GHDHA 090822 persoonlijk onderzoek en vermelding CIS; geen causaal verband; terugvordering voorschot slaagt (3)
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 090822 persoonlijk onderzoek en vermelding CIS; geen causaal verband; terugvordering voorschot slaagt
De zaak in het kort
1. Deze zaak betreft een verkeersongeval dat op 6 april 2012 heeft plaatsgevonden en waarbij [appellante] als automobilist betrokken was. Vivat is de WAM-verzekeraar van de personenauto die [appellante] van achteren heeft aangereden. Vivat heeft tegenover [appellante] aansprakelijkheid erkend voor de in redelijkheid aan de aanrijding toe te rekenen schade. Partijen strijden over de vraag of [appellante] klachten en beperkingen heeft die door dit ongeval zijn veroorzaakt en of deze klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen tot schade hebben geleid. In dit verband is tevens in geschil of Vivat mocht overgaan tot het verrichten van een persoonlijk onderzoek naar [appellante], en of de uitkomsten daarvan aan het verweer van Vivat ten grondslag kunnen worden gelegd. Verder is aan de orde of Vivat recht heeft op vergoeding van door haar geleden schade, omdat [appellante] – volgens Vivat – onware en/of misleidende mededelingen heeft gedaan in het kader van het onderzoek naar de door [appellante] gestelde schade.
Het verdere procesverloop in hoger beroep
2. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 21 januari 2020.
2.1.
Bij dat arrest is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die plaatsgevonden heeft op 16 juli 2020. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verstrekt.
2.2.
Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven in principaal appel, met producties, ingediend waarbij zij 14 grieven heeft gericht tegen het eindvonnis in verzet van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2019 (hierna ook: het bestreden vonnis).
2.3.
Hierop heeft Vivat een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel ingediend (met producties), waarbij zij de grieven heeft bestreden en tevens incidenteel appel heeft ingesteld tegen het bestreden vonnis onder aanvoering van één grief.
De feitelijke achtergrond
3. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Deze feiten zullen hierna worden weergegeven en waar nodig worden aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, zijn komen vast te staan en in appel eveneens van belang zijn.
3.1.
In verband met een claim van [appellante] op een bij Generali Verzekeringsgroep afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering, is [appellante] op 24 januari 2012 onderzocht door dr. [psychiater 1], psychiater (hierna: [psychiater 1]). In zijn psychiatrisch rapport van 3 februari 2012 heeft [psychiater 1] onder meer het volgende vermeld:
“Anamnese
(…) Als ik betrokkene vraag iets te vertellen over de klachten die zij in het dagelijks leven ondervindt, dan vertelt zij veel last te hebben van hartkloppingen op verschillende momenten en is daarbij soms bang flauw te vallen; zij wordt daar moe van.
(…)
Betrokkene is elke dag moe. Op zaterdag voelt zij zich wel wat fitter want dan neemt haar echtgenoot taken over.
(…)
Beloop van de klachten
Voorafgaand aan het auto-ongeluk in november 2007 had betrokkene nooit psychische klachten. Direct na het eerste auto-ongeluk ervoer betrokkene stijve schouders en tintelingen in haar arm. Die klachten zijn tot op heden aanwezig. Psychische klachten zijn enige tijd na het tweede ongeluk ontstaan. Overwegend vindt betrokkene dat zij achteruit is gegaan over de afgelopen 4,5 jaar. Wat slechter geworden is, is haar concentratie en haar geduld.
Somatische voorgeschiedenis
(…)
Betrokkene heeft sinds jaren wel eenmaal per week fysiotherapie.
(…)
Psychiatrische voorgeschiedenis
2008- heden: Behandeling bij GGZ-Rijnmond. Uit de meegestuurde correspondentie begrijp ik dat in 2010 een aanpassingsstoornis op as I gesteld is en een uitgestelde diagnose op as II. (…)
Betrokkene komt naar eigen zeggen momenteel in een frequentie van eenmaal per maand bij de psycholoog. Een eenmalige sessie EMDR vond betrokkene erg heftig.
(…)
Biografie
(…)
Tot enkele maanden geleden liep een letselschadeprocedure n.a.v. de auto-ongelukken, die inmiddels afgerond is. Betrokkene heeft een haar aangeboden financiële vergoeding geaccepteerd en uitgekeerd gekregen. Zij vond de procedures te belastend worden en is op het aanbod ingegaan
Werkanamnese
(…)
Betrokkene moet sinds enige tijd 10 uur per week werken als rijinstructrice wat haar soms wel en soms niet lukt. (…)Zij heeft gemiddeld 10 lessen per week en doet vooral gevorderden. Meer dan deze 10 uur per week lukt haar onvoldoende omdat ze dan te moe is na een eventuele slechte nacht, bovendien snel ziek en verkouden.
(…)
Wat de toekomst betreft wil betrokkene terug naar haar eigen bedrijf hoewel ze nu geen eigen lesauto heeft. Ze is evenwel bang dat ze opbouw van werkzaamheden niet aankan en dat ze ook beginnelingen in de auto niet zal aankunnen.
(…)
Dagverhaal
Betrokkene wordt wakker tussen 07.00h en 07.30h, helpt haar jongste kind en brengt die lopend naar de crèche. Als ze op een dag rijles geeft, maakt ze zich twee uur van te voren vaak al druk. Vervolgens gaat ze naar de rijschool (met de fiets of lopend), wat ongeveer een halfuur duurt. Daarna geeft ze een uur les. Eenmaal weer terug thuis is ze uitgeput en slaapt elke dag 1 - 1.5 uur op de bank.
(…)
Beschouwing
(…) De psychiatrische voorgeschiedenis vermeldt een sinds ongeveer 3,5 jaar bestaande behandeling in de GGZ vanwege een aanpassingsstoornis vooralsnog zonder veel resultaat.
Betrokkene meldde zich arbeidsongeschikt in november 2007 vanwege aanvankelijk pijnklachten en later psychische klachten. Eén en ander werd geluxeerd door tweemaal een achteropaanrijding binnen twee weken eind 2007. Eénmalig neurologisch onderzoek zou geen afwijkingen hebben laten zien. Over de afgelopen jaren zijn betrokkenes klachten weinig verbeterd. De huidige klachten bestaan uit wisselende somberheid, moeheid, slaapproblemen, gespannenheid, angstgevoelens, wisselende concentratieproblemen, minderwaardigheidsgevoelens, diverse lichamelijke klachten die vooralsnog niet somatisch verklaar zijn. (…)
Mijn diagnostische overwegingen zijn als volgt: betrokkene heeft een scala aan klachten die binnen diverse symptoomclusters vallen, met name stemmingsproblematiek, angstproblematiek en (onverklaarde) lichamelijke klachten. Ik heb daarbij niet aanwijzingen dat zij klachten simuleert of in grote mate aggraveert; (…)
Ook persisteren klachten nadat de letselschadeprocedure inmiddels is afgerond (…). Wat wel opvalt is dat betrokkenes klachten betrekkelijk aspecifiek zijn voor diverse psychiatrische stoornissen op as I zoals een depressieve stoornis of een specifieke angststoornis.
(…)
Omdat betrokkene niettemin wel een reële lijdensdruk rapporteert als gevolg van haar klachten, omdat e.e.a. reactief lijkt te zijn geweest op de auto-ongelukken, en omdat haar klachten m.i. ‘excessief’ zijn (gezien de uitgebreidheid ervan en het geprotraheerde beloop), classificeer ik het geheel als een aanpassingsstoornis met vooral depressieve en angstige kenmerken op as I volgens DSM IV conform de diagnostiek van haar eigen behandelaars in de GGZ.
(…)
DSM-IV-TR diagnose
Op basis van de DSM-IV-TR classificatie is de diagnose als volgt:
As I : 309.28 aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming
As II : V71.09 geen diagnose
As III : geen diagnose
As IV : werkproblemen
As V : Gaf score rond 60 (huidig)
Beantwoording van de vragen
Vraag 1 (…)
Vraag 2: Welke behandeling werd ingesteld en hoe is het verloop tot op heden geweest en wat is resultaat van de behandeling? Acht u de behandeling adequaat?
Antwoord 2:
Afgaand op de correspondentie van de eigen behandelaars, begrijp ik dat de ingestelde behandeling bestaat uit cognitieve gedragstherapie (CGT), EMDR en medicatie. Het verloop tot op heden is teleurstellend geweest, in die zin dat betrokkene weinig progressie gemaakt heeft. (…)
Vraag 3 (…)
Vraag 4: Acht u de eventueel door u vastgestelde beperkingen onder vraag 3 van blijvende aard of verwacht u nog hierin veranderingen ongunstige of ongunstige zin, al of niet na therapeutische maatregelen?
Antwoord 4: (…) Prognostisch relatief ongunstige factoren voor de psychiatrische problematiek is het feit dat klachten inmiddels een zeer geprotraheerd beloop kennen en dat betrokken in feite weinig progressie heeft vertoond over de afgelopen jaren. Prognostisch gunstige factoren voor de psychiatrische problematiek is dat betrokkene op zich jarenlang op hoog niveau adequaat heeft gefunctioneerd in het verleden, en dat zij wellicht nog suboptimaal is behandeld (…)
Op grond van bovenstaande overwegingen schat ik de prognose van de psychiatrische problematiek zonder therapie tamelijk somber in, met therapie iets minder somber maar nog altijd niet florissant – met name vanwege het sterk geprotraheerde beloop van het hele beeld (…)”
3.2.
In vervolg op het voornoemde rapport van [psychiater 1] heeft drs. [medisch adviseur], medisch adviseur (hierna: [medisch adviseur]), bij brief van 19 maart 2012 aan drs. [verzekeringsarts], verzekeringsarts ([verzekeringsarts]), verzocht specialistisch onderzoek te verrichten bij [appellante]. In de brief van [medisch adviseur] aan [verzekeringsarts] is onder meer het volgende vermeld:
“Mevrouw [appellante] heeft op 21-11-2007 haar werkzaamheden als rijinstructrice gestaakt wegens nekklachten na een achteropaanrijding.
Na 1 week hervatte verzekerde haar werkzaamheden/
Op 01-12-2007 was zij opnieuw bij een achteropaanrijding betrokken, waarna de klachten
toenamen en zij haar werk volledig heeft gestaakt.
Nadien ontwikkelde zij ook psychische klachten.
In 2009 heeft zowel een orthopedisch als psychiatrisch expertiseonderzoek plaatsgevonden.
De nog resterende nekklachten waren geen aanleiding meer tot beperkingen.
Ten aanzien van de psychische klachten werd een posttraumatische stressstoornis
vastgesteld, alsmede een depressieve stoornis, matig ernstig, chronisch beloop.
Wegens de psychiatrische problematiek werden beperkingen vastgesteld en tevens werden er therapeutische suggesties gedaan.
Deze therapeutische suggesties zijn aan de huisarts gecommuniceerd, waarna verwijzing heeft plaatsgevonden naar de GGZ.
In januari 2012 heeft opnieuw psychiatrisch expertiseonderzoek plaatsgevonden [het onderzoek van [psychiater 1], hof].
Inmiddels is er verbetering opgetreden in de psychische klachten.
De psychiatrisch deskundige, collega [psychiater 1], concludeerde na zijn onderzoek dat er geen sprake meer is van een depressieve stoornis noch een posttraumatische stressstoornis.
Wel bestaat nog een aanpassingsstoornis met een gemengd angstig en depressieve stemming.
Op grond daarvan wordt een matige energetische beperking aanwezig geacht.
Er worden geen aanwijzingen gevonden voor andere beperkingen op het gebied van persoonlijk of sociaal functioneren.
De arbeidsdeskundige heeft voor zijn verdere begeleiding behoefte aan een concretere invulling van “matige energetische beperking".
In verband hiermee wil ik u verzoeken of u voor ons onafhankelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek wilt verrichten en daartoe zo spoedig mogelijk met verzekerde een afspraak zou willen maken. (…)”
3.3.
Op 17 april 2012 heeft [verzekeringsarts] het door [medisch adviseur] verzochte onderzoek verricht bij [appellante]. In zijn rapport van 9 mei 2012 heeft [verzekeringsarts] daarover onder meer het volgende vermeld:
“3. Onderzoek.
(…)
3.3.
Anamnese
Patiënte geeft aan dat zij ongeveer 1,5 week geleden betrokken is geweest bij een kopstaart botsing is nadien naar het ziekenhuis vervoerd per ambulance. D.d. 13 april 2012 heeft zij de behandelend chirurg weer bezocht heeft medicatie voorgeschreven gekregen in de vorm van Tramadol. Tevens heeft zij het advies gekregen om voorlopig rust te nemen en te wachten met fysiotherapie de komende 3 weken.
(…)
Patiënte geeft aan dat zij op dit moment te veel pijnklachten heeft, kan zich niet concentreren en ziet dus af van een onderzoek op dit moment. Acht zich niet in staat een gesprek met ondergetekende [[verzekeringsarts], hof] te voeren.
Patiënte geeft aan dat zij getwijfeld heeft om de afspraak af te bellen. Geeft bij herhaling aan op dit moment geen gesprek te willen, het maakt haar niet uit wat er met haar uitkering verder gebeurd.
3.4
Onderzoek
(…)
Zich wat moeizaam bewegende vrouw
Psyche:
Patiënt maakt een algemene indruk conform kalenderleeftijd. Goed verzorgd uitziend.
Lichaamsverzorging is adequaat.
Het bewustzijn is helder. De oriëntatie in tijd plaats en persoon zijn ongestoord. Waarneming is adequaat.
De intelligentie imponeert als passend bij de beroepsachtergrond en het arbeidsverleden.
Het denken is wat betreft tempo en inhoud ongestoord
Patiënte maakt sombere emotioneel labiele indruk.
(…)
4. Beschouwing en conclusie
In casu is er sprake van een thans 40-jarige vrouw, rij-instructrice die op 21 november 2007 haar werkzaamheden heeft gestaakt wegens nekklachten na een achterop aanrijding.
Na een week hervatte zij haar werkzaamheden d.d. 1 december 2007 was zij opnieuw bij een achterop aanrijding betrokken waarna de klachten toenamen en zij haar werkzaamheden heeft gestaakt.
Naar aanleiding van de brief d.d. 19 maart 2012 opgesteld door medisch adviseur [medisch adviseur] is er een verzekeringsgeneeskundig deskundigenonderzoek gepland op de spreekuurlocatie te Rotterdam d.d. 17 april 2012, dit ten einde een concretere invulling te geven aan de matige energetische beperking die expertiserend psychiater [psychiater 1] aanwezig acht.
(…)
Ten tijde van het onderzoek d.d. 17 april 2012 geeft patiënte aan dat zij ongeveer 10 dagen geleden wederom betrokken is geweest bij een achterop aanrijding, de auto waarin zij zat was total loss.
Na het ongeval is patiënte per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, bij hercontrole d.d. 13 april 2012 heeft zij Tramadol voorgeschreven gekregen verder werd haar rust geadviseerd en ongeveer 3 weken te wachten met fysiotherapie.
Patiënte geeft aan op dit moment af te willen zien van een geneeskundig onderzoek, ziet dit niet zitten, kan zich niet concentreren, heeft erg veel hoofdpijnklachten.
Bij onderzoek wordt een zich wat moeizaam voortbewegende vrouw gezien maakt een sombere indruk, er zijn duidelijke tekenen van emotionele labiliteit.
Gezien het huidige klachtenpatroon en de visie van patiënte dat zij zich op dit moment niet in staat acht mee te werken aan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft ondergetekende dan ook met patiënte afgesproken geen verder verzekeringsgeneeskundig onderzoek ter bepaling van de belastbaarheid uit te voeren.
Voor zover door ondergetekende te beoordelen lijkt er op dit moment sprake te zijn van volledige arbeidsongeschiktheid.
Ondergetekende adviseert opdrachtgever een verzekeringsgeneeskundig medisch heronderzoek over 2 a 3 maanden te laten verrichten.
(…)”
3.4.
Op 6 april 2012 heeft (opnieuw) een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [appellante] als automobilist betrokken was. Het ongeval betrof een kop-staartbotsing waarbij [appellante] van achteren werd aangereden door een personenauto (hierna: het ongeval).
3.5.
Vivat is de WAM-verzekeraar van de personenauto die [appellante] van achteren heeft
aangereden. Vivat heeft voor de in redelijkheid aan de aanrijding toe te rekenen schade
aansprakelijkheid jegens [appellante] erkend.
3.6.
Om inzicht te krijgen in de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen van [appellante] hebben partijen in 2015 gezamenlijk twee expertises laten verrichten door neuroloog dr. [neuroloog] (hierna: [neuroloog]) en psychiater prof. dr. [psychiater 2] (hierna:
[psychiater 2]).
3.7.
De rapporten van [neuroloog] van 30 maart 2015 houden onder meer het volgende in:
“Geneeskundig rapport
(...)
Samenvatting
Op 06-04-2012 was zij [[appellante], opm. hof] betrokken bij een achterop aanrijding. Ze heeft het ongeval niet zien aankomen. Er is geen sprake geweest van bewustzijnsverlies of een amnesie. Ze had geen uitwendig letsel. (...) Ze had duizeligheidsklachten. Verder ontwikkelde ze spoedig pijnklachten in de schouderbladregio, nek en hoofd, alsmede rechterflank. (...) Een week later waren de klachten onverminderd aanwezig. (...) De huisarts heeft in eerste instantie nog rust geadviseerd, daarna is fysiotherapie gestart. Dit leidde tot een toename van klachten. Na het ongeval was er ook sprake van schrikreacties, waarvoor eerst het maatschappelijk werk werd ingeschakeld en in januari 2013 de psycholoog. (...) Dit leidde tot een verwijzing naar Spine & Joint centre waar ze in juni 2013 werd gezien en waar een behandeltraject werd gestart van september tot oktober. Dit traject kon zij niet afronden, omdat de belasting te groot was. Er is in december 2014 nog een kort traject geweest bij PsyQ, maar dit is weer afgebroken, (...). De psychologische behandeling bij haar eigen psycholoog werd gecontinueerd. (...)
Het laatste jaar is het beeld niet veranderd. Ze gaf aan voor het ongeval klachtenvrij te zijn en geen beperkingen te ervaren. Toen ik haar confronteerde met het feit dat het dossier daarover andere dingen zegt, gaf ze aan dat ze dat zich niet kon herinneren. Ze kan zich alleen een periode rugklachten herinneren na een bevalling van haar zoon in 2008. In 2007 en 2008 is er sprake geweest van achterop aanrijdingen, hieraan heeft ze geen klachten overgehouden, ook geen medische hulp gezocht. Op dit moment is er sprake van permanent aanwezige nekklachten, klachten bij de schouderbladen en hoofdpijnklachten (...). Tot slot is er sprake van angstklachten, in de zin van angst voor harde geluiden, plotselinge drukte en een tv die te hard staat etc. (...)
Klinische diagnose:
Bij betrokkene is sprake van een whiplash associated disorder graad II (...). Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan post-traumatische nek- en hoofdpijnklachten, waarbij ten aanzien van de hoofdpijn in de differentiaal diagnose, ook nog medicatie afhankelijke hoofdpijn een rol zou kunnen spelen. (...) Anamnestisch is er verder sprake van angstklachten. (...)"
en
"Zakelijk rapport:
(…)
Beantwoording van uw vragen
1. De situatie met ongeval
(...)
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Antwoord :
d. Ten aanzien van de anamnese rond dit ongeval, het ongevalmechanisme, beloop komt de anamnese overeen met de dossierbevindingen. Dit geldt niet voor hetgeen wat heeft plaatsgevonden tussen 2009 en het voorjaar 2012. Volgens het dossier is er tot 3 weken voor het ongeval nog fysiotherapeutisch behandeld. Zij geeft aan zich daarvan niets te herinneren. Zij meldt dat zij klachtenvrij was en alleen in 2008 een periode rugklachten heeft gehad.
e. Voor haar reacties wil ik verwijzen naar enerzijds de beantwoording van de 1c (...). Ik stel vast dat er sprake is van inconsistenties. Het feit dat er in het dossier zo frequent melding wordt gemaakt van klachten, maakt het onwaarschijnlijk dat de klachten volledig verdwenen waren, onduidelijk is welke klachten en in welke mate van ernst deze aanwezig waren. (...)”
3.8.
[psychiater 2] komt in zijn rapport van 20 september 2015 onder meer tot de
volgende conclusies:
“Bespreking:
(...)
Wat vind ik zelf bij huidig onderzoek?
Net als de neuroloog [neuroloog] stuit ook ik bij mijn onderzoek op een merkwaardige discrepantie tussen betrokkene’s relaas en presentatie aan de ene kant, en dossiergegevens, vooral het journaal van de huisarts, aan de andere kant. Betrokkene zelf benadrukt dat ze vooral last heeft van chronische pijn. (...) Betrokkene zelf beschrijft deze emoties overigens uitdrukkelijk als secundair aan de lichamelijke klachten. De veronderstelling dat er sprake zou zijn van echte psychiatrische problematiek, wijst ze beslist van de hand- ook als ze wordt geconfronteerd niet andersluidende dossiergegevens.
Zelf zie ik tijdens mijn huidig onderzoek bij betrokkene geen tekenen van een depressie in de vorm van een psychiatrische stoornis. (...) Al met al kom ik aan een diagnose van depressie niet toe, ook niet in wat minder ernstige variaties (...).
Voor de gegeneraliseerde angststoornis waarvan sprake is in de (…)brieven van de
behandelend psycholoog [psycholoog], zie ik nu ook geen aanknopingspunten meer. Dat wil uiteraard niet zeggen dat daarvan eerder geen sprake zou kunnen zijn geweest. (…)
Voor een posttraumatische stressstoornis zie ik nu in ieder geval geen aanwijzingen. Aan de daarvoor benodigde criteria wordt, alleen al door het ontbreken van kenmerkende herbelevingen, niet voldaan. Ook hiervoor geldt dat er mogelijk eerder wel van PTSS sprake kan zijn geweest. Aangenomen moet echter worden, dat deze dan door natuurlijk beloop en/of behandeling inmiddels in remissie is.
Ik vind bij betrokkene ook geen andere psychiatrische aandoeningen dan de genoemde specifieke fobie. Voor zover na te gaan is er geen hersenbeschadiging ontstaan. Ik vind geen aanwijzingen voor bipolaire stemmingswisselingen. (...)
Hoe verhouden mijn bevindingen zich tot de dossiergegevens?
Problematisch is in dit geval de evidente discrepantie tussen de gegevens uit het huisartsjournaal aan de ene kant en het feit dat betrokkene daarvan geen enkele bevestiging zegt te kunnen geven anderzijds. Ook de neuroloog [neuroloog] heeft daarop gewezen. Ik vind het lastig om die discrepantie te verklaren. (...) Gelukkig hoeft dat laatste er in dit geval niet aan in de weg te staan om toch tot een inschatting te komen van relevante ongevalsgevolgen. Immers, de vraag of sprake is geweest van pre-existente depressie, angststoornis of PTSS, is alleen dan van belang, wanneer zulke aandoeningen bij betrokkene ook nu nog kunnen worden vastgesteld. (...) Nu ik bij mijn huidig onderzoek geen van de genoemde aandoeningen meer bij betrokkene aanwezig zie, is die vraag niet meer van doorslaggevende betekenis. Op mijn vakgebied stel ik nu nog alleen [nog] een specifieke situationele fobie vast in de vorm van angst om een auto te besturen of daarin als passagier mee te rijden. Het staat wel vast dat een dergelijke angst betrokkene vóór het ongeval niet heeft verhinderd om autorijles te geven. Die specifieke angst was dus niet pre-existent, en kan nu dus wel in causaal verband met het ongeval worden gebracht. (...)
Op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen kom ik tot de volgende beantwoording van de vraagstelling:
Vraag I. DE SITUATIE NA ONGEVAL:
(…)
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Er bestaat een duidelijke discrepantie tussen betrokkene’s eigen relaas en bepaalde dossiergegevens. Die laatste hebben vooral betrekking op het huisartsjournaal over de periode vóór het ongeval dat in deze zaak in geding is. Bij de bespreking van mijn bevindingen hierboven heb ik uiteengezet, dat deze discrepantie bij huidig onderzoek niet goed is te verklaren. Ik heb ook aangegeven, dat de relevantie daarvan in casu echter maar betrekkelijk is, omdat ik bij betrokkene op mijn vakgebied geen afwijkingen heb aangetroffen, die ook pre-existent al of niet bestonden. (...)
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Betrokkene heeft desgevraagd verklaard, dat zij niet begrijpt hoe de hierboven genoemde gegevens in het huisartsjournaal daarin terecht zijn gekomen.
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Op psychiatrisch gebied stel ik bij betrokkene volgens de criteria van de DSM-5 een
specifiek situationele fobie vast, in de vorm van een pathologische angst om een auto te besturen of daarin naast de chauffeur mee te rijden. (...)”
3.9.
De bevoegdheid van [appellante] om als rijinstructrice werkzaam te zijn is omstreeks januari/februari 2016 verlengd tot 26 januari 2021.
3.10.
Op 17 februari 2016 bezoekt de door Vivat ingeschakelde schaderegelaar [appellante]. In de rapportage van dat bezoek staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
“huidige klachten/beperkingen
(...)
Betrokkene [[appellante], hof] vertelt ons dat zij nog steeds een heftige fobie voor verkeer heeft. Ze is erg bang in de auto, durft absoluut niet te rijden en zit niet voorin. Als ze al meegaat met de auto zit ze het liefst achterin.
Verder heeft e [ze, hof] moeite met onder de mensen zijn, het komt op haar af.
gezondheid voor ongeval/niet ongevalsgerelateerde informatie
Het blijft ook in dit gesprek onduidelijk waarom er tegenstellingen zijn tussen hetgeen in de medische stukken over de voorgeschiedenis te vinden is en de eigen verklaringen van betrokkene. Betrokkene stelt dat zijn [zij] niet onder behandeling was en herkent de door de expertise beschreven voorgeschiedenis niet. Ook niet nu dit uit het huisartsjournaal komt.
(...)
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
AO verloop
Sinds het ongeval is betrokkene volledig arbeidsongeschikt. Haar salaris is doorbetaald totdat zij uit dienst ging per 1-6-2012.
Zij is dus feitelijk ziek uit dienst gegaan maar dat is niet gemeld door de toenmalige werkgever (die tevens aanstaande franchisegever was) omdat dat voor hem en [een, hof] kostbare zaak zou zijn.
Betrokkene heeft zich ook niet ziek gemeld bij het UWV omdat ze de gesprekken over ziekte niet aan wilde. Ze heeft dus nooit een ZW uitkering gehad.
(...)
ziekteverzuim voor ongeval
Betrokkene zelf vertelt dat zij gewoon heeft gewerkt tot het ongeval. (...)”
3.11.
In opdracht van Vivat (d.d. 19 februari 2016) heeft Secure Advance op 22 en 23 februari 2016 een persoonlijk onderzoek in de vorm van observatie naar [appellante] verricht (hierna: het persoonlijk onderzoek). Bij dit onderzoek is onder meer gebleken dat [appellante] op 22 en 23 februari 2016 zelfstandig auto reed, en dat zij op 23 februari een lesbordje op het dak van haar auto plaatste en als bijrijder een rit maakte met een jonge vrouw.
3.12.
Vivat heeft de onderhandelingen tussen partijen beëindigd. Vivat heeft tot op heden
€ 15.000,- op de schade van [appellante] bevoorschot.
De procedure bij de rechtbank
4.1.
[appellante] heeft Vivat gedagvaard en gevorderd dat Vivat zal worden veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 152.295,25 aan hoofdsom en een bedrag van € 16.881,78 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten alsmede Vivat zal veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de registratie bij het Centraal Informatie Systeem ongedaan te maken en te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.
4.2.
Aan haar vorderingen heeft [appellante] het navolgende ten grondslag gelegd. [appellante] is als gevolg van het ongeval van 6 april 2012 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Er zijn bij haar na het ongeval lichamelijke en psychische klachten ontstaan en daarnaast heeft [appellante] een verkeersfobie ontwikkeld. Dit volgt ook uit de rapporten van [neuroloog] en [psychiater 2]. De gevorderde schade komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. De opname van [appellante] in de registers van het Centraal Informatie Systeem is onrechtmatig en dient ongedaan te worden gemaakt. Vivat heeft door een persoonlijk onderzoek naar [appellante] te verrichten een ongerechtvaardigde en onrechtmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt en de resultaten van het persoonlijk onderzoek dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
4.3.
Nadat Vivat verstek had laten gaan heeft de rechtbank bij verstekvonnis van 27 september 2017 de vorderingen van [appellante] toegewezen.
4.4.
Vivat heeft vervolgens verzet tegen het verstekvonnis ingesteld en heeft in de verzetprocedure in conventie gevorderd dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [appellante] alsnog worden afgewezen.
4.5.
Vivat heeft in de verzetprocedure het navolgende tot haar verweer aangevoerd. Vivat heeft betwist dat [appellante] ten gevolge van het ongeval van 6 april 2012 (volledig) arbeidsongeschikt is geraakt. Voor het ongeval kampte [appellante] reeds met psychische klachten, rug- en nekklachten en hoofdpijnklachten. [appellante] ontving voor het ongeval daarnaast een arbeidsongeschiktheidsuitkering en was dus niet volledig arbeidsgeschikt. Het causaal verband tussen het ongeval en de door [appellante] gestelde klachten en beperkingen en de gestelde schade wordt daarnaast betwist. Verder heeft Vivat betwist dat [appellante] als gevolg van het ongeval een verkeersangst heeft ontwikkeld, nu zij haar bevoegdheid om als rijinstructrice te werken omstreeks januari/februari 2016 heeft verlengd en zij ook rijles geeft. Het persoonlijk onderzoek was rechtmatig. De feiten en omstandigheden in dit dossier rechtvaardigen de notering van [appellante] in het Centraal Informatie Systeem. [appellante] dient in de daadwerkelijk door Vivat gemaakte buitengerechtelijke kosten te worden veroordeeld.
4.6.
Voorts heeft Vivat in de verzetprocedure een vordering in reconventie ingediend. Vivat heeft in reconventie – na vermindering van eis – gevorderd om [appellante] te veroordelen aan Vivat te betalen een bedrag van € 68.017,39. In conventie en reconventie vorderde Vivat voorts primair de daadwerkelijk gemaakte proceskosten van € 23.583,99, vermeerderd met nakosten en griffierecht, en subsidiair de (geliquideerde) kosten van het geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
4.7.
Aan haar vordering in reconventie heeft Vivat het navolgende ten grondslag gelegd. [appellante] heeft aan Vivat opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken gegeven ten aanzien van haar klachten en beperkingen en arbeids(on)geschiktheidssituatie voorafgaand én na het ongeval van 2012 en omtrent haar schade. Dit handelen is onrechtmatig en daarmee is [appellante] schadeplichtig jegens Vivat. De schade van Vivat bestaat uit de onverschuldigd betaalde voorschotten en de door Vivat gemaakte kosten ten behoeve van medisch onderzoek, schaderegelaars en experts.
4.8.
[appellante] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie.
4.9.
Bij het vonnis in de verzetprocedure heeft de rechtbank in conventie het verstekvonnis vernietigd en de vordering van [appellante] alsnog afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten (te vermeerderen met wettelijke rente). In reconventie heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld om aan Vivat te betalen een bedrag van € 19.313,05, vermeerderd met de proceskosten en de daarover verschuldigde wettelijke rente.
De vorderingen over en weer in hoger beroep
5.1.
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis in de verzetprocedure. Zij heeft verschillende grieven in principaal appel tegen het vonnis aangevoerd. [appellante] vordert in hoger beroep hetzelfde als bij de rechtbank.
5.2.
Vivat heeft de grieven bestreden en heeft incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis in de verzetprocedure. In incidenteel appel heeft zij, onder aanvoering van één grief, gevorderd dat het hof - in reconventie - alsnog een bedrag toewijst van € 61.318,83 of een zodanig bedrag als het hof juist acht.
De beoordeling in hoger beroep
in principaal appel
Het persoonlijk onderzoek
6. De grieven 1 tot en met 4 van [appellante] in principaal appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, te weten het door Vivat opgedragen persoonlijk onderzoek naar [appellante]. Te dien aanzien heeft [appellante]– samengevat – het navolgende aangevoerd.
6.1.
Volgens [appellante] heeft de rechtbank terecht de Gedragscode persoonlijk onderzoek van 21 december 2011 tot uitgangspunt genomen (hierna te noemen: “de gedragscode”). [appellante] meent echter dat er geen grondslag, als vermeld in de gedragscode, is geweest voor het instellen van het naar haar gerichte persoonlijk onderzoek.
6.2.
[appellante] is van mening dat zij altijd volledige medewerking aan de vaststelling van de schade heeft gegeven en dat er geen aanleiding bestond om te twijfelen bij de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek. [appellante] heeft steeds volledige duidelijkheid over haar medische en financiële voorgeschiedenis gegeven, alsmede over het medische verloop na het ongeval. [appellante] heeft het huisartsenjournaal, zowel over de periode daterend voor het ongeval als de periode na het ongeval, aan de medisch adviseur van Vivat toegezonden. Hierin is de medische informatie van [appellante] over de periode 2009 tot en met 2013 terug te vinden. Het huisartsenjournaal is al op 21 november 2013 aan Vivat verstrekt. Vivat heeft naar aanleiding van de bedoelde medische informatie door haar medisch adviseur op 6 april 2014 een medisch advies laten uitbrengen (zie daarvoor productie 37 bij de dagvaarding). Vivat was dan ook al jarenlang bekend met het feit dat [appellante] in 2007 eerdere ongevallen had gehad en daardoor klachten aan de nek en psychische klachten had ontwikkeld. Het klopt dat die klachten er waren, maar de nekklachten waren op het moment van het onderhavige ongeval al geruime tijd niet meer aanwezig en de psychische klachten waren sterk verminderd.
6.3.
Ook over het feit dat zij uitkeringen ontving op grond van haar AOV-verzekering ontving bestond volgens [appellante] in ieder geval in 2013 duidelijkheid. Al op 16 mei 2013 heeft [appellante] de jaarstukken 2007 en 2008 aan Vivat toegezonden. Uit deze jaarstukken is tevens het jaar 2006 op te maken. In de jaarstukken is terug te vinden dat [appellante] (over 2007 en 2008) een uitkering op grond van haar AOV-verzekering ontving. Niet duidelijk is dat feiten en omstandigheden waarmee Vivat al sinds 2013 bekend was, in 2016 aanleiding vormden om een persoonlijk onderzoek tegen [appellante] in te stellen. Als er nog vragen bij Vivat op dit onderdeel leefden, dan had het in de rede gelegen om deze aan haar te stellen. Het had op de weg van Vivat gelegen om aan te geven wat er destijds, kort vóór het opstarten van het persoonlijke onderzoek discutabel aan haar gegevens was. Dat heeft Vivat ten onrechte nagelaten om te doen, aldus [appellante].
6.4.
Vivat heeft op een tweetal momenten (in november 2015 en februari 2016) gecheckt tot
welk moment de bevoegdheid van [appellante] om rijlessen te geven, verliep. In februari 2016 heeft Vivat geconstateerd dat de bevoegdheid tot 2021 liep. Hieruit volgt dat kennelijk de
bedoelde bevoegdheid is verlengd. Dit enkele feit rechtvaardigt niet het instellen van een persoonlijk onderzoek, want het schaderegelingsproces liep op dat moment nog. Daarbij speelt een en ander zich af omstreeks vier jaren na het ongeval. Vivat heeft omtrent dit punt geen navraag bij [appellante] gedaan, wat [appellante] onbegrijpelijk vindt. [appellante] had dan antwoord kunnen geven op de vragen die daarover kennelijk bij Vivat leefden. Overigens heeft [appellante] (later) een verklaring voor de gang van zaken gegeven
6.5.
Terwijl Vivat wist dat de bevoegdheid van [appellante] om als rijinstructrice werkzaam te zijn was verlengd en er kennelijk daarover vragen bij haar leefden, heeft zij dit punt niet genoemd tijdens de gezamenlijke bespreking die op 17 februari 2016 in de woning van [appellante] heeft plaatsgevonden. Wel is toen uitgebreid gesproken over de medische situatie van [appellante] en de door haar ondervonden beperkingen. Het lijkt erop alsof Vivat bewust het feit dat zij met de bedoelde informatie bekend was, heeft achtergehouden en [appellante] heeft laten verklaren omtrent haar klachten en beperkingen om zodoende discrepanties tussen het een en het ander aan het licht te brengen. Vivat wist dat de bevoegdheid was verlengd, meende dat daarvoor vereist was dat in een auto werd gereden, en heeft [appellante] daarna (alleen) bevraagd over haar klachten en beperkingen. De verklaringen en nuances die [appellante] had kunnen aanbrengen bij het verlengen van de bevoegdheid zijn daardoor niet naar voren gekomen. Dat was op dat moment belangrijk, aangezien deze omstandigheid kennelijk voor Vivat de voornaamste reden is geweest om een persoonlijk onderzoek tegen [appellante] in te stellen.
6.6.
[appellante] meent dat vanwege het bovenstaande Vivat op grond van de gedragscode niet tot het instellen van een persoonlijk onderzoek had mogen besluiten. In dat verband dienen tevens de ernstige inbreuken die het persoonlijk onderzoek op de privacy van [appellante] hebben
opgeleverd, te worden betrokken.
6.7.
[appellante] stelt dat de door Vivat gebezigde methoden in het kader van het persoonlijk onderzoek niet waren gerechtvaardigd. [appellante] is volgens het door Vivat aangeleverde rapport (zie productie 74) op 22 februari 2016 van 7.00 tot 14.00 uur geobserveerd. Op 23 februari 2016 is zij van 7.00 tot 13.00 uur opnieuw geobserveerd. Dergelijke observaties zijn voor degene die het betreft heel ingrijpend. Eenmaal met de uitkomsten ervan geconfronteerd was [appellante] aangedaan en werd zij argwanend en angstig jegens/voor derden. Zij had het idee nog steeds geobserveerd te worden en in het verleden vaker dan door Vivat opgegeven geobserveerd te zijn.
6.8.
[appellante] meent dat de constateringen die door Vivat in het kader van het persoonlijk onderzoek zijn gedaan niets zeggen over de klachten en beperkingen zij als gevolg van het onderhavige ongeval heeft ondervonden, althans niet de door de rechtbank getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen.
7. Dit betoog kan om de volgende redenen niet slagen. Het hof verenigt zich ten aanzien van de rechtmatigheid het persoonlijk onderzoek met de beslissing van de rechtbank als vervat in rov. 4.3 tot en met 4.6 van het bestreden vonnis, en voegt daaraan het navolgende toe.
7.1.
Met Vivat is het hof van oordeel dat [appellante] over haar medische situatie voorafgaand aan het onderhavige ongeval bij herhaling niet naar waarheid heeft verklaard tegenover de schaderegelaars aan de zijde van Vivat.
7.2.
In het bezoekrapport van een schaderegelaar in verband met een huisbezoek aan [appellante] op 9 november 2012 (productie 38 bij inleidende dagvaarding) is onder meer het volgende vermeld:
"gezondheid voor ongeval/niet ongevalsgerelateerde informatie
Wij hebben betrokkene hierover bevraagd. Voor ongeval gezond, geen
klachten en/of beperkingen van welke aard dan ook.
(…)
ziekteverzuim voor ongeval
Betrokkene brengt in dat er voor het ongeval geen ziekteverzuim bekend is, dan wel klachten en beperkingen."
7.3.
Deze verklaring van [appellante] strookt evident niet met het thans door [appellante] kenbaar gemaakte feit (memorie van grieven onder 55) dat een gepland onderzoek door de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts], welk onderzoek betrekking had op de klachten en beperkingen in verband met de ongevallen van 2007 en 2008, geen doorgang had kunnen vinden vanwege het plaatsvinden van het ongeval van 2012. Op het moment dat aan [appellante] het ongeval van 2012 overkwam, was zij dus nog aan het wachten op een oproep voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in verband met haar eerdere klachten en beperkingen. Desalniettemin verklaarde zij tegenover de schaderegelaar van Vivat dat zij voor het ongeval niets mankeerde, geen ziekteverzuim had, en zelfs haar werkzaamheden wilde uitbreiden.
7.4.
De hiervoor bedoelde verklaringen van [appellante] zijn bovendien geenszins te rijmen met de uitkomsten van het (voor het eerst in appel) door [appellante] overgelegde onderzoeksrapport van [psychiater 1] van 3 februari 2012, als hiervoor geciteerd. Uit dat rapport blijkt namelijk dat [appellante] vóór het onderhavige ongeval al kampte met stijve schouders en tintelingen in haar arm die ontstaan zijn tijdens het eerste auto-ongeval in 2007 en die nog immer (in februari 2012) aanwezig waren, en dat bij haar enige tijd na het tweede ongeval in 2007 (ook) psychische klachten waren ontstaan. Blijkens deze rapportage vond [appellante] toen, anders dan zij thans in hoger beroep stelt, zelf dat zij achteruit was gegaan over de afgelopen 4,5 jaar, en dat haar concentratie en haar geduld slechter waren geworden. Volgens de rapportage van [psychiater 1] is op basis van het door hem verrichte psychiatrisch onderzoek sprake van ‘een scala aan klachten die binnen diverse symptoomclusters vallen, met name stemmingsproblematiek, angstproblematiek en (onverklaarde) lichamelijke klachten’. [psychiater 1] concludeert dat sprake is van een ‘309.28 aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming op As I volgens DSM-IV’ (conform de diagnostiek van haar eigen behandelaars in de GGZ).
7.5.
In het rapport van een herbezoek door een schaderegelaar van Vivat aan [appellante] dat op 9 december 2013 plaatsvond, is voorts het volgende vermeld (prod. 38 bij inleidende dagvaarding):
“gezondheid voor ongeval/niet ongevalgerelateerde informatie
Wij hebben betrokkene hierover bevraagd. Voor ongeval gezond, geen klachten en/of beperkingen van welke aard dan ook.
Mevrouw [appellante] acht zich nog immer volledig arbeidsongeschikt. Er is geen inkomen momenteel. Ook geen uitkeringen c.q. geen contacten met een bedrijfsarts of
verzekeringsarts.”
7.6.
Deze verklaringen stroken duidelijk niet met het feit dat [appellante] al in 2007 twee ongevallen waren overkomen, dat zij als gevolg daarvan (voortdurende) klachten en beperkingen ondervond, en dat zij dienaangaande was onderzocht door een psychiater en een verzekeringsarts.
7.7.
Anders dan [appellante] blijkbaar meent (zij stelt dat Vivat bij haar geen navraag heeft gedaan), is zij tijdens het van huisbezoek van 9 december 2013 door de betrokken onderzoeker wel degelijk geconfronteerd met medische informatie, die voortkwam uit het advies van haar medisch adviseur. Daarmee geconfronteerd tijdens het bezoek op 9 december 2013, heeft [appellante] (desgevraagd) het volgende geantwoord
“Mevrouw [appellante] begrijpt deze informatie niet, haar is niet eerder een Multi disciplinair traject aangeboden (door welke verzekeraar dan wel, voor haar ??) en zij ervaart de klachten die zij sinds het ongeval van 6 april 2012 heeft als anders, niet vergelijkbaar met voorheen. Zij gaf ook autorijles op het moment van het ongeval.
De AOV verzekeraar zou betrokken zijn geweest vanwege de geboorte van haar zoon in 2008.”
7.8.
Deze verklaring strookt evident niet met het feit dat [appellante] voor het onderhavige ongeval al langdurig klachten en beperkingen had als gevolg van een tweetal auto-ongelukken, dat zij in verband daarmee een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, alsmede dat zij (onbetwist) een substantiële schadevergoeding naar aanleiding van een van de eerdere ongevallen had ontvangen.
7.9.
Daarnaast is uit het persoonlijk onderzoek (het raadplegen van openbare bronnen op internet) gebleken dat [appellante] in de periode november 2015 - februari 2016 haar bevoegdheid tot het geven van rijles had verlengd tot 2021 (waarvoor het afleggen van een praktijkexamen nodig is). Aan de schaderegelaar van Vivat heeft zij tijdens het huisbezoek van 17 februari 2016 echter verklaard dat zij een heftige verkeersfobie had, waarbij zij niet in een auto voorin te durfde te zitten, en dat zij dagelijks de medicijnen Diazepam, Oxynorm en Meda Inhibin gebruikte, die van invloed zijn op haar rijvaardigheid, zodat zij de (autorijles)praktijk niet kan uitvoeren.
7.10.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof, anders dan [appellante], van oordeel dat het voor Vivat geen zin had gehad om [appellante] (nogmaals of meer genuanceerd) te bevragen naar haar medische, arbeidsgerelateerde en/of financiële situatie, alvorens te beslissen het onderhavige persoonlijk onderzoek (in februari 2016) te laten doen. Dat [appellante] op 21 november 2013 het huisartsenjournaal over de periode 2009-2013 en op 16 mei 2013 de jaarstukken van haar onderneming over 2007 en 2008 aan Vivat had verstrekt, doet aan dit alles niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat het schaderegelingstraject in februari 2016 nog liep. De onware en/of misleidende antwoorden die [appellante] gaf op de verschillende aan haar gestelde vragen zijn van dien aard dat het verkrijgen van juiste, volledige en actuele informatie langs de weg van verdere bevraging van [appellante], in redelijkheid niet te verwachten viel. Aan het zogeheten subsidiariteitsbeginsel is dan ook voldaan.
7.11.
Ook is het hof van oordeel dat de ingezette onderzoeksmiddelen proportioneel zijn. Te dien aanzien geldt het volgende. Tegenover het belang van [appellante] op de bescherming en eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer staat het (financiële) belang van Vivat om geen (aanmerkelijke) betalingen te doen aan eisende partijen die daar in werkelijkheid geen recht op blijken te hebben. [appellante] is vanaf de openbare weg tweemaal gedurende telkens een gedeelte van de dag geobserveerd, te weten op 22 februari 2016 van 7.00 uur tot 14.00 uur, en op 23 februari 2016 van 7.00 uur tot 13.00 uur. Dit onderzoek, dat in omvang en duur beperkt is, is in de omstandigheden van het geval naar het oordeel van het hof proportioneel, gelet op de betrokken belangen over en weer en de (terechte) twijfels omtrent het waarheidsgehalte van de hiervoor bedoelde antwoorden van [appellante] op verschillende gestelde vragen. Op de wijze waarop Vivat heeft gehandeld naar aanleiding van de resultaten van het persoonlijk onderzoek en de gevolgtrekkingen die uit die resultaten kunnen worden gemaakt, zal het hof ingaan bij de behandeling van de overige grieven (omtrent het causaal verband, de vermelding in het CIS, en/of de door Vivat gevorderde schadevergoeding).
Het causaal verband
8. Met de grieven 5 tot en met 7 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [appellante] als gevolg van het ongeval klachten heeft gekregen die hebben geleid tot functionele beperkingen die zij voor het ongeval niet had, dat geen causaal verband bestaat tussen het onderhavige ongeval en de gevorderde schade en dat [appellante] op 17 februari 2016 in strijd met de waarheid heeft verklaard over haar op dat moment bestaande klachten en beperkingen. In het kader van deze grieven heeft [appellante] - samengevat - het navolgende naar voren gebracht.
8.1.
[appellante] stelt dat zij in deze zaak heeft bewezen dat zij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen waardoor medische klachten en beperkingen zijn ontstaan. Dat bewijs volgt volgens haar met name uit de hiervoor vermelde rapporten van [neuroloog] en [psychiater 2]. Daarnaast is zij van mening dat vóór het onderhavige ongeval geen sprake was van de klachten die na dit ongeval optraden, en dat haar klachten door (de feitelijke toedracht van) het onderhavige ongeval kunnen zijn veroorzaakt. Volgens [appellante] ontbreekt er ook een alternatieve verklaring voor deze klachten. [appellante] had vóór het ongeval in 2012 geen klachten of hoogstens beperkte klachten. De klachten en beperkingen die na het ongeval optraden, zijn door dat ongeval veroorzaakt en komen dus niet voort uit al eerder bestaande klachten, aldus [appellante].
8.2.
[appellante] is verder van mening dat zij in het kader van de schaderegeling al volledige openheid van zaken heeft gegeven ten aanzien van haar klachten en beperkingen die zij als gevolg van het onderhavige ongeval heeft ondervonden, door het geven van inzage in de medische stukken van haar behandelaars en door zich te onderworpen aan een medische expertise door een neuroloog en een psychiater. [appellante] meent dat zij thans – in appel – hetzelfde heeft gedaan, door overlegging van stukken betreffende haar medische voorgeschiedenis vanaf 2007, voor zover deze zijn terug te vinden in het dossier van haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar, en wel aan de hand van de (volgens haar) belangrijkste rapporten in dat dossier. In dit verband heeft zij bij memorie van grieven de hiervoor genoemde rapporten van [psychiater 1] en [verzekeringsarts] overgelegd, de genoemde brief van [medisch adviseur], alsmede een rapport van dr. [psychiater 3], psychiater, van 4 september 2009 (hierna: [psychiater 3]) en een rapport van dr. [orthopedisch chirurg], orthopedisch chirurg, van 12 juni 2009 (hierna: [orthopedisch chirurg]).
8.3.
[appellante] biedt aan om, als het hof het nodig vindt, nader bewijs te leveren van de stellingen op dit onderdeel, met name: het feit dat zij na het ongeval de in de stukken genoemde klachten en beperkingen heeft gekend en dat er een verband tussen deze klachten en beperkingen en het ongeval bestaat. Dit bewijs kan volgens [appellante] worden geleverd door het in het geding brengen van nadere stukken van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering en andere medische stukken voor zover niet al in het geding gebracht. [appellante] stelt dat zij haar best heeft gedaan om de meest relevante stukken te produceren (in het bijzonder de in appel overgelegde medische rapporten). Er zijn volgens haar meer stukken betreffende de periode vóór het ongeval, zoals medische adviezen, stukken van de arbeidsdeskundige en correspondentie over de uitkeringen. Zij is bereid om ook die gedeelten van het dossier bij de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar ASR op te vragen en als producties in dit geding over te leggen, aldus [appellante].
8.4.
[appellante] heeft zowel voor als na het onderhavige ongeval een uitkering op grond van haar
arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen. Dit betekent volgens haar echter niet dat zij vóór het onderhavige ongeval geheel arbeidsongeschikt was. Zij stelt dat uit de medische stukken blijkt dat zij grotendeels was hersteld en dat zij alleen last had van beperkte, psychische klachten. Na het onderhavige ongeval kende zij opnieuw ernstige klachten en beperkingen. De bedoelde uitkering is daarom gecontinueerd. Die uitkering dient niet in mindering te strekken op de door Vivat verschuldigde schadevergoeding, aldus nog steeds [appellante].
9. Dit betoog treft geen doel. Vooropgesteld wordt dat geen grieven zijn gericht tegen het toetsingskader van de rechtbank aangaande de stelplicht en bewijslast in gevallen als de onderhavige, zoals is weergegeven in rov. 4.9 en 4.10 van het bestreden vonnis. Het hof is van oordeel dat [appellante] in deze zaak niet aan haar stelplicht heeft voldaan, en overweegt daartoe het volgende.
9.1.
Op [appellante] rust de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van het hiervoor bedoelde causaal verband. Verder is van belang dat de door [appellante] in dit geding gestelde klachten en beperkingen psychische klachten en beperkingen betreffen, alsmede (onder meer) nek- en hoofdpijn met uitstralingen. Dergelijke klachten en beperkingen zijn naar hun aard subjectief, dan wel moeilijk objectiveerbaar. Om te kunnen vaststellen of deze klachten en beperkingen daadwerkelijk bestaan en bovendien verband houden met een specifiek ongeval, is met name betrouwbare informatie nodig die vooral is terug te voeren op eigen verklaringen van degene die stelt deze klachten en beperkingen te hebben (in deze zaak: [appellante]). Vastgesteld moet namelijk worden dat het gepresenteerde klachtenpatroon plausibel is en gerelateerd kan worden aan het (relevante) ongeval. Het waarheidsgehalte van de eigen verklaringen van [appellante] is dan ook van wezenlijk belang voor de in dat kader te maken beoordeling.
9.2.
In dit geding is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat [appellante] herhaaldelijk onware en/of misleidende antwoorden heeft gegeven op aan haar gestelde vragen van de schaderegelaars van Vivat. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen en beslist in rov. 7.1 tot en met 7.9. Hetzelfde moet worden gezegd van de verklaringen die zij tegenover de medische deskundigen [neuroloog] en [psychiater 2] heeft afgelegd. Ten aanzien daarvan geldt het volgende.
9.3.
Zoals blijkt uit het rapport van [neuroloog], heeft [appellante] aan hem gezegd dat zij voor het ongeval geen klachten had, met name geen nekklachten, geen rugklachten en geen schouderklachten. Nadat [neuroloog] daarop (blijkens zijn rapport) had doorgevraagd, omdat deze andere gegevens in het dossier zag, gaf ze aan dat dat alleen maar speelde in 2008, na een bevalling. Toen [neuroloog] (blijkens zijn rapport) opnieuw doorvroeg, gaf [appellante] aan dat ze het zich niet kon herinneren. [neuroloog] komt vervolgens, anders dan [appellante] kennelijk meent, niet tot de conclusie dat er als gevolg van het onderhavige ongeval bij [appellante] letsel is ontstaan, maar concludeert – integendeel – dat een goed onderscheid voor hem helaas niet is te maken omdat de klinisch relevante informatie uit de periode 2009 - 2012 ontbreekt. Tot het vaststellen van enige ongevalsgerelateerde beperking komt [neuroloog] niet.
9.4.
Blijkens het rapport van [psychiater 2] heeft [appellante] hem verteld dat ze net van plan was om haar eigen rijschool te beginnen, ze had (onder andere) al een eigen auto gekocht. Nadat [psychiater 2] haar vervolgens vroeg of zij wel eens eerder een ongeluk had gehad, heeft zij verteld dat zij inderdaad zes jaar voor het ongeval betrokken was bij een ongeval. Dat was volgens haar geen harde klap en zij had er geen letsel van overgehouden. Deze – anamnestische – informatie in het rapport van [psychiater 2] valt naar het oordeel van het hof echter niet te rijmen met de reeks van klachten en beperkingen die [appellante] na de ongevallen uit 2007 had, zoals samengevat in de – pas in hoger beroep – overgelegde brief van [medisch adviseur] aan [verzekeringsarts], als hiervoor geciteerd. Dit zelfde geldt voor de door [verzekeringsarts] in diens rapport vermelde uitgebreide medische voorgeschiedenis van [appellante]. Verder heeft [appellante] tegenover [psychiater 2] ontkend dat zij wel eens een EMDR-behandeling heeft gehad. Uit het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater [psychiater 1] volgt echter dat zij wel degelijk eerder een EMDR-behandeling had ondergaan (die zij als heftig had ervaren). [psychiater 2] spreekt verder in zijn rapport van ‘een merkwaardige discrepantie’ tussen het relaas en de presentatie van [appellante] aan de ene kant, en de dossiergegevens, vooral het journaal van de huisarts, aan de andere kant.
9.5.
Uit de rapportage van [psychiater 1] van 3 februari 2012, kan verder worden geconcludeerd dat [appellante] sinds jaren eenmaal per week bij de fysiotherapeut kwam, ‘momenteel’ eenmaal per maand een psycholoog raadpleegde, niet meer dan 10 uur per week rijles kon geven, en na het eerste ongeval van 2007 last had van stijve schouders en tintelingen, die ‘tot op heden’ aanwezig zijn. [psychiater 1] spreekt van ‘een scala aan klachten die binnen diverse symptoomclusters vallen, met name stemmingsproblematiek, angstproblematiek en (onverklaarde) lichamelijke klachten’. Ook blijkt uit de rapportage van [psychiater 1] dat [appellante] toen – dat wil zeggen slechts twee maanden voor het onderhavige ongeval – (zelf) meende dat zij in de vierenhalf jaar voorafgaand aan dit onderzoek achteruit was gegaan als het gaat om de psychische problematiek; wat slechter was geworden, was haar concentratie en haar geduld. Volgens [psychiater 1] is het verloop van de behandelingen die [appellante] tot dan toe had ondergaan (CGT, EMDR en medicatie) teleurstellend geweest, in die zin dat zij weinig progressie heeft gemaakt. [psychiater 1] acht de prognose van de psychiatrische problematiek van [appellante] niet florissant, met name vanwege het sterk geprotraheerde beloop van het hele beeld.
9.6.
De verklaringen die [appellante] heeft afgelegd tegenover de schaderegelaars van Vivat (als voormeld) en tegenover de deskundigen [neuroloog] en [psychiater 2], als weergegeven in hun onderscheiden rapporten zijn naar het oordeel van het hof niet te rijmen met de hiervoor weergegeven bevindingen van [psychiater 1] in zijn rapport. Dit maakt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van klachten die in causaal verband staan met het ongeval dat hier aan de orde is, weinig belang kan worden gehecht aan de eigen verklaringen van [appellante] op dit punt.
9.7.
Anders dan [appellante] meent, kan het bewijs van bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) ook niet worden geput uit de rapportages van de deskundigen [neuroloog] en [psychiater 2]. Het onderzoek van deze deskundigen is namelijk tot stand gekomen onder invloed van hiervoor vermelde onware dan wel misleidende mededelingen van de zijde [appellante]. [appellante] heeft geen andere bewijsmiddelen overgelegd waaruit het verlangde bewijs wel kan worden afgeleid. Integendeel, de door haar in appel overgelegde rapportages van [psychiater 1] en [verzekeringsarts] en de daarin vermelde medische gegevens, wijzen juist op het bestaan van eerdere, langdurige (“geprotraheerde”) klachten en beperkingen als gevolg van de verkeersongevallen van 2007. Dat [appellante] kort voor het onderhavige ongeval in 2012 geen klachten van betekenis meer had, zoals zij aanvoert, wordt gelogenstraft door de rapportages van [psychiater 1] en [verzekeringsarts]. Actuele en verifieerbare gegevens waaruit een causaal verband kan worden afgeleid tussen (specifieke) klachten en beperkingen en het onderhavige ongeval in 2012, heeft [appellante] niet verstrekt. Dit had – zeker in hoger beroep – op haar weg gelegen. De in hoger beroep overgelegde rapportages van [orthopedisch chirurg] en [psychiater 3] leveren evenmin het verlangde bewijs op, nu daaruit geen gegevens met betrekking tot het onderhavige ongeval (dat pas na die rapporten plaatsvond) kunnen worden afgeleid.
9.8.
Het aanbod van [appellante] om (alsnog) meer gegevens uit het dossier van haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar als bewijs over te leggen wordt gepasseerd. [appellante] heeft niet toegelicht om welke specifieke stukken het gaat en op welke concrete punten deze stukken betrekking hebben. [appellante] heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom zij de door haar bedoelde stukken niet al eerder had kunnen opvragen en over had kunnen leggen in appel.
9.9.
De slotsom van het voorgaande is dat causaal verband tussen de door [appellante] gestelde klachten en beperkingen het onderhavige ongeval niet vast is komen te staan.
De vermelding in het CIS
10. Met haar grieven 8 en 9 komt [appellante] op tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering tot verwijdering van haar gegevens uit het Centraal Informatiesysteem. In het kader van deze grieven heeft [appellante] – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
10.1.
[appellante] is in mei 2016 voor de duur van 8 jaren door Vivat opgenomen in het externe verwijzingsregister van het bedoelde systeem. Zij heeft zich daartegen verzet en is van mening dat de opname van haar gegevens in dat register ten onrechte heeft plaatsgevonden.
10.2.
[appellante] meent dat er niet aan de voorwaarden als vermeld in art. 5.2.1 van het protocol Incidentwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013 (hierna: het protocol) is voldaan. Volgens haar kan niet worden volgehouden dat de gedragingen van [appellante] een bedreiging (kunnen) vormen van de belangen van cliënten of medewerkers van financiële instellingen of de continuïteit of integriteit van de financiële sector.
10.3.
[appellante] stelt dat ook het proportionaliteitsbeginsel een rol speelt, als vermeld in artikel 5.2.1 sub c) van het protocol. [appellante] is al uitvoerig ingegaan op dit beginsel in het kader van de vraag of het al dan niet aan Vivat was toegestaan om een persoonlijk onderzoek tegen [appellante] op te starten. [appellante] is van mening dat de in het kader van het persoonlijk onderzoek door haar gehanteerde argumenten tevens in dit verband opgaan. [appellante] heeft Vivat volledig geïnformeerd en zij meent dat er geen sprake van is dat zij in strijd met de waarheid heeft verklaard. Opname van [appellante] in het register vormt een ernstige schending van haar privacy en beperkt ten onrechte haar mogelijkheden om financiële transacties aan te gaan. De registratie dient dus te worden verwijderd, aldus [appellante].
10.4.
Vivat heeft in 2018 de registratie vernieuwd met eenzelfde periode van 8 jaren, derhalve tot 2026. [appellante] stelt dat zij hiervan niet in kennis is gesteld; zij is hiervan in kennis gekomen nadat zijzelf een uittreksel had opgevraagd. Het is haar niet duidelijk waarom de registratie op deze wijze is verlengd. Zij stond aanvankelijk vanaf 2016 tot 2024 geregistreerd. Volgens haar lijkt duidelijk dat de latere registratie, in feite een verlenging van de eerdere registratie, volstrekt ten onrechte door Vivat is doorgevoerd. [appellante] is van mening dat de registratie zo niet direct, in ieder geval na 3 mei 2024 dient te worden verwijderd.
11. Het hof kan [appellante] niet volgen in dit betoog. Zoals is overwogen en beslist in hat kader van de behandeling van de rechtmatigheid van het persoonlijk onderzoek en het causaal verband, is in dit geding vast komen te staan dat [appellante] herhaaldelijk onware en/of misleidende informatie heeft verstrekt tegenover schaderegelaars van Vivat en tegenover de medische deskundigen [neuroloog] en [psychiater 2]. Daar komt bij dat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, uit het persoonlijk onderzoek is gebleken dat zij welbewust onjuiste verklaringen heeft afgelegd met het doel een schadevergoeding te verkrijgen waarop geen recht bestaat. Het hof kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en beslist in rov. 4.14 van het bestreden vonnis. Daar komt nog het volgende bij.
11.1.
[appellante] heeft een verklaring van haar werkgever […] Autorijschool van 14 februari 2014 (productie 41 bij inleidende dagvaarding) overgelegd, die inhoudt dat zij haar rijschool op een laag pitje zou hebben gezet in verband met de geboorte van haar zoon en dat zij in de periode dat zij rijles gaf bijna nooit ziek is geweest of arbeidsongeschikt. De werkgever verklaart dat [appellante] voor zover bekend ‘altijd gezond’ was en ‘goed in staat om rijlessen te geven’, en dat hij het jammer vindt dat zij het bedrijf verliet om weer haar eigen rijschool nieuw leven in te blazen. De in deze verklaring gepresenteerde feiten, waarop [appellante] zich tegenover Vivat heeft beroepen, zijn duidelijk in tegenspraak met de eigen verklaringen van [appellante] tegenover psychiater [psychiater 1], als hiervoor vermeld.
11.2.
Vanwege de aard en de ernst van het handelen van [appellante], als hiervoor bedoeld, is opname in het zogenoemde EVR voor een periode van acht jaar naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd en proportioneel, gelet op de betrokken belangen over en weer.
11.3.
Vivat heeft bij memorie van antwoord aangegeven dat zij de registratie ter zake van dit voorval inmiddels heeft hersteld tot een registratie tot aan 3 mei 2024. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring van de verzekeraar, waardoor hetgeen [appellante] heeft gesteld over de (onjuiste) verlenging van de registratie geen behandeling meer behoeft. Nog afgezien van het voorgaande, heeft [appellante] in hoger beroep haar eis niet gewijzigd. Zij vordert hetzelfde als bij de rechtbank, dus ook ten aanzien van de verwijdering van de lopende registratie tot 3 mei 2024 (en niet van de verlenging daarvan tot 2026). Ook om die reden komt het hof niet toe aan de beoordeling van dit onderwerp in de onderhavige procedure.
in principaal en incidenteel appel
Het betaalde voorschot, het onrechtmatig handelen en de schadevergoeding
12. Grieven 10 tot en met 13 in het principaal appel van [appellante] zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank waarbij zij – in reconventie – is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad ten bedrage van € 4.313,05 en tot terugbetaling van het door Vivat betaalde voorschot van € 15.000,-.Vivat heeft deze grieven bestreden en is voorts met een incidentele grief opgekomen tegen de gedeeltelijke afwijzing door de rechtbank van haar reconventionele vordering tot schadevergoeding van in totaal € 61.318,83. Het hof ziet aanleiding deze grieven gezamenlijk te behandelen. [appellante] heeft in dit verband – samengevat – het navolgende aangevoerd.
12.1.
[appellante] stelt dat zij als gevolg van het ongeval medische klachten en beperkingen heeft ondervonden en daarom schade heeft geleden. Deze schade bedraagt volgens haar meer dan het door Vivat betaalde voorschot. Betaling van het voorschot was verschuldigd en er is volgens [appellante] geen grond om haar te veroordelen tot terugbetaling ervan.
12.2.
[appellante] is van mening dat niet vast staat dat zij onrechtmatig jegens Vivat heeft gehandeld. Gezien de uitleg die zij over de voorgeschiedenis van de zaak heeft gegeven, meent [appellante] dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat zij de aard en ernst van haar klachten en beperking ernstiger heeft voorgesteld dan deze in werkelijkheid waren. Het komt in het dossier voor dat [appellante] zich bepaalde zaken niet goed herinnert of warrig over zaken verklaart. De oorzaak daarvan zijn de klachten en beperkingen waarmee [appellante] kampte en de medicijnen die zij in verband daarmee gebruikte. Aparte onjuistheden zijn volgens haar niet verkondigd en de gang van zaken gedurende de schaderegeling is logisch en verklaarbaar. Het verloop van de klachten van [appellante] is volgens haar duidelijk en volgt eenduidig uit de geproduceerde stukken.
12.3.
De door de rechtbank aan Vivat toegekende schadevergoeding komt neer op de kosten die aan het instellen van het persoonlijk onderzoek zijn verbonden. Volgens [appellante] is dat onderzoek ten onrechte ingesteld, zodat ook de daaraan verbonden kosten ten onrechte zijn gemaakt en in ieder geval niet, als schade, voor rekening van [appellante] kunnen worden gebracht. Vivat heeft de nota van de firma Secure Advance die (kennelijk) met het bedoelde bedrag samenhangt, ook niet in het geding gebracht. Zodoende is niet vast te stellen of de bedoelde kosten daadwerkelijk door Vivat zijn gemaakt, zodat deze vordering dient te worden afgewezen, aldus [appellante].
12.4.
De enkele vraag die volgens [appellante] – in dit kader – voorligt is of de kosten van Vivat lager zouden zijn geweest indien [appellante] naar waarheid zou hebben verklaard. [appellante] meent dat dit niet het geval is. De door Vivat betaalde kosten in verband met de eigen, externe behandelaars, de kosten van de behandelaar van het dossier van [appellante], de medische kosten (verschotten) en de kosten van de geraadpleegde deskundigen zouden naar de mening van [appellante] door Vivat ook zijn gemaakt indien zij naar waarheid zou hebben verklaard. Ook in de bedoelde omstandigheid had de inschakeling van een externe dossierbehandelaar door Vivat in de rede geleden, [appellante] zou zelf ook een belangenbehartiger hebben ingeschakeld wiens kosten dienen te worden vergoed, terwijl ook medische kosten zouden zijn gemaakt. Ook in dat geval zouden de deskundigen zijn ingeschakeld om de medische situatie van [appellante] te beoordelen. Er is volgens [appellante] geen reden om aan te nemen dat in dat geval de afwikkeling van de letselzaak slechts korte tijd in beslag zou hebben genomen en dat de inschakeling van de deskundigen niet nodig zou zijn geweest. In het bedoelde geval zou de discussie tussen partijen niet minder zijn geweest, aldus [appellante].
12.5.
Verder is [appellante] van mening dat de kosten van de externe schaderegelaar EMN niet zijn gespecificeerd en dat de kosten van de laatste factuur van EMN van € 2.704,85 in elk geval te hoog zijn. Vivat onderbouwt volgens [appellante] niet dat de kosten van de externe schaderegelaar in reguliere omstandigheden slechts € 2.500,- zouden hebben bedragen.
12.6.
De buitengerechtelijke kosten van Assuraad zijn volgens [appellante] niet gespecificeerd en de verrichte werkzaamheden van OAD advocaten betreffen naar haar mening gerechtelijke kosten, geen buitengerechtelijke kosten. Ook betwist [appellante] de hoogte van de gemaakte kosten van OAD advocaten.
13. Vivat heeft de stellingen van [appellante] betwist en harerzijds – samengevat – het navolgende aangevoerd.
13.1.
Op basis van de mededelingen van [appellante] tegenover schaderegelaars en haar wederpartij Vivat zijn onder algemene titel voorschotten betaald. De bedoeling van het verstrekken van voorschotten is dat deze op enig moment worden verrekend met de vastgestelde – dat wil zeggen de door [appellante] aangetoonde – schade.
13.2.
In deze kwestie kan volgens Vivat in het geheel geen schade worden bewezen, hetgeen betekent dat het ook juist is dat het betaalde voorschot van € 15.000,- wordt terugbetaald.
13.3.
Verder meent Vivat dat zij onjuist is voorgelicht over de arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan het ongeval en over de later gestelde verkeersfobie. Om die reden zijn de kosten van observatie volgens Vivat terecht toegewezen.
13.4.
In beginsel staat een lichamelijke of geestelijke beperking niet in de weg aan het
aannemen van een onrechtmatige daad (art. 6:165 lid 1 BW). Volgens Vivat is in dit geval echter van een dergelijke beperking geen sprake. Zowel uit de rapporten van schaderegelaars als uit de rapporten van medisch deskundigen blijkt dat [appellante] zich heel veel kan herinneren, maar een selectief geheugen heeft. De hoeveelheid aperte onjuistheden op essentiële punten zoals arbeidsongeschiktheid en gestelde beperkingen die hiervoor zijn beschreven spreken volgens Vivat voor zich. De factuur van Secure Advance stond eerder niet ter beschikking. Als productie 1 bij memorie van antwoord heeft Vivat deze nu wel overgelegd.
13.5.
Vivat kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank dat er geen reden was voor een veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Vivat meent dat uit de beschikbare feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat [appellante] weet dat haar vordering gebaseerd is op stellingen die niet juist zijn. Desalniettemin heeft Vivat zich in het incidenteel appel beperkt tot het vorderen van de geliquideerde kosten en de kosten die voorafgaand aan de procedure zijn gemaakt.
13.6.
Volgens Vivat dient te worden bepaald welke uitgaven zij had gedaan indien [appellante] geen onrechtmatige daad had begaan. Dat betekent dat de fictieve situatie moet worden beoordeeld die zou zijn ontstaan indien [appellante] direct na de aanrijding had verklaard dat zij ten tijde van het ongeval (en al gedurende vijf jaar) volledig arbeidsongeschikt werd beschouwd. Daarnaast moet volgens Vivat de situatie worden beoordeeld die zou zijn ontstaan indien [appellante] naar waarheid had verklaard over haar (niet aanwezige) verkeersfobie. Vivat meent dat vrijwel alle kosten die nu zijn gemaakt niet aan de orde zouden zijn geweest als [appellante] naar waarheid informatie had verstrekt. Indien [appellante] direct na het ongeval had aangegeven dat zij op dat moment al arbeidsongeschikt was en al geruime tijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, dan mag volgens Vivat worden aangenomen dat de behandeling van deze kwestie in zeer korte tijd was afgerond en dat daarvoor niet of nauwelijks inspanning noodzakelijk was geweest van een eigen belangenbehartiger en/of een externe schaderegelaar aan haar zijde. Er zou dan (ook) geen enkele reden geweest zijn om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten door een neuroloog of een psychiater, aldus Vivat.
13.7.
Ook als het hof ervan uit zou gaan dat hoogst waarschijnlijk toch een externe schaderegelaar zou zijn ingeschakeld, dan mag volgens Vivat worden aangenomen dat bij het verstrekken van juiste informatie de bestede tijd aanzienlijk geringer was geweest. In dat geval zouden de externe kosten ingeschat kunnen worden op € 2.500,-. Vivat ziet af van het handhaven van de vordering van de kosten die vanaf 2017 zijn gemaakt. Daarbij gaat het volgens Vivat om een totaalbedrag van € 6.030,64.
13.8.
De kosten die verbonden waren aan de twee onderzoeken van de medisch deskundigen bedroegen in totaal € 5.732,38. De volledige kosten die verbonden waren aan deze twee onderzoeken waren volgens Vivat vermeden, indien [appellante] naar waarheid had verklaard en geen onrechtmatige daad had gepleegd.
13.9.
In dit geval is in totaal een bedrag van € 20.073,97 aan kosten van rechtsbijstand betaald. Het grootste deel van de bestede tijd door de belangenbehartiger ging op aan het presenteren van vorderingen die niet juist waren en het doen van mededelingen die evenmin klopten. [appellante] was zich daarvan zeer bewust, althans had zich daarvan bewust moeten zijn. Deze kosten zijn volgens Vivat gemaakt ten behoeve van de onrechtmatige daad van [appellante].
13.10.
Vivat meent dat ook een grote hoeveelheid interne kosten aan haar zijde zijn gemaakt vanwege de tijd en inspanningen aan de zijde van de dossierbehandelaars. Die tijd is niet precies te becijferen, maar het is redelijk om deze tijd weg te laten vallen tegen het bedrag dat eventueel ter zake van redelijke kosten van rechtsbijstand gemaakt zou zijn. Ook als toch gedacht zou worden dat het redelijk is om enige kosten van rechtsbijstand in rekening te brengen uitgaande van de situatie dat [appellante] wel meteen naar waarheid had verklaard, dan nog zou een fractie van de thans in rekening gebrachte (en betaalde) kosten aan de orde zijn geweest. Daarbij is volgens Vivat hooguit een bedrag van € 2.500,- redelijk.
13.11.
Een en ander levert volgens Vivat - als gewijzigd in appel - tezamen een totale vordering op van € 61.318,83, te weten:
voorschotten: € 15.000,-
buitengerechtelijke kosten: € 20.073,97
externe medische kosten: € 5.732,38
externe schaderegeling: € 16.199,43
Secure Advance: € 4.313,05
€ 61.318,83
14. Het hof oordeelt als volgt.
14.1.
Omdat [appellante] niet heeft bewezen dat causaal verband bestaat tussen de door haar gestelde klachten en beperkingen en het onderhavige ongeval, heeft zij geen recht op schadevergoeding jegens Vivat. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het door Vivat betaalde voorschot van € 15.000,- moet worden terugbetaald.
14.2.
Zoals het hof in principaal appel heeft overwogen en beslist, heeft [appellante] bij herhaling (evident) onware en/of misleidende antwoorden gegeven op aan haar gestelde vragen van de schaderegelaars en van de medische deskundigen. Daarnaast heeft zij ook anderszins desbewust verkeerde informatie verstrekt (zie rov. 11.1). Dit alles betekent dat zij jegens Vivat heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij is dan ook op grond van onrechtmatige daad verplicht de schade te vergoeden die Vivat hierdoor heeft geleden. Dat het hier bedoelde handelen van [appellante] zou zijn toe te rekenen aan haar medicijngebruik dan wel aan de door haar (gestelde) klachten en beperkingen, is door [appellante] onvoldoende toegelicht en onderbouwd, en is bovendien in strijd met haar standpunt dat zij geen onjuiste informatie heeft verstrekt. Het gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
14.3.
Op Vivat rust de stelplicht en de bewijslast terzake van de vraag of zij schade geleden, of er causaal verband bestaat tussen de geleden schade en het handelen van [appellante], en wat de omvang van die schade is. Het hof beantwoordt deze vragen als volgt.
14.4.
Anders dan Vivat meent, gaat het hier om een complexe letselschadezaak. Vast staat dat [appellante] in 2007 achtereenvolgens twee verkeersongevallen heeft gehad en daarna op 16 april 2012 het onderhavige ongeval. Ook indien [appellante] geen onware en/of misleidende mededelingen zou hebben gedaan en geen onjuiste informatie zou hebben verstrekt, acht het hof het aannemelijk dat gericht en uitgebreid onderzoek nodig zou zijn geweest om het causaal verband tussen het onderhavige ongeval en bepaalde specifieke klachten en beperkingen van [appellante] vast te kunnen stellen. Omdat aannemelijk is dat [appellante], zoals onder meer blijkt uit de rapportage van [psychiater 1], als gevolg van de verkeersongevallen van 2007 al een scala van klachten en beperkingen had, is aannemelijk dat in het kader van het onderhavige verkeersongeval sprake zou zijn geweest van te beantwoorden causaliteitsvragen (welke klachten en beperkingen zijn toe te rekenen aan welk verkeersongeval?) en vragen omtrent de aard, ernst en omvang van de (relevante) klachten en beperkingen. Dergelijke vragen zijn naar ervaringsregels ingewikkeld en de beantwoording daarvan is sterk afhankelijk van het laten verrichten van (onder meer) deugdelijk medisch en arbeidsdeskundig onderzoek. Daar komt bij dat sprake is van subjectieve c.q. moeilijk te objectiveren klachten en beperkingen, waardoor (te meer) aannemelijk dat partijen lang in discussie zouden zijn verwikkeld over de aard, ernst en het verdere beloop van die klachten en beperkingen en over de hoogte van de te vergoeden schadeposten. Dit alles betekent dat een lang schaderegelingstraject, ook in het hiervoor bedoelde (hypothetische) geval, te verwachten was geweest, met de daaraan voor een WAM-verzekeraar als Vivat verbonden hoge kosten van onderzoek en verdere buitengerechtelijke werkzaamheden.
14.5.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, acht het hof het aannemelijk dat ook zonder het hiervoor bedoelde onrechtmatig handelen van [appellante], kosten van medische onderzoeken ten bedrage van (tenminste) € 5.732,38 en kosten terzake van externe schaderegeling van (tenminste) € 16.199,43 (inzake facturen van het externe schaderegelingsbureau EMN) te verwachten waren geweest. Die kosten zijn dan ook niet veroorzaakt door het hier bedoelde handelen van [appellante] en zijn als zodanig niet toewijsbaar.
14.6.
Met betrekking tot het persoonlijk onderzoek verricht door Secure Advance geldt dat deze kostenpost geheel is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [appellante]. Dit persoonlijk onderzoek was namelijk nodig (en gerechtvaardigd) om het waarheidsgehalte van de mededelingen van [appellante] omtrent (onder andere) haar beweerde verkeersfobie en andere klachten en beperkingen te onderzoeken. De kosten hiervan zijn dan ook geheel veroorzaakt door het bedoelde handelen van [appellante]. De kosten van dit onderzoek zijn (ook) voor wat betreft de hoogte daarvan redelijk, gelet op de aard, inhoud en omvang van de door dit bureau verrichte onderzoekwerkzaamheden. Het desbetreffende bedrag van € 4.313,05, zoals in appel (uiteindelijk) gevorderd, is dan ook toewijsbaar. Dat Vivat pas in appel de desbetreffende factuur van Secure Advance heeft overgelegd, doet hier niet aan af.
14.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 20.073,97 oordeelt het hof als volgt. Als gezegd is aannemelijk dat Vivat ook zonder het hier bedoelde handelen van [appellante] aanmerkelijke buitengerechtelijke kosten zou hebben gemaakt. Het hof acht het echter wel aannemelijk dat in dat geval minder kosten zouden zijn gemaakt dan € 20.073,978. Het hof is van oordeel dat de verwikkelingen rondom (het opmerken en ter discussie stellen van) de herhaaldelijk onware en/of misleidende mededelingen van [appellante], tot extra behandeltijd en kosten aan de zijde van (medewerkers van) Vivat en/of haar advocaat hebben geleid voorafgaand aan - en los van - de procedure. Het hof schat deze extra buitengerechtelijke kosten naar redelijkheid en billijkheid op € 2.500,-. Deze kosten zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [appellante] en aldus toewijsbaar. In zoverre slaagt de grief in incidenteel appel. Voor het overige faalt het incidenteel appel.
Conclusie in principaal en incidenteel appel
15.1.
De conclusie is dat de grieven 1 tot en met 13 in principaal appel niet slagen. Grief 14 in principaal appel bouwt voort op de overige grieven en deelt hetzelfde lot. In incidenteel appel slaagt de grief gedeeltelijk, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover in reconventie een bedrag van € 19.313,05 is toegewezen. Het hof zal, opnieuw recht doende, in reconventie alsnog een bedrag toewijzen van € 21.813,05. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als – in appel – gevorderd.
15.2.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Omdat partijen over en weer in het incidenteel appel gedeeltelijk is in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten daarvan worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover [appellante] in reconventie is veroordeeld tot betaling van € 19.313,05, en in zoverre opnieuw recht doende: veroordeelt [appellante] om aan Vivat te betalen een bedrag van € 21.813,05;
- bekrachtigt het vonnis in conventie en reconventie voor het overige;
- wijst af het in hoger beroep, in conventie en in reconventie, meer of anders gevorderde;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van Vivat tot op heden begroot op € 5.382,- aan verschotten (griffierecht) en € 6.556,- aan salaris advocaat (2 punten in tarief V, Liquidatietarief 2021);
- compenseert de kosten in het incidenteel hoger beroep, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de hiervoor vermelde veroordelingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, M.J. van der Ven en D.A. Schreuder, en is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier. ECLI:NL:GHDHA:2022:1732