening ex artikel 6:108 BW laten van deze onderdelen (omdat de heer [E] voor het ongeval zou hebben aangegeven geen pensioenvoorziening en arbeidsongeschiktheidsverzekering te willen afsluiten) een zwaarwegend bezwaar oplevert. De rechtbank volgt InShared niet in haar stelling. [F] heeft er - blijkens zijn brief van 18 juni 2020 - bewust voor gekozen de invulling van beide inkomensvoorzieningen, die volgens hem een kwestie is van persoonlijke afwegingen, aan partijen te laten. Dat Pott een andere keuze zou hebben gemaakt kan zo zijn, maar betekent niet dat de gemotiveerde keuze van [F] onjuist is en tot een zwaarwegend bezwaar tegen het adviesrapport leidt.

Hobbymatig gehouden auto's

4.24.
InShared heeft gesteld dat er voor de berekening van de overlijdensschade rekening mee moet worden gehouden dat er weggevallen uitgaven zijn, nu in de situatie na het ongeval geen sprake meer is van de hobbymatig gehouden auto's door de heer [E] . Volgens InShared had [F] nader onderzoek moeten doen naar weggevallen uitgaven, hetgeen hij niet heeft gedaan. [F] heeft in zijn brief van 18 juni 2020 en het adviesrapport aangegeven op welke wijze hij rekening heeft gehouden met het feit dat de heer [E] privé gebruik maakte van hobbymatig gehouden auto's die aanvankelijk als auto's voor het werk voor de inkomstenbelasting waren geregistreerd. In dit verband heeft [F] ook aangegeven dat de nieuwe beoordeling geen invloed heeft op de hypothese zonder ongeval, aangezien de bijtelling van de auto's in 2017 geen rol meer speelt in de aangifte IB. Voor zover InShared met haar stelling heeft bedoeld dat als zwaarwegend bezwaar moet worden gezien dat [F] voor het overige geen onderzoek heeft verricht naar weggevallen uitgaven, wordt deze stelling niet gehonoreerd. Weliswaar zou met een dergelijk onderzoek wellicht nog meer nauwkeurigheid in het consumptiepatroon van de heer [E] worden bereikt, maar het niet verrichten van dit onderzoek maakt niet dat sprake is van een fout, laat staan een fout waardoor partijen niet aan het adviesrapport zouden zijn gebonden. Daartoe wordt onder andere van belang geacht dat in de vragen die InShared zelf heeft opgesteld en die de basis vormen van het adviesrapport, niets is opgenomen over het uitgavenpatroon van de heer [E] terwijl InShared kennelijk ook geen aanleiding heeft gezien om gebruik te maken van haar recht op een nadere toelichting op het adviesrapport op dit punt door [F] . Naar het oordeel van de rechtbank gaat het niet aan om dan nu achteraf te stellen dat het enkele ontbreken van dergelijke, niet nader door InShared gespecificeerde en toegelichte informatie, zou moeten leiden tot een steekhoudend bezwaar tegen het adviesrapport.

Verzoek onder 1: uitgangspunten adviesrapport

4.25.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de door InShared opgeworpen bezwaren noch ieder afzonderlijk, noch in combinatie met elkaar, tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van steekhoudende, zwaarwegende bezwaren tegen het adviesrapport. Uit de reacties van Pott op het rapport blijkt dat hij het op veel punten eens is met [F] , maar dat hij andere keuzes maakt ten gunste van InShared.

De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat het adviesrapport als degelijk, consistent en gedetailleerd dient te worden beschouwd en dat het is voorzien van een deugdelijke toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [F] niet onpartijdig is. Dit betekent dat de onder 1 verzochte verklaring voor recht dat partijen gebonden zijn aan de uitgangspunten zoals geformuleerd in het deskundigenbericht van [F] , zal worden toegewezen.

Verzoeken onder 2 en 3: arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenvoorziening

4.26.
De rechtbank stelt vast dat op dit moment de informatie ontbreekt om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja op welk moment in de toekomst de heer [E] een arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of een pensioenvoorziening zou hebben afgesloten en welke consequenties dit zou hebben voor het toekomstige netto gezinsinkomen. Partijen verschillen van mening over het antwoord op deze vragen en hebben beiden ter mondelinge behandeling aangegeven dat het nodig is dat een deskundige wordt ingeschakeld om de voorliggende vragen te kunnen beantwoorden. Nu de rechtbank onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of de heer [E] al dan niet een arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of een pensioenvoorziening zou hebben afgesloten en het onderhavige deelgeschil zich niet leent voor de benoeming van een deskundige - waartegen InShared bezwaar maakt - zullen de onder 2 en 3 verzochte verklaringen voor recht worden afgewezen.

Verzoek onder 4: aftrek kantoorruimte

4.27.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.20 is overwogen over de eenvoudig te realiseren sanitaire voorziening die nodig is ingevolgde de Wet IB voor de aftrek voor zakelijk gebruik van de woonruimte, ligt het verzoek onder 4 voor toewijzing gereed.

Buitengerechtelijke kosten

4.28.
[A] stelt dat voor de buitengerechtelijke kosten dient te worden uitgegaan van een tijdsbesteding van 10 uur, tegen een uurtarief van € 260,00 vermeerderd met 21% BTW. Deze kosten zijn niet betwist en zijn redelijk. De rechtbank begroot de totale kosten daarom op een bedrag van € 3.164,00, te vermeerderen met het door [A] betaalde griffierecht van € 304,00. Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van InShared is komen vast te staan, zal de rechtbank een veroordeling tot betaling van de advocaat- en proceskosten uitspreken. Nu er slechts één verweerder in het onderhavige deelgeschil optreedt, zal de verzochte hoofdelijkheid van de veroordeling niet worden uitgesproken.

4.29.
Tegen de beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil staat op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBNNE:2021:4792