Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 171024 Geen causaal verband tussen rugklachten en dienstongeval; medisch onderzoek Sedgwick is zorgvuldig geweest

CRvB 171024 Geen causaal verband tussen rugklachten en dienstongeval; medisch onderzoek Sedgwick is zorgvuldig geweest

 

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Op [datum 1] 2017 is appellante gestart met de politieopleiding voor [naam functie] . Op [datum 2] 2017 is appellante op een samenwerkingsdag uit een touw op haar rug gevallen.

1.2.

Na een aanvraag daartoe, heeft de korpschef met een besluit van 24 januari 2022 (primaire besluit) het ongeval van [datum 2] 2017 aangemerkt als dienstongeval.1 Daarbij heeft de korpschef beslist dat appellante medische kosten kan declareren, voor zover deze zijn gemaakt vanwege medische klachten die dateren van voor 1 januari 2018 en die verband houden met het dienstongeval. De korpschef heeft vijf medische adviezen van twee artsen, verbonden aan het medisch adviesbureau Sedgwick, aan het primaire besluit ten grondslag gelegd. De uitkomst van de medische adviezen is dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de door appellante ondervonden aanhoudende lage rugklachten na 2018 en het ongeval. Volgens de medische adviseurs zijn er voor die klachten in de aanwezige medische informatie van de behandelende sector geen posttraumatische afwijkingen als gevolg van het ongeval geobjectiveerd. Na het ongeval was wel sprake van een kneuzing van de onderrugspieren. Een kneuzing geneest binnen een arbitraire periode van zes tot twaalf weken.

1.3.

Met een besluit van 22 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, met aanpassing van de motivering daarvan. De korpschef heeft een in die zin gecorrigeerde versie van het primaire besluit als bijlage meegezonden bij het bestreden besluit.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover appellante alleen medische kosten kan declareren die zij maakt vanwege medische klachten die dateren van voor 1 januari 2018 en die verband houden met het dienstongeval van appellante van [datum 2] 2017. De rechtbank heeft het primaire besluit en de gecorrigeerde versie van het primaire besluit in zoverre herroepen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de korpschef de medische kosten die appellante tot [datum 2] 2021 heeft gemaakt aan appellante moet vergoeden en dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.

2.2.

De rechtbank heeft overwogen dat voor een recht op vergoeding van medische kosten als hier aan de orde een causaal verband vereist is tussen het dienstongeval en de medische klachten waarvoor kosten moeten worden gemaakt.2 De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van Sedgwick waarop het bestreden besluit is gebaseerd, zorgvuldig is geweest en dat de beroepsgrond dat sprake is van schending van equality of arms niet slaagt. De artsen van Sedgwick hebben alle aanwezige informatie op een deugdelijke en kenbare manier betrokken bij de medische beoordeling. De medische adviezen van deze artsen zijn inzichtelijk, bevatten geen tegenstrijdigheden en het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen. Appellante heeft voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen en heeft daar ook gebruik van gemaakt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef op basis van de beschikbare medische informatie heeft kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat er een causaal verband is tussen het dienstongeval en de medische klachten die appellante na 1 januari 2018 ondervindt. De rechtbank stelt vast dat uit de medische adviezen blijkt dat het dienstongeval op [datum 2] 2017 heeft geleid tot een kneuzing en dat een kneuzing binnen een arbitraire periode van zes tot twaalf weken geneest zonder restverschijnselen en/of blijvende functionele beperkingen. Voorts dat voor het eerst op de MRI-scan van 17 augustus 2018 objectiveerbare afwijkingen zijn geconstateerd die tot die lage rugklachten kunnen leiden, te weten degeneratieve afwijkingen van de onderrug, waarbij er sprake is van slijtage. Uit de door appellante overgelegde medische informatie volgt weliswaar dat de huidige rugklachten zijn ontstaan na het dienstongeval, maar niet dat deze het gevolg zijn van het dienstongeval. Omdat de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de rechtbank geen aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de medische adviezen van de artsen van Sedgwick, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een medisch deskundige te benoemen.

2.3.

De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar medische kosten tot januari 2021 vergoed heeft gekregen en dat zij eerst in mei 2021 te horen heeft gekregen dat haar medische kosten vanaf januari 2021 niet meer vergoed worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet zorgvuldig is dat de korpschef met terugwerkende kracht heeft bepaald dat medische kosten niet meer vergoed worden. Het was zorgvuldig geweest als appellante bij een mededeling in mei 2021 in ieder geval tot juni 2021 haar medische kosten vergoed zou hebben gekregen. Nu de door de korpschef toegepaste praktijk van vergoeding van medische kosten niet overeenkomt met wat in het bestreden besluit hierover is opgenomen, brengt dit met zich mee dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is wat betreft de bepaling dat appellante alleen medische kosten kan declareren die zij maakt vanwege medische klachten die voor 1 januari 2018 dateren.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van Sedgwick zorgvuldig is, er geen causaal verband is tussen het dienstongeval en haar medische klachten na 1 januari 2018 en er geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen. Appellante wenst ook vergoeding te krijgen van haar medische kosten gemaakt na [datum 2] 2021.

Het standpunt van de korpschef

4. De korpschef heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

 

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit gedeeltelijk heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

5.1.

Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad is het eens met de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank en neemt deze over. De Raad voegt daaraan het volgende toe.

5.2.

Tijdens de zitting heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van Sedgwick niet zorgvuldig is, met name omdat de informatie van de fysiotherapeut niet juist is verwerkt in de medische adviezen. De Raad volgt appellante daarin niet. Vastgesteld wordt dat de medische adviseurs van Sedgwick alle aanwezige medische informatie, waaronder ook de informatie van de fysiotherapeut van 19 augustus 2020 en van 13 juli 2021, bij hun beoordeling hebben betrokken. Dat zij dat op onjuiste wijze hebben gedaan, is niet gebleken.

5.3.

Verder heeft appellante naar voren gebracht dat ook de aanhoudende rugklachten van na 1 januari 2018 een gevolg zijn van het dienstongeval van [datum 2] 2017. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellante gewezen op de informatie van haar huisarts. De Raad stelt vast dat ook de informatie van de huisarts door de medische adviseurs van Sedgwick bij hun beoordeling is betrokken. In de medische verklaring van de huisarts van 30 december 2019 is vermeld dat er bij appellante sprake is van “ernstige rugklachten ontstaan na een arbeidsongeval”. Daaruit volgt echter niet dat er objectiveerbare medische afwijkingen bij appellante als gevolg van het dienstongeval zijn geconstateerd, zoals uit de medische adviezen blijkt.

5.4.

Ook in hoger beroep is verder geen medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat de medische adviseurs van Sedgwick een onvolledig of onjuist beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. Er is geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen, zoals appellante heeft verzocht, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.

5.5.

Ten slotte wordt in de beroepsgronden geen aanleiding gezien om te oordelen dat de korpschef ook de medische kosten moet vergoeden die appellante na [datum 2] 2021 heeft moeten maken. Niet is immers komen vast te staan dat die kosten een verband hebben met het dienstongeval van [datum 2] 2017. De Raad heeft van appellante begrepen dat zij inmiddels in een moeilijke financiële situatie terecht is gekomen. De nare gevolgen daarvan kan de Raad invoelen, maar dat is geen omstandigheid die moet leiden tot vergoeding van haar medische kosten na [datum 2] 2021.

Conclusie en gevolgen

6.1.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt en de aangevallen uitspraak in stand blijft, voor zover appellante het daar niet mee eens is. Dit betekent ook dat het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

6.2.

Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. ECLI:NL:CRVB:2024:2039