Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 160222 tijdelijk contract niet omgezet naar vast contract, maar overigens amper VAV vanwege divers orthopedisch en neurologisch, - waaronder hersen - letsel

RBZWB 160222 vordering € 1.342.350,75 t.z.v. o.m. VAV, zelfwzh., h.h., medische kosten, smartengeld en bgk; reeds voldane € 113.504,27 toegewezen
- tijdelijk contract niet omgezet naar vast contract, maar overigens amper VAV vanwege divers orthopedisch en neurologisch, - waaronder hersen - letsel
- smartengeld € 20.000,00 vanwege 22 % b.i. bij divers orthopedisch en neurologisch, - waaronder hersen - letsel
- bgk gevorderd € 95.311,38, reeds vergoed € 27.504,27; aanvullend € 4.000,00 toegewezen

De feiten

2.1.
Ten aanzien van het ongeval

2.1.1.
Op 24 maart 2013 is [eiser] betrokken geweest bij een verkeersongeval. Hij was op dat moment 27 jaar oud. [eiser] stond in de berm van een naast de weg gelegen fietspad, toen hij werd aangereden door een van de weg geraakte auto.

2.1.2.
De auto was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ZLM. ZLM heeft aansprakelijkheid erkend voor het ongeval en de gevolgen ervan.

2.1.3.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiser] ernstig letsel opgelopen bestaande uit schedel-hersenletsel, fracturen van de linkerschouder en het linkersleutelbeen, wervelfracturen van de borstwervelkolom en twee ribfracturen. [eiser] heeft vier dagen op de intensive care afdeling van het Erasmus Medisch Centrum gelegen en is daarna tot 18 april 2013 opgenomen geweest op de afdeling Heelkunde-Traumatologie van dat ziekenhuis. Vervolgens is hij tot 31 mei 2013 opgenomen geweest bij revalidatiecentrum Revant. De revalidatiebehandelingen duurden tot en met september 2013.

2.2.
Ten aanzien van de medische expertises

2.2.1.
[eiser] en ZLM hebben gezamenlijk opdracht gegeven voor een orthopedisch chirurgisch expertise. Op 6 januari 2015 heeft orthopedisch chirurg de heer [naam chirurg] (hierna: [naam chirurg]) zijn expertiserapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer:
‘(…)
Samenvatting en overwegingen.
Het betreft een 28-jarige man die een hoog energetisch trauma heeft doorgemaakt met als gevolg een graad 1 gecompliceerde claviculafractuur links, een scapulafractuur links zonder dislocatie, een fractuur van de processus transversus van TH1, een compressiefractuur van TH6 en TH7, een ernstige commotio/ contusio cerebri met aanvankelijk krachtverlies in de linker arm.

De fracturen zijn conservatief behandeld waarvan de wervelfracturen zijn behandeld met een gipskorset. Betrokkene is uitgebreid gerevalideerd zowel in het EMC alsmede in revalidatiecentrum Reviant in Goes.
De huidige klachten van betrokkene bestaan uit krachtverlies in de linker arm, pijnklachten hoog lumbaal en thoraco lumbaal in de wervelkolom m.n. na lang staan, nekklachten afhankelijk van de houding en balansverlies. Er zijn functieklachten van de linker pols, toegenomen vergeetachtigheid na het trauma en snellere vermoeidheid. Onderzoek laat een gering verschil in de polsfunctie links zien, met ook drukpijn ter plaatse van de linker pols, enige atrofie van de linker onderarm, een goede functie van de wervelkolom en schouder. Wel is ter plaatse van de fractuur de linker clavicula nog pijnlijk.
Het röntgenonderzoek laat een status zien na een doorgemaakte fractuur TH6 en TH7, een kyfotische knik van ongeveer 45° daar ter plaatse, een inzakking van TH7 van 65% en een inzakking van TH6 van ongeveer 14%. Het hoogteverlies van TH6 betreft eigenlijk de voor- als achterzijde van de wervel terwijl het hoogteverlies van TH7 m.n. de voorzijde betreft. Er is een status na een claviculafractuur gevonden die goed geconsolideerd is. Aan de schouders worden verder geen afwijkingen gevonden. Evenmin worden er afwijkingen gevonden aan de polsen m.n. links; en ook niet aan de scapulae.

Overwegingen .
T.a.v. deze expertise heb ik een aantal overwegingen.

De eerste betreft de causaliteit. Het letsel dat betrokkene gehad heeft, een hoog energetisch letsel, heeft plaatsgevonden bij een voordien gezonde jonge man zonder klachten en afwijkingen van het bewegingsapparaat. Derhalve acht ik m.n. de klachten van de rug, wervelkolom en eventueel ook schouder een gevolg van het ongeval.
Van belang hierbij is dat ik eigenlijk op orthopedisch terrein geen duidelijke verklaring heb voor de klachten van de linker arm en een ook geen duidelijke oorzaak voor het krachtverlies dat hij gedurende een lange periode heeft gehad en hetgeen nu verbeterd is maar niet geheel genormaliseerd. De enige afwijking die ik heb gevonden is mogelijk een ganglion van de pols hetgeen lokaal klachten kan geven maar geen krachtverlies zoals in alle correspondentie vanaf het eerste begin na het trauma wordt aangegeven. Een neurologische oorzaak zou hier wel een rol kunnen spelen, zoals de in de correspondentie genoemde diffuse axonale injury. Derhalve is een neurologisch onderzoek gewenst, ook gelet op het contusiebeeld en de langdurige amnesie die betrokkene heeft doorgemaakt. Er zijn ook klachten als balansproblemen, vergeetachtigheid en snellere vermoeidheid, die mogelijk als rest van het neurologisch letsel / trauma capitis samenhangen.

De behandeling van de letsels is conservatief geweest. Het klinisch resultaat ervan is zonder meer goed te noemen gelet op het klachtenpatroon van betrokkene. Röntgenologisch is er een kyfosehoek van ongeveer 45° (normaal: 20° - 40°)
Er is sprake is van een eindsituatie t.a.v. de claviculafractuur, processus transversus fracturen en de ribfracturen en de scapulafracturen.
M.b.t de 2 wervelfracturen zal de inzakking en kyfosehoek niet meer veranderen.
Het klachtenpatroon van betrokkene kan overigens door de versterkte kyfose en discopathie TH6 / TH7 wel veranderen. Derhalve kan de mate van functieverlies in de toekomst nog fluctueren door verandering van de non Key-factoren, maar dan wel binnen de marges van
de gekozen klasse van de Key factor

Betrokkene klaagde tijdens het onderzoek over zijn linker pols. M.n. wanneer hij push ups moest doen, dus bij maximale dorsaalflexie. Bij mijn onderzoek heb ik mogelijk aanwijzingen gevonden voor een ganglion. Verder onderzoek in de zin van een echo is mogelijk en er zou behandeling kunnen plaatsvinden.

De invalshoek voor de bepaling van het functieverlies van de wervelfracturen is tabel 17-3 op blz. 568. De ribfracturen, scapula en de claviculafractuur graderen niet voor functieverlies.

De klachten die betrokkene aan geeft op mijn terrein zijn op medische gronden aannemelijk.
Het totale klinische resultaat van de behandeling van dit toch hoog energetische letsel kan zonder meer als goed worden aangemerkt. Additionele therapeutische adviezen heb ik dan ook niet.

Beantwoording van de vragen.

Op grond van mijn anamnese, lichamelijk onderzoek, beeldvormend onderzoek en kennisname van de correspondentie van de behandelende sector en mijn overwegingen kan ik uw vragen als volgt beantwoorden.

1 De situatie met ongeval.

(…)
1g

Wilt u de mate van functiestoornis op uw vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage blijvende invaliditeit hele mens ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene van voor het ongeval? Wilt u hierbij uitgaan van de richtlijnen van de AMA-guide, 6e druk, eventueel aangevuld met de richtlijnen van de NVN of NOV? Wilt u hierbij zo nauwkeurig mogelijk omschrijven hoe het totale percentage is opgebouwd, en indien van toepassing, links en rechts vergelijken?

Van de genoemde letsels gradeert de claviculafractuur aan de linker zijde geen functieverlies aangezien hier geen afname is van de range of motion of AC- dan wel sternoclaviculaire irritatie. De ribfracturen graderen evenmin voor functieverlies. Van de wervelfracturen TH6 en TH7 worden de inzakkingcoëfficiënten opgeteld waarbij in totaal er een inzakkingcoëfficiënt is van 79%. Betrokkene valt hiermee in klasse 3, tabel 17-3 op blz. 568. Hierin valt ook de processus transversus fractuur van TH1. Deze laatste is overigens in mijn ogen zonder restverschijnselen genezen en zou in klasse 0 zijn gevallen wanneer het een solitaire fractuur betrof. De mediane waarde C bedraagt 14% functieverlies van de gehele persoon. Dit is de Key-factor

Non Key-factoren:

Functionele anamnese:
T.a.v. de functionele anamnese valt betrokkene in GMF 2 aangezien hij pijnklachten krijgt na ongeveer 10 à 15 minuten staan. Dit laatste acht ik een normale activiteit. Hetzelfde geldt voor zijn nekklachten.
Lichamelijk onderzoek:
Bij het lichamelijk onderzoek is het omvangverschil van de linker onderarm meer dan 1 cm vergeleken met de rechter onderarm.
Het neurologisch onderzoek in mijn handen laat geen afwijkingen zien maar ik ben geen neuroloog.
Ik gradeer betrokkene als GMF 1.
Klinische studies:
Het röntgenonderzoek heb ik aangewend voor de bepaling van de Key-factor.
Electromyografisch onderzoek is er niet verricht.
Recent MRI-onderzoek is er niet verricht.
De Key-factor wordt nu van de non Key-factoren afgetrokken. Het resultaat is -3. Derhalve schuift de mediane waarde C van 14% naar 12% functieverlies van de gehele persoon.
T.a.v. de polsklachten is er m.i. mogelijk sprake van een ganglion. Verder onderzoek is hier aangewezen. Ik acht dit overigens geen ongevalgevolg.

1h.
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten t.b.v. een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Op grond van de letsels en mijn onderzoek acht ik betrokkene licht beperkt voor staan m.n. wanneer het staan meer dan 15 minuten bedraagt. Ik acht betrokkene tevens licht beperkt voor gebogen werken en voor bukken en torderen. Ook is betrokkene licht beperkt voor het hand- en vingergebruik links waarbij ik opmerk dat ik dit constateer nadat deze beperking, niet op orthopedische gronden, maar op neurologische gronden gebaseerd is en het oordeel van de neuroloog in deze afgewacht moet worden zodat er geen dubbele beperking ontstaat. Ook acht ik betrokkene licht beperkt voor tillen, duwen en trekken.

1i.
Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Zoals ik in mijn overwegingen heb aangegeven m.b.t. de wervelkolom en de wervelfracturen is de röntgenologische situatie, d.w.z. de mate van inzakking, een eindtoestand. Dat geldt ook voor de toegenomen kyfose van de wervelkolom. Zoals ik heb aangegeven in mijn overwegingen kunnen er in de toekomst veranderingen t.a.v. de gevolgen van het letsel plaatsvinden.

1j. t/m 1l.
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?

Zoals ik heb vermeld, zal de mate van inzakking en de mate van kyfose die betrokkene heeft
als gevolg van het ongeval, niet meer veranderen. Echter, zijn klachtenpatroon, m.n. de functionele anamnese, kan in de toekomst veranderen. Het zou kunnen verergeren maar het zou ook kunnen verbeteren wanneer de wervelkolom met het klimmen der jaren ook meer verstijft. Betrokkene is echter jong en derhalve zal dit eerder leiden tot een verergering van de klachten, m.n. bij inspanning. Ik kan niet aangeven op welke termijn dit plaatsvindt. In welke mate er verslechtering optreedt, kan ik wel zeggen. De functionele anamnese van betrokkene zal mogelijk veranderen, maar de Key-factor zal hetzelfde blijven. Betrokkene blijft, t.a.v. zijn functieverlies, in klasse 3 waarbij het functieverlies bepaald is tussen de 12% en 16% van de gehele persoon. T.a.v. de beperkingen kan het zo zijn dat, wanneer betrokkene meer klachten aangeeft, dat dan ook zijn beperkingen zullen toenemen. Ik kan niet zeggen in welke mate en wanneer.

2
De situatie zonder ongeval.

2a.
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Neen.
(…)

2c.
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Ja. Betrokkene klaagt over zijn linker pols en bij onderzoek wordt er een licht functieverlies van de linker pols gevonden en er zijn aanwijzingen voor een ganglion. (…)’

2.2.2.
[eiser] en ZLM hebben tevens gezamenlijk opdracht gegeven voor een neurologische expertise, waaronder een neuropsychologisch onderzoek.

2.2.3.
Op 30 maart 2015 heeft neuroloog mevrouw dr. [naam neuroloog] Andel (hierna: [naam neuroloog]) haar expertiserapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer:

‘(…)

1. DE SITUATIE MET ONGEVAL

Anamnese

a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied betrokkene aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid.

a. Antwoord:
(…)
Neurologische beschouwing:
Betrokkene overkwam op 26 jarige leeftijd een ongeval met een HET (Hoog energetisch trauma) doordat hij stilstaand door een auto werd geschept op 24 maart 2013 vanuit een blanco medische voorgeschiedenis. Er waren daarop meerdere letsels
(…)
5. spoor bloed occipitaal links en contusiehaard links temporaal waarvoor expectatief beleid en contusio cerebri welke grotendeels hersteld is. Tevens aanwijzingen op de MRI scan van de hersenen voor DAI (Diffuse Axonal Injury)
6. krachtsverlies bij uitgebreid schouderletsel, dd plexusletsel? Met een conservatief beleid voor het grootste deel herstel.
7. Er zijn geringe neuropsychologische stoornissen in relatie tot de doorgemaakte contusio cerebri vastgelegd in het neuropsychologisch onderzoek van 21 januari 2015: er een beperkt werkgeheugen en een beperkte volgehouden aandacht. Het inprenten van nieuwe informatie wordt hierdoor negatief beïnvloed.
(…)

Diagnose

f. Wat is de diagnose op een vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven

f. Antwoord:
Betrokkene is een 28 jarige, rechts dominante man die een HET doormaakte op 24 maart 2014 met een amnesie voor het trauma en een kortdurende retrograde amnesie van enkele uren. Vanwege een lage EMV score werd hij geïntubeerd en gesedeerd. Er was sprake van uitgebreide fracturen (clavicula links, costa 1 en 2 fractuur links, scapula fractuur links, fractuur Th 6 en 7) met een contusio cerebri links temporaal en enig boed occipitaal met tevens een DAI beeld op de MRI scan van de hersenen, met tevens een dysfunctie van de linkser arm het meest waarschijnlijk berustend op een contusie van de plexusbrachialis links. Betrokkene maakte op alle fronten een goed herstel door. Er resteert nu 1,5 jaar na het ongeval een minimale restuitval in de linkerarm (lichte ulnair gelocaliseerde sensibele restklacht, met een geringe sensibiliteitsklacht in de handpalm, verder een lichte zwakte van de biceps en polsextensoren links) en het idee bij betrokkene mogelijk in neurocognitief opzicht iets trager te zijn dan voorheen. Dit laatste werd middels aanvullend neuropsychologisch onderzoek van 21 januari met een beperkt werkgeheugen en een beperkte volgehouden aandacht aangetoond.

Blijvende invaliditeit

g. Wilt u de mate van functiestoornis (=impairment) op uw vakgebied als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage blijvende invaliditeit van de gehele mens ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene van voor het ongeval?
Wilt u hierbij uitgaan van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA) zoals verwoord in de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment, 6de druk, eventueel aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse vereniging van neurologie?
Wilt u hierbij zo nauwkeurig mogelijk omschrijven hoe het totale percentage is opgebouwd, en indien van toepassing links en rechts vergelijken?

g. Antwoord:
Volgens de richtlijnen van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment,6de druk, is er een functionele invaliditeit van 8 procent van de gehele mens. Dit werd als volgt bekeken: (…)

Beperkingen

h. Welke beperking op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij betrokkene in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperking zou uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

h. Antwoord:

Bij betrokkene is er een beperking in het hanteren van zware boven schouderhoogte belastende arbeid aan de linker zijde.

Medische eindsituatie

i. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat de beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

i. Antwoord:

Gezien de tijd verstreken sedert het ongeval is hier sprake van een toestand. Er is geen belangrijke verbetering of verslechtering te verwachten.
(…)’

2.2.4.
[eiser] is op 21 januari 2015 onderzocht door neuropsycholoog mevrouw dr. [naam neuropsycholoog] (hierna: [naam neuropsycholoog]). Zij heeft op 23 februari 2015 een definitief rapport uitgebracht. De bevindingen van [naam neuropsycholoog] zijn tevens verwerkt in het expertiserapport van [naam neuroloog]. In het rapport van [naam neuropsycholoog] staat onder meer:

‘(…)

Samenvatting en conclusie:

Op verzoek van mw. [naam neuroloog], werd dhr. [voorletters] [eiser], geboren op [geboortedatum] onderzocht, teneinde mogelijke restgevolgen te objectiveren ten gevolgen van het ongeval op 24 maart 2014. Hierbij liep hij een hoog-energetisch trauma trauma op. Een CT scan toonde een contusie-haard links temporaal met een spoortje bloed in occipitaalhoorn links. Bij aanvullend MRI onderzoek werden er aanwijzingen gevonden voor diffuse axonal injury.

Zijn klachtenpatroon imponeert met onzekerheid over zijn cognitief functioneren, in het bijzonder zijn intellectueel vermogen; hij is bang dat hij dommer is geworden. Hij ervaart lichte concentratieproblemen bij vermoeidheid, hij schrijft alles op en twijfelt vaak. Hij voelt zich met vlagen somber en neerslachtig. Hij moet sinds het ongeval vaker bijslapen vanwege vermoeidheid. Er zijn slaapproblemen en hij meldt “wakend” te slapen. Hierdoor bestaan aanwijzingen voor acceptatie-en/of verwerkingsproblemen die passen bij hetgeen hij over zijn werk vertelt. Sinds het ongeval is hij van werkplek verandert, maar hij mist de uitdaging die hij daarvoor had.

Betrokkene is coöperatief en zijn prestatie-motivatie is goed, zowel bij observatie als op basis van objectieve testmethoden: er zijn bij symptoom-validiteitstests geen aanwijzingen voor onderpresteren. De goede uitslag op symptoom validiteittests maken het mogelijk dat zijn testresultaten betrouwbaar kunnen worden geïnterpreteerd; verondersteld mag worden dat de onderzoeksresultaten een betrouwbare afspiegeling vormen van zijn vermogens. Bij het huidige neuropsychologisch onderzoek wordt het premorbide verbale intelligentieniveau op gemiddeld geschat: IQ=99. Het premorbide niveau op basis van de verkortte GIT2 wordt geschat op bovengemiddeld niveau: IQ=119.

Niet beperkt, c.q. gestoord is:

• de snelheid van informatieverwerking en het werktempo;
• de selectieve en verdeelde aandacht;
• de executieve functies;
• het taalbegrip;
• de verbale vloeiendheid;
• de auditieve en visuele perceptie;
• de response inhibitie (geen verminderde impulscontrole);
• de visuoconstructieve vaardigheden;
• het visueel ruimtelijk inzicht;
• het visuele (associatieve) geheugen;
• de psychomotoriek.

De volgende problemen en/of stoornissen kunnen worden geobjectiveerd:

• Er zijn geen geheugenstoornissen geobjectiveerd. Echter, er zijn wel benedengemiddelde geheugenprestaties . Op een geheugentaak waarbij samenhangende informatie moet worden onthouden, is de inprenting verminderd, maar niet het vermogen tot het opdiepen van de informatie. Op een andere (15-woordentest) geheugentaak waarbij onsamenhangende informatie moet worden onthouden, is de inprenting gemiddeld. De prestaties lijken samen te hangen met een beperkt werkgeheugen: de samenhangende informatie (verhaaltjes) wordt eenmalig aangeboden, terwijl de 15- woordenlijst diverse keren aangeboden wordt. Het herinneren is niet gestoord.

• Betrokkene laat een afwijkende prestatie zien op een werkgeheugen taak. Dit verklaart de afwijkende prestatie op een taak die snelheid van informatieverwerking meet. Deze test, Substitutie, waarbij de symbool-cijfercombinaties zo snel mogelijk dienen te worden geleerd/genoteerd, is een sensitieve test voor hersenletsel. Op andere taken die werktempo en snelheid van informatieverwerking meten presteert hij gemiddeld tot zeer goed. Er is dus zeker geen sprake van mentale traagheid. Naast het tempo van informatieverwerking meet de test ook het korte termijngeheugen.
• De volgehouden aandacht is afwijkend op taken die het langdurig vasthouden van de auditieve- en visuele aandacht meten. Op de visuele taak fluctueert zijn aandacht sterk wanneer hij zijn aandacht voor een langere tijd op een eentonige/monotone taak moet richten.
(…)

Beantwoording van de vraagstellingen:

1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?

Antwoord: Voor stoornissen in het mentale functioneren, zie conclusie. Samengevat is een beperkt werkgeheugen en een beperkte volgehouden aandacht. De geheugenfuncties zijn niet gestoord, maar het inprenten, c.q. het leervermogen wordt door eerder genoemde beperkingen negatief beïnvloed. Anamnestisch meldt hij problemen met zijn concentratie wanneer hij vermoeid is. Echter, het is opvallend dat hij geen vermoeidheidsklachten aangeeft en voelt gedurende het onderzoek. Er is geen stoornis in de helderheid van het bewustzijn. Er is geen taalstoornis, of afasie. De regulatie van emoties en gedrag is niet gestoord, wel spelen er acceptatie- en verwerkingsproblemen die passend zijn bij de ongevalsgevolgen. Indien de slaapproblemen aanhouden, wordt psychologische behandeling gericht op traumaverwerking geadviseerd.

2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?

Antwoord: Ja, het is aannemelijk dat de klachten en afwijkende prestaties ten aanzien van het werkgeheugen en volgehouden aandacht ontstaan zijn door hersenletsel na het ongeval dat hij doormaakte. Hij lijkt tamelijk goed in staat te compenseren voor zijn beperkingen en opvallend is dat hij geen vermoeidheid ervaart. Op een intensieve aandachtstest komt dit echter wel uit het profiel naar voren, maar blijkbaar ervaart hij dit niet.
(…)

4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een tengevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, elke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?

Antwoord: In een arbeidssituatie zal hij moeite kunnen hebben met het opnemen, c.q. aanleren van nieuwe informatie door beperkingen in het werkgeheugen. De beperkingen in het volhouden van de aandacht kunnen ertoe leiden dat hij vergissingen maakt of niet goed in staat is een taak of activiteit te continueren. De kans is groter bij monotone activiteiten / taken waarbij hij gedurende langere tijd alert moet blijven. (…)’

2.2.5.
Naar aanleiding van de uitgevoerde expertises heeft de medisch adviseur van [eiser] geconcludeerd dat sprake is van een percentage blijvende invaliditeit van de gehele persoon (BI) van 22%. De medisch adviseur van ZLM heeft geconcludeerd dat het percentage BI 21% bedraagt.

2.3.
Ten aanzien van werk en inkomen

2.3.1.
Ten tijde van het ongeval werkte [eiser] op basis van een tijdelijk contract van gemiddeld 24 uur per week bij Stichting Arduin in de functie van supportmedewerker BOPZ. Zijn aanvangssalaris bedroeg € 1.775,- x deeltijdfactor 66.67% bruto per maand. Het contract liep van rechtswege af op 29 mei 2013.

2.3.2.
De personeelsfunctionaris van Arduin schrijft hierover:

‘(…) Je jaarcontract van rechtswege afgelopen en vooralsnog niet verlengd.

Zoals al besproken met [voornaam eiser] in het gesprek voor je ongeluk was hij voornemens om de manager te adviseren je een vast dienst verband toe te kennen.

Daarnaast ook de vraag om ophoging van je contract naar 28 uur (ophoging tijdelijk voor duur van inzet op die werkplek is gebruikelijk binnen Arduin). (…)

2.3.3.
Vanaf juni 2013 heeft [eiser] een ziektewetuitkering ontvangen van € 927,- netto inclusief vakantiegeldtoeslag. In december 2013 is hij opnieuw bij Arduin in dienst getreden op basis van een jaarcontract voor 18 uur per week tegen een basissalaris van € 891,50 per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarstoeslag. Zijn functie was die van supportmedewerker.

2.3.4.
In 2015 is [eiser] gaan werken bij Primas.

2.3.5.
In 2017 heeft [eiser] een post-HBO opleiding tot autismedeskundige afgerond. ZLM heeft de kosten van deze opleiding betaald. Hij is in 2017 gaan werken bij Emergis. Vanaf 2018 was dit als begeleider op de crisisafdeling met een contract van 32 uur per week voor onbepaalde tijd.

2.4.
Ten aanzien van het buitengerechtelijk traject

2.4.1.
ZLM heeft een bedrag van € 113.504,27 aan [eiser] vergoed, waarvan € 86.000,- aan schadevergoeding en € 27.504,27 aan buitengerechtelijke kosten (BGK). Partijen hebben geprobeerd buitengerechtelijk tot een schaderegeling te komen, maar zijn daar niet in geslaagd.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van ZLM tot betaling van € 1.228.846,48, te vermeerderen met:
- wettelijke rente vanaf de ongevalsdatum over € 40.000,- ter zake van immateriële schade;
- contractuele rente van 1% per jaar subsidiair de wettelijke rente over de niet voldane kosten van juridische hulp en bijstand vanaf de 14e dag na de factuurdata;
- de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding over € 1.132.644,33; met veroordeling van ZLM in de proceskosten.

3.2.
[eiser] beoogt met zijn vordering vergoeding te krijgen van de als gevolg van het ongeval reeds geleden schade en alle toekomstige schade. Hij berekent deze schade (bestaande uit de posten verlies aan arbeidsvermogen, pensioenschade, omscholing, verlies zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, medische kosten, materiële schade, reis- en verblijfskosten, belastingsschade, vermogensbeheer, BGK en immateriële schade) op een totaalbedrag van € 1.342.350,75. Aangezien tot nu toe een bedrag van € 113.504,27 is voldaan, resteert bovengenoemde vordering.

3.3.
ZLM voert verweer. In het kader van de buitengerechtelijke schaderegeling is een begroting van de schade gemaakt. Op basis daarvan en met het oog op het bereiken van een minnelijke regeling heeft ZLM – naar zij meent – alle geleden en redelijkerwijs te verwachten toekomstige schade meer dan voldoende vergoed. Zij stelt zich dan ook op het standpunt niets meer verschuldigd te zijn, zodat de vordering moet worden afgewezen.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In het navolgende zal de rechtbank de vordering beoordelen per afzonderlijke schadepost waarvan [eiser] vergoeding vordert.

4.2.
Schade door verlies aan arbeidsvermogen tot en met 2019

4.2.1.
[eiser] begroot zijn schade door verlies aan arbeidsvermogen tot en met 2019 op een bedrag van € 67.797,-. Aan die berekening legt hij de volgende uitgangspunten ten grondslag. [eiser] had voor het ongeval een arbeidsovereenkomst voor 24 uur per week, maar werkte in praktijk 28 uur per week. Als gevolg van het ongeval werd zijn contract niet verlengd toen hij opgenomen was. Kort voor het ongeval was hem echter een dienstverband voor onbepaalde tijd van 28 uur per week in het vooruitzicht gesteld. Dat dienstverband moet dan ook tot uitgangspunt worden genomen, met een (jaarlijkse) periodieke verhoging van zijn salaris en met voortzetting van een gedeelte overwerk. Volgens [eiser] is het bovendien aannemelijk dat hij na vijf jaar, dus in 2018, een promotie zou hebben gemaakt naar de functie van senior supportmedewerker en dat hij dan 36 uur per week zou zijn gaan werken. Indien het aldus in de loop van de jaren hypothetisch te verdienen salaris wordt vergeleken met zijn daadwerkelijk genoten inkomen, resulteert dat in een geleden schade van € 67.797,-.

4.2.2.
ZLM betwist de berekening door [eiser] en de daarbij gehanteerde uitgangspunten. Zij wijst erop dat [eiser] niet zes jaar lang beperkt is geweest in zijn verdienvermogen. Feitelijk ervoer hij omstreeks een half jaar na het ongeval al nauwelijks meer beperkingen in het dagelijks leven, zo blijkt uit een bericht van de behandelend revalidatiearts en uit de expertiserapporten van [naam chirurg] en [naam neuroloog]. ZLM is bereid om aan te nemen dat [eiser] gedurende een aantal jaren een andere functie heeft gehad dan dat hij zou hebben gehad in de hypothetische situatie zonder ongeval en dat hij daardoor inkomsten is misgelopen. Vanaf 2017, wanneer [eiser] zijn post-HBO opleiding heeft afgerond en in dienst is getreden bij Emergis, is van verlies aan arbeidsvermogen in ieder geval geen sprake meer. [eiser] verdient dan meer dan in de hypothetische situatie zonder ongeval, dus vanaf dat moment lijdt hij ook geen schade meer. ZLM betwist het door [eiser] gestelde overwerk, de promotie en de uitbreiding van uren. ZLM vindt de berekening van [eiser] verder op bepaalde punten onduidelijk of onjuist. ZLM heeft € 34.102,- betaald ter zake verlies aan arbeidsvermogen.

4.2.3.
De rechtbank hanteert het volgende beoordelingskader. Het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen na een ongeval dient te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen (Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, G./Goudse).

4.2.4.
Niet in geschil is dat het tijdelijke arbeidscontract van [eiser] bij Arduin niet is omgezet naar een vaste aanstelling vanwege het feit dat hem het verkeersongeval is overkomen en hij gedurende enkele maanden opgenomen is geweest. Met partijen gaat de rechtbank ervan uit dat deze onderbreking in de loopbaan niet alleen gevolgen heeft gehad in 2013, toen [eiser] een tijd niet heeft gewerkt, maar ook in de jaren daarna een negatieve invloed heeft gehad op de ontwikkeling van zijn loopbaan en inkomen.

Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval geweest tot en met 2017. In 2018 heeft [eiser] een vast contract gekregen bij Emergis in een functie die aansluit bij de door hem na het ongeval gevolgde post-HBO opleiding. Zijn inkomen bij Emergis is dan nagenoeg gelijk aan het inkomen dat hij zou hebben verdiend bij Arduin in de hypothetische situatie zonder ongeval, indien wordt uitgegaan van een aantal hierna te bespreken uitgangspunten ter zake contractsomvang, overwerk en promotie. Op dat moment geldt bovendien al langere tijd dat [eiser] in de uitoefening van zijn werk nauwelijks beperkingen meer ondervindt die verband houden met het ongeval.

4.2.5.
De rechtbank volgt [eiser] in zijn stelling dat hij 28 uur per week zou zijn gaan werken indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen. Het e-mailbericht van de personeelsfunctionaris van Arduin (zie 2.3.2) tezamen met de omstandigheid dat [eiser] voor het ongeval structureel overwerkte, biedt voor die redelijke verwachting voldoende aanknopingspunten. De berekening van het inkomen in de hypothetische situatie zonder ongeval moet dan ook plaatsvinden op basis van een contractsomvang van 28 uur in de week.

4.2.6.
Gelet op deze uitbreiding van uren, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om ervan uit te gaan dat [eiser] daarnaast structureel zou zijn blijven overwerken. Logischerwijs vervalt de behoefte aan overwerk door de uitbreiding van uren en [eiser] heeft niet onderbouwd dat structureel overwerk binnen Arduin gebruikelijk was.

4.2.7.
[eiser] heeft zijn stelling dat hij na vijf jaar promotie zou hebben gemaakt naar de functie van senior supportwerker en dan tevens 36 uur per week zou zijn gaan werken in het geheel niet onderbouwd. Of dit een redelijkerwijs te verwachten loopbaanstap betreft, die genomen zou worden op dat moment en dat hij daar voor in aanmerking zou zijn gekomen en die functiewijziging en urenuitbreiding ook zou hebben gewild, kan dan ook niet worden vastgesteld. De rechtbank neemt dat daarom niet tot uitgangspunt bij de begroting van de schade.

4.2.8.
ZLM stelt dat [eiser] in zijn berekening van de hypothetische situatie zonder ongeval ten onrechte geen rekening houdt met grootschalige bezuinigingen in de zorg sinds 2013. Zij voert aan dat gezien de grootschalige hervormingen van het zorgstelsel ook rekening moet worden gehouden met de (kwade) kans dat de salarisstappen van [eiser] zouden zijn stilgezet of dat hij zijn baan zou zijn verloren. Reeds hiervoor is overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het mislopen van een vast contract bij Arduin in 2013 in direct verband staat met het ongeval en de langdurige opname daarna. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] medio 2013 een vast contract bij Arduin zou hebben gehad indien het ongeval niet was gebeurd. Dat het ondanks dat vaste contract een redelijke verwachting is dat [eiser] ontslagen zou worden of zijn salaris zou bevriezen, heeft ZLM niet onderbouwd. Dat laatste acht de rechtbank bovendien niet voor de hand liggend, aangezien [eiser] onweersproken heeft gesteld dat in 2013, 2014, 2016 en 2017 CAO-verhogingen hebben plaatsgevonden. De bezuinigingen in de zorg zijn dan ook in zoverre niet van invloed op de berekening van de schade.

4.2.9.
[eiser] is bij zijn berekeningen uitgegaan van een salaris van € 1.982,- in juni 2013. ZLM heeft dit uitgangspunt betwist en stelt dat moet worden uitgegaan van een inschaling van € 1.857,-, namelijk één functieschaal hoger dan zijn aanvangssalaris en vervolgens € 1.894,- per juli 2013 vanwege een CAO-wijziging. [eiser] heeft dit op zijn beurt niet weersproken en onderbouwt niet (bijvoorbeeld aan de hand van salarisstroken) dat zijn laatst verdiende salaris hoger was dan ZLM veronderstelt. De rechtbank volgt daarom ZLM en stelt vast dat de schade moet worden begroot aan de hand van de door haar genoemde uitgangspunten voor wat betreft de hoogte van het salaris.

4.2.10.
Bij gebrek aan voldoende feitelijke gegevens is de rechtbank op dit moment niet in staat om aan de hand van bovenstaande uitgangspunten het verlies aan arbeidsvermogen over de periode juni 2013 tot en met december 2017 concreet te berekenen. Een concrete begroting kan echter achterwege blijven, aangezien wel vastgesteld kan worden dat [eiser] op dit punt geen vordering op ZLM heeft. De rechtbank vergelijkt daartoe de door [eiser] geclaimde nettobedragen (volgens productie 12 bij dagvaarding, minus de overwerkvergoeding, berekend met het juiste deeltijdpercentage van 77,8%, maar met een te hoog salaris) met de door ZLM over die jaren uitgekeerde bedragen ter zake verlies aan arbeidsvermogen. Dat levert het volgende op:

Jaar Schade vlg vdHoff minus overwerkverg. Schade vlg ZLM Verschil
2013 3.981 6.147  
2014 6.819 11.158  
2015 4.126 8.202  
2016 7.902 8.595  
2017 7.144 -  
totaal 29.972 34.102 € 4.130 teveel uitgekeerd

De rechtbank concludeert dat ZLM ter zake de vergoeding voor verlies aan arbeidsvermogen ruimschoots aan haar vergoedingsverplichting heeft voldaan, te meer omdat in bovenstaande berekening is uitgegaan van een te hoog salaris.

4.3.
Schade door toekomstig verlies aan arbeidsvermogen

4.3.1.
[eiser] vordert eveneens schade wegens toekomstig verlies aan arbeidsvermogen (berekend vanaf 2019). Hij legt daaraan ten grondslag dat rekening moet worden gehouden met een toename van zijn beperkingen op orthopedisch en neurologisch gebied, hetgeen zal leiden tot verdergaand verlies aan arbeidsvermogen. [eiser] berekent zijn schade in dit verband als volgt. Er is sprake van een percentage BI van 22%. Met dat percentage BI behaalt [eiser] een bepaald salaris (€ 25.540,- in 2019). Zonder blijvende invaliditeit zou zijn inkomen op basis van 100% validiteit € 32.692,- zijn geweest. Het verschil betreft de toekomstige jaarschade. Verder moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsongeschiktheid elke 5 jaar met 5% zal toenemen en dat hij zonder ongeval per vijf jaar een hogere loonschaal had kunnen bereiken.

4.3.2.
ZLM betwist dat sprake is van toekomstig verlies aan arbeidsvermogen en betwist de wijze van berekenen.

4.3.3.
De rechtbank overweegt dat het beoordelingskader voor het toekomstig verlies aan arbeidsvermogen in wezen overeenkomt met het in 4.2.3 weergegeven beoordelingskader, met dien verstande dat nu twee hypothetische situaties worden vergeleken, namelijk de hypothetische toekomstige situatie zonder ongeval en de eveneens hypothetische toekomstige situatie met ongeval. Nog steeds moet worden beoordeeld wat redelijkerwijs te verwachten valt, onder afweging van goede en kwade kansen.

4.3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij in de toekomst schade zal lijden door verlies aan arbeidsvermogen. Daartoe is het volgende redengevend.

- Het uitgangspunt dat [eiser] hanteert, namelijk dat een bepaald percentage BI correspondeert met een gelijk percentage verlies aan arbeidsvermogen, is onjuist. Beoordeeld moet worden of er beperkingen bestaan in het benutten van het arbeidsvermogen en het percentage BI speelt daarbij in beginsel geen rol. De huidige situatie waarin [eiser] zich bevindt toont dat ook aan: op dit moment is van verlies aan arbeidsvermogen geen sprake, ondanks een aanwezig percentage BI.

- [eiser] stelt dat aannemelijk is dat hij in de toekomst vanwege neurologische beperkingen niet meer zal voldoen aan het beroepscompetentieprofiel van een GGZ-verpleegkundige en daardoor arbeidsongeschikt zal raken. Dit standpunt wordt verworpen. Uit de neuropsychologische expertise volgt dat er beperkingen zijn ten aanzien van het werkgeheugen en volgehouden aandacht. Vaststaat evenwel dat deze beperkingen op dit moment niet leiden tot verlies aan arbeidsvermogen. Zonder toelichting valt niet in te zien waarom dit in de toekomst anders zal zijn. Dat de beperkingen in de toekomst zullen toenemen, volgt niet uit de expertiserapporten van [naam neuroloog] en [naam neuropsycholoog] en is door [eiser] ook overigens niet onderbouwd.

- Uit het expertiserapport van orthopedisch chirurg [naam chirurg] volgt dat er verschillende beperkingen zijn. Tevens volgt uit het rapport dat het klachtenpatroon en de functionele anamnese in de toekomst kan veranderen. Dit kan een verandering in positieve of in negatieve zin zijn, maar gelet op de jonge leeftijd van [eiser] zal eerder sprake zijn van een verergering van klachten, die gepaard kan gaan met een toename van beperkingen, aldus [naam chirurg]. Ook ten aanzien van deze beperkingen geldt dat zij op dit moment niet tot verlies aan arbeidsvermogen leiden en dat niet valt in te zien waarom dat in de toekomst anders zal zijn, uitgaande van gelijkblijvende klachten. [eiser] heeft niet onderbouwd dat van een toename van klachten op dit moment, inmiddels zeven jaren na de expertise, sprake is. De enkele stelling tijdens de mondelinge behandeling dat hij wat verschil bemerkt, acht de rechtbank in dit verband en gelet op de gemotiveerde betwisting van ZLM onvoldoende. Indien een en ander in samenhang wordt bezien, volgen uit het expertiserapport zowel goede als kwade kansen ten aanzien van de orthopedische situatie en volgt uit het feitelijk verloop geen aanknopingspunt om de kwade kansen groter te achten dan de goede kansen. Op dit moment is er geen sprake van verlies aan arbeidsvermogen en er bestaan onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat dit als gevolg van het ongeval in toekomst anders zal zijn.

4.3.5.
Namens [eiser] is tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk gesteld dat de rapportages uit 2015 tot uitgangspunt moeten dienen, dat de daarin weergegeven beperkingen actueel zijn en dat geen nadere bewijslevering zou moeten plaatsvinden. Er is ook geen (nader) bewijs aangeboden. Bewijslevering is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan de orde. De conclusie is dan ook dat [eiser] geen schade lijdt door toekomstig verlies aan arbeidsvermogen. De vordering op dit punt zal worden afgewezen.

4.4.
Pensioenschade

4.4.1.
[eiser] vordert pensioenschade, begroot op 15% van de totale schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen.

4.4.2.
ZLM betwist deze berekening en stelt zich op het standpunt eventuele pensioenschade al voldoende vergoed te hebben.

4.4.3.
Met ZLM is de rechtbank van oordeel dat pensioenschade in beginsel concreet berekend kan worden, hetgeen dan de voorkeur verdient boven de abstracte berekening die [eiser] hanteert. [eiser] onderbouwt zijn abstracte wijze van berekenen (15% van het verlies aan arbeidsvermogen) bovendien niet. Ook hier geldt evenwel dat concrete berekening achterwege kan blijven, aangezien het totaal door ZLM uitgekeerde bedrag ter zake pensioenschade (€ 6.077,-) hoger is dan de door [eiser] gevorderde 15% van het verlies aan arbeidsvermogen.

4.5.
Kosten omscholing

Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van omscholing € 5.654,- bedragen en dat ZLM dit bedrag heeft vergoed. Hierover hoeft geen beslissing te worden genomen.

4.6.
Verlies zelfwerkzaamheid

4.6.1.
[eiser] vordert € 15.330,64 aan reeds geleden en in de toekomst te lijden schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid. Hij begroot zijn schade op dit punt aan de hand van de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid tot een eindleeftijd van 81 jaar. [eiser] nam voor het ongeval 50% van deze werkzaamheden voor zijn rekening en is daarvoor volledig uitgevallen. Tot en met 2016 bewoonde hij een huurappartement met tuin, in 2017 tot en met 2019 een eigen woning met tuin en op dit moment een hoekwoning met tuin/terras. Al deze woningen vergden weinig onderhoud.

4.6.2.
ZLM betwist dat [eiser] in het geheel geen werkzaamheden in en om het huis kan verrichten en meent dat de uitval 25% tot maximaal 50% bedraagt. Er moet een eindleeftijd van 75 jaar worden aangehouden omdat het na die leeftijd ook zonder ongeval gebruikelijk is om deze werkzaamheden uit te besteden. Bovendien moet rekening worden gehouden met een correctiefactor omdat [eiser] een rijtjeshuis bewoont. Volgens ZLM komt de toekomstige schade op dit punt neer op € 4.911,80 en is reeds € 7.500,- betaald, dus is ruimschoots voldoende vergoed.

4.6.3.
Met partijen hanteert de rechtbank de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid voor de begroting van de schade op dit punt. Uitgaande van volledige uitval van [eiser] voor deze werkzaamheden leidt dit tot de volgende begroting:

Jaar Categorie normbedrag volgens tabel Omrekenfactor woningtype Aandeel eiser schade
2013 Huurwoning met tuin – weinig onderhoud 270 0,7 0,5 70,88 (9 mnd)
2014 Huurwoning met tuin – weinig onderhoud 285 0,7 0,5 99,75
2015 Huurwoning met tuin – weinig onderhoud 285 0,7 0,5 99,75
2016 Huurwoning met tuin – weinig onderhoud 285 0,7 0,5 99,75
2017 Eigen woning met tuin – weinig onderhoud 570 0,8 0,5 228
2018 Eigen woning met tuin – weinig onderhoud 599 0,8 0,5 239,6
2019 Eigen woning met tuin – weinig onderhoud 599 0,8 0,5 239,6
2020 Eigen hoekwoning met tuin – weinig onderhoud 599 1 0,5 299,5
2021 Eigen woning met tuin – weinig onderhoud 599 1 0,5 299,5
2022 tot en met 2061 (leeftijd 75) = 39 jr 599 1 0,5 11.680,50
(afgerond naar boven)
         
TOTAAL verschenen schade       1.676,33
TOTAAL toekomstige schade       11.680,50

4.6.4.
In geschil is of [eiser] volledig is uitgevallen voor de werkzaamheden in en om het huis, of dat sprake is van een gedeeltelijke uitval. De rechtbank overweegt dat de lichamelijke beperkingen waar [eiser] mee kampt, direct van invloed zijn op zijn mogelijkheid tot het verrichten van de werkzaamheden waar het hier om gaat (reparatiewerkzaamheden, schilderwerkzaamheden en tuinonderhoud). De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat [eiser] volledig voor deze werkzaamheden is uitgevallen aangezien uit het bezoekverslag van de schade-expert van ZLM van 6 maart 2019 blijkt dat hij bijvoorbeeld nog in staat is tot het uitvoeren van normaal schilderwerk. De rechtbank hanteert derhalve een percentage van 50% voor de mate van beperking. Daarmee komt de schade tot en met 2021 op € 838,17 (€ 1.676,33 x 0,5) en de toekomstige schade op € 5.840,25 (€ 11.680,50 x 0,5).

4.6.5.
Partijen zijn het erover eens dat de toekomstige schade contant gemaakt moet worden conform de op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken’. Met inachtneming van die Aanbevelingen dient ZLM aan [eiser] te vergoeden een bedrag van € 6.088,96 aan contant gemaakte toekomstige schade.

4.6.6.
Dit leidt tot de slotsom dat de totaal te vergoeden schade ter zake verlies zelfwerkzaamheid wordt begroot op € 6.927,13 (838,17 + 6.088,96). ZLM heeft in totaal € 7.500,- aan schadevergoeding ter zake verlies zelfwerkzaamheid betaald en daarmee op dit punt aan haar schadevergoedingsverplichting voldaan.

4.7.
Huishoudelijke hulp

4.7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verschenen schade ter zake huishoudelijke hulpbehoefte reeds is voldaan: [eiser] begroot de verschenen schade nu op € 546,-, terwijl ZLM op basis van haar eigen schadestaat € 819,- heeft betaald. Dit betreft de schade geleden in de weken na het ongeval in 2013. Hierover hoeft geen beslissing te worden genomen.

4.7.2.
Wel in geschil is of [eiser] nu en in de toekomst op dit punt schade lijdt en zal lijden. [eiser] vordert € 73.866,-, uitgaande van 2 uur per week ad € 15,- per uur tot een leeftijd van 81 jaar. Hij voert aan dat het gebruikelijk is om huishoudelijke hulp in te schakelen, gelet op zijn gewijzigde omstandigheden (groter huis, kleine kinderen, tweeverdieners). De omvang acht hij redelijk, mede gelet op zijn beperkingen.

ZLM betwist dat als gevolg van het ongeval sprake is van een huishoudelijke hulpbehoefte.

4.7.3.
De rechtbank wijst de vordering op dit punt af. Uit de expertises en de verslagen van de huisbezoeken volgt dat [eiser], uitgezonderd de weken na het ongeval, steeds zelf het huishouden heeft gedaan en daarin geen beperkingen ondervond. Dat hij, zoals gesteld, thans wel huishoudelijke hulp inschakelt acht de rechtbank inderdaad niet ongebruikelijk in een gezin van tweeverdieners met kinderen, maar dat houdt geen verband met het ongeval. Het betreft dan ook geen schadepost die voor vergoeding in aanmerking komt.

4.8.
Medische kosten

4.8.1.
De reeds geleden schade ter zake medische kosten (daggeld vergoeding ziekenhuis en revalidatie, eigen risico, kosten fysiotherapie en zittend ziekenvervoer) zijn door partijen begroot op € 2.555,-, reeds vergoed en niet in geschil. Hierover hoeft geen beslissing te worden genomen.

4.8.2.
[eiser] vordert € 9.047,50 aan toekomstige schade, bestaande uit een bedrag van € 385,- per jaar aan eigen risico ziektekostenverzekering vanaf 2020 tot een leeftijd van 81 jaar. Hij verwacht deze schade te gaan lijden vanwege een te verwachten toename van orthopedische klachten.

ZLM betwist dat op dit punt schade te verwachten is. [eiser] staat al jaren niet meer onder (paramedische) behandeling en daarin is geen verandering te verwachten. Bovendien zou [eiser] ook in de hypothetische situatie zonder ongeval op enig moment zijn eigen risico hebben moeten gebruiken, zeker als hij ouder wordt. Dit is dan niet gerelateerd aan het ongeval.

Bovendien heeft ZLM aan toekomstige schade al wel een bedrag van € 5.000 betaald.

4.8.3.
De rechtbank wijst de vordering op dit punt af. [eiser] heeft niet onderbouwd dat hij in 2020 en 2021 zijn eigen risico heeft moeten gebruiken, zoals wel aan de vordering ten grondslag ligt. Evenmin heeft hij onderbouwd dat in de toekomst is te verwachten dat hij zijn eigen risico moet gebruiken wegens ongevalsgerelateerde klachten. Voor zover al rekening zou moeten worden gehouden met toekomstige schade op dit punt, is niet aannemelijk dat dit het door ZLM betaalde bedrag van € 5.000,- zal overstijgen.

4.9.
Materiële schade

De materiële schade (beschadigde kleding) van € 405,- is niet in geschil en reeds voldaan. Hierover hoeft geen beslissing te worden genomen.

4.10.
Reiskosten

4.10.1.
De reeds geleden schade van € 2.507,- ter zake vervoer naar het ziekenhuis en revalidatie is niet in geschil en reeds voldaan. Hierover hoeft geen beslissing te worden genomen.

4.10.2.
De gestelde toekomstige schade aan reiskosten is wel in geschil. [eiser] begroot deze kosten abstract op een bedrag van € 14.100,-, te weten € 300,- per jaar gedurende 47 jaar.

ZLM betwist dat er reden is om aan te nemen dat sprake zal zijn van toekomstige reiskosten als gevolg van het ongeval.

4.10.3.
De rechtbank wijst de vordering op dit punt af. Dat in 2020 en 2021 ongevalsgerelateerde reiskosten zijn gemaakt, is niet onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat dergelijke kosten in de toekomst redelijkerwijs te verwachten zijn.

4.11.
Smartengeld

4.11.1.
[eiser] vordert € 60.000,- aan immateriële schadevergoeding. Hij wijst ter onderbouwing van dat bedrag op zijn beperkingen op het gebied van concentratie en geheugen en op de beperkingen als gevolg van zijn orthopedische letsels, zoals die blijken uit een door zijn medisch adviseur opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. [eiser] verwijst naar twee uitspraken die zijn opgenomen in de Smartengeldgids (nummers 232 en 233), die volgens hem vergelijkbaar zijn voor wat betreft het letsel en de gevolgen daarvan. In zijn geval moet daarnaast rekening worden gehouden de gevolgen voor zijn carrière. Uit de neurologische en neuropsychologische expertises blijkt de gederfde levensvreugde.

4.11.2.
ZLM stelt zich primair op het standpunt dat partijen over de vaststelling van de hoogte van het smartengeld op € 20.000,- definitief overeenstemming hebben bereikt, na het aanbod van de voormalig belangenbehartiger van [eiser] per e-mailbericht van 9 maart 2016 en aanvaarding daarvan door ZLM per e-mailbericht van 8 april 2016.

Subsidiair voert ZLM aan dat de uitspraken uit de Smartengeldgids waar [eiser] naar verwijst, niet vergelijkbaar zijn met de situatie van [eiser] omdat in deze beide gevallen de gevolgen van het letsel veel ernstiger waren. Een bedrag van € 20.000,- is wel een redelijke smartengeldvergoeding, in vergelijking met de uitspraken in de Smartengeldgids met nummers 359, 1527 en 354. ZLM betwist de juistheid van de functionele mogelijkhedenlijst waar [eiser] naar verwijst.

4.11.3.
De rechtbank overweegt dat [eiser] op grond van artikel 6:106 BW aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Bij lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, gaat het dan in het bijzonder om de aard, de ernst en de duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Deze factoren, die als zodanig moeilijk waarneembaar en meetbaar zijn, moeten volgens de Hoge Raad worden afgeleid uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechter dient bij zijn begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en rekening te houden met sindsdien opgetreden geldontwaarding.

4.11.4.
Met inachtneming van bovenstaand beoordelingskader is allereerst van belang dat [eiser] bij het verkeersongeval ernstig gewond is geraakt. Er is sprake van meerdere fracturen en schedel-hersenletsel waardoor hij langere tijd is opgenomen geweest in het ziekenhuis en vervolgens een revalidatiecentrum. Deze opnames hebben tot gevolg gehad dat het tijdelijke arbeidscontract van [eiser] niet is verlengd en niet is omgezet naar een vaste aanstelling. Dit heeft niet alleen in het jaar van het ongeval tot verlies aan arbeidsvermogen geleid, maar ook in de jaren erna gevolgen gehad voor de ontwikkeling van de loopbaan van [eiser], die gelet op zijn jonge leeftijd aan het begin van zijn werkzame leven stond.

De rechtbank acht van belang dat de geraadpleegde deskundigen het herstel van de letsels als goed beoordelen. Orthopedisch leidt met name het letsel aan de wervels nog tot blijvende beperkingen. Neurologisch is sprake van een blijvende beperking aan de linkerarm (beperking in het hanteren van zware boven schouderhoogte belastende arbeid aan de linker zijde) en neurocognitief van een beperkt werkgeheugen en een beperkte volgehouden aandacht. Uit de neuropsychologische expertise blijkt daarnaast dat sprake is van vlagen van somberheid en neerslachtigheid, met aanwijzingen voor acceptatie- en/of verwerkingsproblemen.

Het percentage blijvende invaliditeit is door de medische adviseurs vastgesteld op 21/22%. [eiser] is in staat gebleken om ondanks zijn beperkingen weer aan het werk te gaan, een post-HBO studie te voltooien en werk te vinden op dat niveau. De blijvende beperkingen die geobjectiveerd zijn, beperken [eiser] feitelijk dus niet in zijn werk. Ten aanzien van zijn dagelijks leven heeft hetzelfde te gelden. [eiser] heeft een gezin gesticht, zijn leven ‘op de rit’ en het ongeval lijkt geen bepalende rol meer te spelen.

4.11.5.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken in de Smartengeldgids waar [eiser] naar verwijst, in belangrijke mate afwijken van zijn situatie ten aanzien van de lange termijn-gevolgen van het opgelopen letsel, bijvoorbeeld de mogelijkheden om te werken. Bij [eiser] zijn die gevolgen in verhouding beperkt: hij heeft een baan die past bij zijn opleidingsniveau in een urenomvang die past bij zijn gezinssituatie. Er bestaat dan ook onvoldoende rechtvaardiging om aan te sluiten bij de in die zaken toegekende bedragen (geïndexeerd beide omstreeks € 41.500,-), laat staan bij de door [eiser] gevorderde € 60.000,-. Een betere vergelijking kan worden gemaakt met de uitspraak in de Smartengeldgids met nummer 357, waar de voormalig belangenbehartiger van [eiser] naar heeft verwezen en waarin (geïndexeerd) een bedrag van € 17.554,- is toegekend.

Met ZLM is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 20.000,- als smartengeldvergoeding billijk is gelet op bovengenoemde omstandigheden en op hetgeen in vergelijkbare situaties (geïndexeerd) is toegekend.

Gelet op dit oordeel kan in het midden blijven of over de hoogte van het smartengeld al dan niet definitief overeenstemming was bereikt.

ZLM heeft al € 20.000 ter zake van immateriële schade vergoed. De vordering op dit punt wordt daarom afgewezen.

4.12.
Belastingschade

De door [eiser] gevorderde belastingschade is berekend op basis van zijn totale schadevordering. Uit het bovenstaande blijkt dat er geen vorderingen resteren die voor vergoeding in aanmerking komen. Er is daarmee ook geen sprake van belastingschade. De vordering op dit punt wordt afgewezen.

4.13.
Kosten vermogensbeheer

Nu uit het bovenstaande volgt dat de vorderingen worden afgewezen, hoeven ook geen kosten ter zake van vermogensbeheer worden gemaakt. De vordering op dit punt wordt afgewezen.

4.14.
Buitengerechtelijke kosten

4.14.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 95.311,38 aan buitengerechtelijke kosten. Hiervan heeft ZLM een bedrag van € 27.504,27 voldaan, maar zij betwist gehouden te zijn om meer te betalen. In dit verband stelt ZLM allereerst dat de door de advocaten van [eiser] (Boogaard Advocaten) gehanteerde uurtarieven als zodanig onredelijk hoog zijn. Tevens merkt ZLM op dat [eiser] de werkzaamheden van de office manager van Boogaard Advocaten (die grotendeels secretarieel van aard waren) separaat in rekening heeft gebracht, terwijl deze volgens ZLM in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze in het uurtarief van de advocaten verdisconteerd moeten zijn. Om dezelfde reden meent ZLM dat de door Boogaard Advocaten gerekende kantooropslag van 6% evenmin voor vergoeding in aanmerking komt. Ten slotte meent ZLM dat een groot deel van de opgevoerde werkzaamheden plaatsvonden in een periode waarin nauwelijks sprake was van schikkingsonderhandelingen en deze kosten dus redelijkerwijs geen verband hielden met het buiten rechte verkrijgen van schadevergoeding.

[eiser] brengt daar tegen in dat de uurtarieven gerechtvaardigd zijn omdat mr. Boogaard meer dan veertig jaar ervaring heeft in letselschadezaken. Bovendien is de kantooropslag noodzakelijk omdat Boogaard Advocaten anders niet in staat is een rendabele letselschadepraktijk in stand te houden.

4.14.2.
Buitengerechtelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW: (i) het maken van kosten dient in de gegeven omstandigheden redelijk te zijn en (ii) de omvang van de verrichte werkzaamheden zal redelijkerwijs noodzakelijk moeten zijn om vergoeding van de schade te verkrijgen.

4.14.3.
Uit de overgelegde specificaties blijkt dat Boogaard advocaten de volgende uurtarieven heeft gerekend: voor de ervaren advocaten mr. Boogaard, mr. Spijk en mr. Struijk € 280,- tot € 290,- , voor de minder ervaren advocaat mr. Hanssens € 220,- tot € 225,- en voor werkzaamheden van de office manager € 165,-. Deze tarieven zijn in vergelijking met andere (gespecialiseerde) advocaten hoog.

De rechtbank is van oordeel dat het niet redelijk is om enerzijds de (grotendeels secretariële) werkzaamheden van de office manager tegen dit hoge uurtarief in rekening te brengen en daarnaast ook nog een kantooropslag van 6% te rekenen. De stelling van [eiser] dat de kantooropslag voor Boogaard Advocaten noodzakelijk is om een rendabele letselschadepraktijk te kunnen draaien is ook niet onderbouwd.

Ten slotte is de rechtbank met ZLM van oordeel dat deze zaak niet buitengewoon complex is, aangezien ZLM reeds in een vroegtijdig stadium aansprakelijkheid heeft erkend en het causaal verband tussen het ongeval en de door [eiser] ervaren klachten en beperkingen wel middels expertises in kaart is gebracht, maar niet wezenlijk in geschil is geweest. Het geschil beperkt zich dus tot de hoogte van de schade.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat 90% van de gerekende uurtarieven worden vergoed en de kantoorkosten niet worden vergoed.

4.14.4.
[eiser] heeft een groot aantal facturen van Boogaard Advocaten als producties in het geding gebracht die inzicht zouden moeten geven in de verrichte werkzaamheden en de noodzakelijkheid daarvan om buitengerechtelijk vergoeding van schade te verkrijgen. In deze facturen staan vele honderden uren gespecificeerd, maar vaak in kleine eenheden van enkele tientallen minuten die generiek zijn omschreven ("brief ontvangen", "telefoongesprek met cliënt" of "diversen"). Bovendien heeft [eiser] het precieze verloop van de gesprekken c.q. schikkingsonderhandelingen met ZLM nauwelijks uiteengezet, waardoor de op de facturen genoemde werkzaamheden niet in hun context kunnen worden geplaatst. Daardoor zal de rechtbank de noodzakelijkheid van de gefactureerde uren slechts op hoofdlijnen kunnen beoordelen.

4.14.5.
ZLM heeft een bedrag van € 27.504,27 voldaan en vordert geen (gedeeltelijke) terugbetaling. Aangezien het bedrag van € 27.504,27 grofweg de facturen van Boogaard Advocaten tot en met 22 oktober 2018 dekt (uitgaande van 90% van de door Boogaard Advocaten gehanteerde uurtarieven en na aftrek van de 6% kantooropslag), gaat de rechtbank ervan uit dat de noodzakelijkheid van de werkzaamheden waarop deze facturen betrekking hebben niet ter discussie staat.

4.14.6.
Daarnaast staat tussen partijen niet ter discussie dat er vanaf het moment dat mr. Boogaard het dossier overnam, geen uitzicht meer bestond op een minnelijke regeling buiten rechte. De rechtbank gaat er van uit dat de overdracht van het dossier aan mr. Boogaard halverwege 2019 heeft plaatsgevonden en dat de factuur van 22 augustus 2019 (welke betrekking heeft op werkzaamheden in juli 2019) en alle daaropvolgende facturen geen verband houden met het verkrijgen van schadevergoeding buiten rechte, aangezien daarop vanaf medio 2019 kennelijk geen uitzicht meer bestond. Alle gevorderde bedragen die betrekking hebben op de facturen vanaf 22 augustus 2019 zullen dan ook worden afgewezen.

4.14.7.
Daarmee resteert een zevental facturen (van 26 november 2018, 21 december 2018, 25 februari 2019, 15 maart 2019, 9 april 2019, 26 juni 2019 en 11 juli 2019) voor een totaalbedrag van circa € 16.000,- (uitgaande van 90% van de door Boogaard Advocaten gehanteerde uurtarieven en na aftrek van de 6% kantooropslag). Hoewel dit uit de beschrijving van de verrichte werkzaamheden op deze facturen niet zondermeer blijkt, lijkt ongeveer drie kwart van de werkzaamheden (dus circa € 12.000,-) betrekking te hebben op de schadestaat c.q. het schikkingsvoorstel van 18 juni 2019, waarin de totale schade (exclusief buitengerechtelijke kosten) wordt becijferd op circa € 560.000,-.

Aangezien ZLM naar het oordeel van de rechtbank slechts aansprakelijk is voor een relatief klein gedeelte van dit bedrag en de waarde van de opgestelde schadestaat dus gering was, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarmee resteert een bedrag aan buitengerechtelijk kosten van € 4.000,- dat ZLM nog dient te voldoen aan [eiser].

4.15.
Conclusie

Het voorgaande leidt samenvattend tot het resultaat dat ZLM ter zake de posten verlies aan arbeidsvermogen (r.o. 4.2.10), pensioenschade (r.o. 4.4.3), zelfwerkzaamheid (r.o. 4.6.6), huishoudelijke hulp (r.o. 4.7.1) en toekomstige medische kosten (4.8.3) meer heeft betaald dan waartoe zij gehouden was.

Het teveel betaalde overstijgt hetgeen ZLM ter zake de buitengerechtelijke kosten nog dient te vergoeden.

ZLM vordert geen terugbetaling van hetgeen zij teveel heeft vergoed. Haar verweer dat zij reeds (ruimschoots) aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, slaagt. De vorderingen zullen daarom in het geheel worden afgewezen.

4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ZLM worden begroot op:

- griffierecht 4.131,00

- salaris advocaat 7.712,00 (2,0 punten × tarief € 3.856,00)

Totaal € 11.843,00 ECLI:NL:RBZWB:2022:724