GHDHA 140921 Allianz aansprakelijk voor ongeval op rotonde, maar van schade is niet gebleken, ook niet immateriëel agv onterechte opname in register (3)
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 140921 Allianz aansprakelijk voor ongeval op rotonde, maar van schade is niet gebleken, ook niet immateriëel agv onterechte opname in register
In vervolg op:
RBROT 070819 Aanrijding op rotonde. niet opzettelijk veroorzaakt, wel 50% ES;
- IVR in relatie tot AVG; geen risico voor de veiligheid en/of integriteit van Allianz;
- reconventionele vordering dat schade is vergoed; toegewezen
1
Waar deze zaak over gaat
In deze zaak gaat het om een aanrijding tussen twee auto’s die heeft plaatsgevonden op een rotonde. [appellant] is van mening dat hem ten onrechte geen voorrang is verleend, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden met als gevolg dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Allianz, de verzekeraar van [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), is van mening dat de aanrijding (mede) te wijten is aan het rijgedrag van [appellant] . Verder is de verzekeraar van mening dat niet is komen vast te staan dat [appellant] als gevolg van de aanrijding letsel heeft opgelopen.
2
Het verloop van het geding
2.1
Bij exploot van 30 oktober 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2019. [appellant] heeft bij memorie van grieven zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft producties overgelegd.
2.2
Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel heeft Allianz de grieven bestreden. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft zij acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht.
2.3
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens inhoudende eisvermeerdering heeft [appellant] de grieven van Allianz bestreden. Daarbij heeft hij een productie in het geding gebracht.
2.4
Daarop heeft Allianz nog een akte uitlaten eisvermeerdering in principaal en incidenteel appel genomen.
2.5
Partijen hebben op 9 juli 2021 hun zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. Schoemaker en Allianz door mr. F. van Toorn, advocaat te Arnhem. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2.6
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
3
Inleiding
3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 een aantal feiten vastgesteld. De grieven 1 en 2 in principaal appel zijn gericht tegen deze feitenvaststelling, meer in het bijzonder tegen de vaststelling door de rechtbank in rov. 2.2 en 2.3 dat de auto waarin [betrokkene] reed ten tijde van de aanrijding stil stond en dat [appellant] tegen de auto van [betrokkene] is aangereden. Deze feiten zal het hof dan ook niet als vaststaand aannemen. Voor het overige bestaat over de door de rechtbank vastgestelde feiten tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- i) Op 5 oktober 2015 is [appellant] als bestuurder van een personenauto, een Peugeot, betrokken geraakt bij een aanrijding met een auto die werd bestuurd door [betrokkene] . De auto waarin [betrokkene] reed, was verzekerd bij Allianz.
- ii) De aanrijding vond plaats op de rotonde Fruitweg-Viaductweg te Den Haag. Deze rotonde is gedeeltelijk voorzien van twee rijstroken, die van elkaar zijn gescheiden door een onderbroken streep. Bij deze rotonde dient aankomend verkeer voorrang te verlenen aan het verkeer dat al op de rotonde rijdt.
- iii) [appellant] reed op de rotonde, terwijl [betrokkene] bij de rotonde kwam aanrijden. De botsing vond plaats op het moment dat de door [betrokkene] bestuurde auto zich met de voorwielen en het linker achterwiel voorbij de op het wegdek aangebrachte haaientanden bevond. De auto van [appellant] bevond zich ten tijde van de botsing met het linker achterwiel op de linker rijstrook van de rotonde en voor het overige op de rechter rijstrook.
- iv) Op de overgelegde foto’s is te zien dat de auto waarin [appellant] reed, met de rechter voorzijde tegen de linker voorzijde/zijkant van [betrokkene] ’ auto staat.
- v) Bij brief van 7 oktober 2015 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] Allianz aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die [appellant] als gevolg van de aanrijding heeft geleden.
- vi) Allianz heeft aanvankelijk aansprakelijkheid erkend en heeft aan [appellant] een bedrag van € 1.500,- als voorschot op de schadevergoeding uitgekeerd en een bedrag van € 450,- als vergoeding van de schade aan de auto.
- vii) Medio 2016 heeft Allianz een onderzoek ingesteld naar de toedracht van de aanrijding.
- viii) Bij e-mail van 5 oktober 2016 heeft Allianz aan de toenmalige advocaat van [appellant] bericht dat het onderzoek een aantal onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht waardoor het vermoeden is ontstaan dat [appellant] de aanrijding opzettelijk heeft veroorzaakt. Allianz heeft verdere uitkering geweigerd en heeft [appellant] opgenomen in haar Intern Verwijzingsregister.
3.3
[appellant] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat Allianz volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval en dat zij uit dien hoofde verplicht is de schade die [appellant] heeft geleden, volledig te vergoeden. Verder heeft [appellant] gevorderd dat Allianz de registratie in haar incidentenregister(s) ongedaan maakt.
3.4
Voor zover in hoger beroep van belang heeft Allianz heeft in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan Allianz een bedrag van € 6.487,03 te betalen. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat Allianz aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding, heeft Allianz een verklaring voor recht gevorderd dat sprake is van 100% eigen schuld aan de zijde van [appellant] , subsidiair dat de aan het ongeval gerelateerde schade met de aan [appellant] betaalde voorschotten en daarnaast de vergoeding van de schade aan de Peugeot volledig is vergoed.
3.5
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
- [betrokkene] heeft een verkeersfout gemaakt doordat zij de rotonde is opgereden terwijl [appellant] daarop reed en hij voorrang had. Als het al zo is dat [appellant] op de linker rijstrook van de rotonde reed, dan had [betrokkene] niet zonder meer ervan mogen uitgaan dat hij daar zou blijven rijden (rov. 4.4). Allianz heeft dus terecht aansprakelijkheid erkend (rov. 4.5).
- Ook [appellant] kan een verwijt worden gemaakt. Hij heeft niet weersproken dat hij met lage snelheid reed en dat [betrokkene] kort voor de botsing op de rotonde stilstond toen zij door [appellant] werd aangereden. [appellant] heeft de aanrijding mede zelf veroorzaakt doordat hij ofwel niet is gestopt op een moment dat dat nog kon, ofwel niet links om de auto van [betrokkene] is heengereden toen hij zag dat [betrokkene] zich op de rotonde bevond en niet zou doorrijden. Er is sprake van eigen schuld (rov. 4.6). De rechtbank acht een verdeling van 50%-50% op zijn plaats (rov. 4.8).
- Allianz heeft niet bewezen dat [appellant] opzettelijk tegen de door [betrokkene] bestuurde auto is aangereden. Het feit dat [appellant] is blijven doorrijden kan ook verklaard worden door een moment van onoplettendheid of doordat hij ervan uitging dat de auto van [betrokkene] nog niet helemaal stilstond (rov. 4.7).
- Ter zake van de diverse schadeposten die [appellant] heeft gevorderd, heeft de rechtbank overwogen dat deze maximaal optellen tot een bedrag van € 2.913,31. Daarvan dient 50% voor eigen rekening te blijven. Aan [appellant] zou dus niet meer dan het door hem reeds ontvangen voorschot van € 1.500,- kunnen worden toegewezen (rov. 4.12.4).
- Ter zake van de opname van de persoonsgegevens van [appellant] in het Intern Verwijzingsregister (IVR) van Allianz is de rechtbank van oordeel dat Allianz de verdenking dat [appellant] heeft gepoogd de verzekeraar te benadelen, onvoldoende heeft gesubstantieerd. De enkele omstandigheid dat Allianz geen vertrouwen meer heeft in [appellant] is onvoldoende om de registratie te handhaven (rov. 4.20).
3.6
De hiervoor (verkort) weergegeven overwegingen hebben ertoe geleid dat de rechtbank de vordering van [appellant] om Allianz te veroordelen tot ongedaanmaking van de registratie van de persoonsgegevens van [appellant] in het Intern Verwijzingsregister, heeft toegewezen. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft verder de door Allianz in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de ongevalsgerelateerde schade van [appellant] met de betaalde voorschotten van € 1.500,- en daarnaast de vergoeding van de schade aan de door [appellant] ten tijde van de aanrijding bestuurde auto volledig is vergoed, toegewezen. Voor het overige zijn de vorderingen van Allianz afgewezen.
3.7
In hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot volledige toewijzing van zijn vorderingen uit eerste aanleg. Daarnaast heeft hij – kennelijk bij wijze van eisvermeerdering – gevorderd dat Allianz wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 4.449,- wegens materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.
3.8
Allianz heeft in principaal appel geconcludeerd tot – kort gezegd – bekrachtiging van het bestreden vonnis. In voorwaardelijk incidenteel appel heeft Allianz geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot volledige toewijzing van haar vorderingen uit eerste aanleg.
3.9
[appellant] heeft in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot – zakelijk weergegeven – verwerping van de door Allianz opgeworpen grieven. Verder heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. Hij vordert betaling van smartengeld ten bedrage van € 10.000,- wegens het onrechtmatig handelen van Allianz “inzake standpunt met betrekking tot de fraude en het registreren van [appellant] in de interne en externe registers”.
3.10
Allianz heeft bij akte geconcludeerd dat het hof deze smartengeldvordering zal afwijzen.
4
Beoordeling van het hoger beroep
4.1
Het hof ziet aanleiding om eerst te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen de aanrijding en de door [appellant] gestelde schade. In dat verband is de zesde grief in principaal appel van belang, waarin [appellant] aanvoert dat het door Allianz verstrekte voorschot niet toereikend is om zijn schade te vergoeden. Hij begroot zijn schade thans op € 3.449,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade wegens het toebrengen van letsel en € 10.000,- aan immateriële schade wegens het schenden door Allianz van de persoonlijke integriteit van [appellant] .
Materiële schade
4.2
Als productie 26 heeft [appellant] een schadestaat overgelegd, die ter zake van de materiële schade als volgt luidt:
- Eigen risico in de jaren 2015, 2016 en 2017 € 1.135,-
- Fysiotherapie tussen november 2015 en maart 2018 € 1.525,-
- Kosten (tweemaal) opvragen fysiotherapie informatie € 88,-
- Dertien weken huishoudelijke hulp € 559,-
- Reiskosten fysiotherapie € 142,-
TOTAAL € 3.449,-
Op het totale bedrag van € 3.449,- heeft [appellant] een bedrag van € 1.500,- in mindering gebracht vanwege het door Allianz betaalde voorschot, zodat er een vordering van € 1.999,- aan materiële schade resteert.
4.3
Allianz heeft het causaal verband tussen de aanrijding en de gestelde materiële schade betwist. Zij heeft aangevoerd dat – in ieder geval met het voorschot van € 1.500,- – de schade volledig is vergoed. [appellant] is na de aanrijding naar de Spoedeisende Hulp gegaan, waar geen letsel is geconstateerd. Als [appellant] met zijn neus tegen het stuur is aangekomen, dan had dat op zijn minst moeten leiden tot een bloedneus, een zwelling of een blauwe plek, maar daarvan is op de Spoedeisende Hulp niets gebleken. Ook het ontstaan van ander lichamelijk letsel of PTSS is zeer onwaarschijnlijk omdat sprake was van een aanrijding met een zeer lage snelheid en met een zeer geringe impact. In de behandelende sector is op een later moment evenmin letsel geconstateerd. Allianz is dan ook van mening dat de aanrijding niet heeft geleid tot nekpijn, concentratieproblemen en/of psychische klachten.
4.4
Uit de in het geding gebrachte medische informatie blijkt het volgende.
4.4.1
Op 5 oktober 2015, op de dag van het ongeval, heeft [appellant] de Spoedeisende Hulp bezocht wegens pijn aan neus en nek. Over de behandeling aldaar staat in een brief van het ziekenhuis het volgende:
“Geruststelling. Bij persisterende klachten retour huisarts. Uitleg spierpijnen 2 dagen normaal, advies ibuprofen innemen 3d400mg z.n. komende dagen.”
4.4.2
Op 8 oktober 2015 is [appellant] bij de huisarts geweest vanwege pijnklachten aan neus, nek, rug en borst. Het huisartsenjournaal vermeldt hierover “contusies na aanrijding”. In de maanden daarop is [appellant] verschillende keren bij de huisarts geweest. Hij meldt daar met name pijn aan zijn neus en nek.
4.4.3
De huisarts heeft [appellant] op 12 oktober 2015 naar een radioloog verwezen wegens pijnklachten aan het borstbeen. De radioloog heeft longfoto’s gemaakt. De conclusie van dit onderzoek was dat er bij [appellant] geen “traumatisch ossaal letsel” aanwezig was.
4.4.4
De huisarts heeft [appellant] eind oktober 2015 naar de fysiotherapeut verwezen. [appellant] is daar sinds 28 oktober 2015 onder behandeling. In een brief van 30 december 2017 schrijft de fysiotherapeut over de behandeling tot medio februari 2016 onder meer:
“Fysiotherapeutische diagnose:
21 jarig man met m.n. pijn in CWK en CTO gebied t.g.v. een auto-ongeval, met moeite te bewegen in alle richtingen, beweegt daarbij vooral uit de romp die weinig mobiel is. Beperkende herstelfactor is een begrijpelijke angst tot bewegen.
Behandeling:
De behandeling bestond uit interferentiestroom ter pijnstilling, MT en TWK / CTO en CWK licht door de pijn heen, huiswerkoefeningen en houdings- en bewegingsadvies.
Verloop van de behandeling:
In de loop van december had dhr. [appellant] wat minder pijn heeft en minder angst voor de pijn en was mobiliteit onderzoek beter mogelijk. CWK een licht beperkte mobiliteit, zowel actief als passief pijn in de eindstand.
M.n. de rotaties zijn pijnlijk.
CTO extensie beperking, wat langzaam verbetert.
Dhr. [appellant] wordt wel zeer beperkt in zijn werk, wat hij slechts een paar uur volhoudt.”
Over de periode vanaf medio februari 2016 tot eind december 2017 schrijft de fysiotherapeut:
“In de maanden maart, april en mei is dhr. [appellant] nog frequent geweest, maar gaf aan problemen met betalen te hebben.
In deze periode veel aandacht voor stabilisatie oefeningen en laten voelen dat bewegen nog mogelijk was en dat hij de regie zelf moest nemen. ( ... )
In de periode na juli 2017 komt dhr. [appellant] minder frequent, hij maakt alleen afspraken als hij verwacht te kunnen betalen. ( ... ) De behandeling en benaderingswijze blijven dezelfde, langzaam gaat het steeds een beetje beter.
Het herstel werd zeker beter nadat hr. [appellant] ook hulp krijgt van een ergotherapeute.
( ... )
Het herstel is met vallen en opstaan.
Mobiliteit van de CWK was de laatste keer dat ik dhr. [appellant] zag bijna optimaal, maar wel pijnlijk in de eindstand. ( ... )”
4.4.5
[appellant] heeft zich in 2015, na het ongeval, gewend tot een psycholoog, waar hij vóór het ongeval ook al in behandeling was. In een brief van 29 december 2015 schrijft de psycholoog:
“De heer [appellant] ( ... ) is sinds 3 november 2015 bij mij onder behandeling nadat hij op 5 oktober 2015 slachtoffer van een ongeval is geworden.
De behandeling bestaat uit een cognitieve gedragstherapeutische aanpak ( ... ). Het doel is het verminderen van de angst, piekeren, vermijdingsgedrag en concentratieproblemen, als gevolg van (het beeld van) het ongeluk. Daarnaast ervaart hij momenteel veel stress als gevolg van een, naar zijn idee, onterechte beschuldiging van fraudeur door de tegenpartij. Al deze klachten hebben tot gevolg dat de heer minder kan presteren, zowel met zijn studie als zijn werk.”
4.4.6
[appellant] heeft in 2016 in Turkije een MRI van zijn cervicale wervelkolom (CWK) laten maken. De MRI is in Nederland herbeoordeeld. Het verslag van 16 augustus 2018 van de radioloog vermeldt het volgende:
“Normale stand CWK. Geen posttraumatische kenmerken. Geen degeneratieve veranderingen zichtbaar. Geen myelopathie. Normale craniocervicale overgang.
Conclusie: geen afwijkingen.”
4.4.7
[appellant] is in augustus 2016 door de huisarts naar een neuroloog verwezen die hem op 19 augustus 2016 heeft gezien. In een brief van 23 augustus 2016 schrijft de neuroloog:
“Anamnese
In oktober 2015 heeft patiënt een auto-ongeluk doorgemaakt. Hij reedt op een rotonde en moest heel hard remmen voor een auto van rechts, uiteindelijk met de neuzen tegen elkaar aan gebotst. Sindsdien heeft hij een continue pijn in de nek rechts ongeveer tpv de craniocervicale overgang. Deze pijn zit vrij lokaal en straalt dan ook niet uit. De meeste pijn heeft hij bij lopen en op de scooter. Draaien van het hoofd is tevens pijnlijk. Soms krijgt hij hierbij hoofdpijn en duizeligheid. Inmiddels is hij 46 keer bij de fysiotherapie geweest zonder effect. Vanwege de aanhoudende klachten heeft hij MRI scans in Turkije laten maken. Een in het overheidsziekenhuis en ook een in een privékliniek. Mogelijk was er toch iets afwijkends gezien. Vanwege de pijn is hij op het moment niet meer aan het werk (eerder bij post NL) en ook gestopt met zijn studie (sociaal juridisch dienstverlening). Doet dagelijks oefeningen zoals geadviseerd door de fysiotherapie. Als pijnstiller gebruikt hij een NSAID en pijnstillende gel.
( ... )
Neurologisch onderzoek
Hersenzenuwen: pupillen isocoor en lichtreactief, gezichtsvelden en oogvolgbewegingen intact, sensomotoriek gelaat symmetrisch, geen tongdeviatie. Motoriek: kracht bovenste en onderste extremiteiten maximaal. Coördinatie: vingertop-neusproef geen ataxie. Sensibiliteit: tastzin symmetrisch intact. Reflexen: BPR/TPR/KPR en APR symmetrisch normaal opwekbaar, VZR bdz plantair. Lopen: normaal gangspoor. Iets drukpijnlijke nek recht craniocervicale overgang en daaronder, normale flexie/extensie en rotatie van de nek.
Aanvullend onderzoek
MRI CWK geïmporteerd Beeld van 1 augustus. Normale stand CWK. Geen posttraumatische kenmerken. Geen degeneratieve veranderingen zichtbaar. Geen myelopatie. Normale craniocervicale overgang.
Conclusie
Aanhoudende tendomyogene nekpijn na een auto-ongeval. Geen afwijkingen bij aanvullend onderzoek.
Beleid
Patiënt werd verwezen naar de revalidatiearts voor verdere begeleiding gezien het vastlopen in het dagelijkse leven. Poliklinische controles alhier werden afgesloten.”
4.4.8
[appellant] is op 17 oktober 2016 gezien door een revalidatiearts. In zijn brief van 17 oktober 2016 aan de huisarts schrijft de revalidatiearts:
“Hulpvraag: ik wil op korte termijn dat mijn pijn weggaat, ik wil weer sporten en goed studeren.
( ... )
Diagnose en beleid:
22-jarige man met status na een aanrijding in de auto d.d. oktober 2015, waarbij waarschijnlijk een flexie extensie beweging is gemaakt. Sindsdien heeft patiënt nekklachten bestaande uit pijn paravertebraal en een bewegingsbeperking. Patiënt is door klachten gestopt met zijn werk en heeft moeite met zijn studie. Zijn hobby sporten kan hij niet naar tevredenheid uitoefenen. Patiënt wordt begeleid door een fysiotherapeut en een psycholoog ivm herbelevingen.
Ik heb patiënt uitleg gegeven over het ontstaan van chronische pijn en de rol van onderhoudende factoren, waarbij bij patiënt PTSS achtige klachten en stress rondom letselschade en studie zouden kunnen meespelen. Ik verwijs patiënt naar de ergotherapeut voor advies rondom houding, belasting, belastbaarheid en hoe zijn studie aan te pakken.
Overleg zal volgen met de fysiotherapeut.”
4.4.9
Op 2 januari 2017 is [appellant] nogmaals gezien door de revalidatiearts. De revalidatiearts heeft geconstateerd dat het herstel is gestagneerd en heeft hem verwezen naar een revalidatieprogramma gericht op het omgaan met chronische pijn.
4.4.10
[appellant] heeft in november 2016 een ergotherapeut geraadpleegd. In een brief van 6 maart 2018 aan de huisarts schrijft de ergotherapeut dat het behandeltraject inmiddels is afgesloten. In de brief staat verder het volgende:
“Ergotherapeutische diagnose
Man van 22 jaar oud. Binnengekomen via verwijzing.
Cliënt heeft persisterende nekklachten na flexie-extensietrauma okt. 2015.
Hij ervaart klachten als pijn, vermoeidheid en problemen met de concentratie en aandacht.
( ... )
Behandelverloop/resultaat
Cliënt heeft afgelopen jaren een patroon laten zien van opkrabbelen en terugvallen.
Cliënt heeft inzicht in zijn vicieuze cirkel van pijn maar het lukt hem niet voldoende om hier in de praktijk uitvoering aan te geven. Ergotherapie heeft hierbij niet langer het gewenste effect. Ik denk dat hij iets/iemand anders nodig heeft om een blijvende verandering te bewerkstelligen. Daarom kies ik ervoor de behandeling te stoppen.”
4.5
Het hof is van oordeel dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld dat [appellant] als gevolg van de aanrijding medisch objectiveerbaar letsel heeft opgelopen. Geen van de door [appellant] geraadpleegde artsen heeft een dergelijk letsel geconstateerd. In de stukken wordt wel gesproken van de mogelijkheid van een “flexie-extensietrauma”, maar dat daarvan daadwerkelijk sprake is, is niet komen vast te staan. [appellant] heeft die stelling in deze procedure ook niet expliciet ingenomen. Voor zover [appellant] al van mening is dat hij lijdt aan een flexie-extensietrauma dat kan worden gerelateerd aan het ongeval van 5 oktober 2015, had van hem kunnen worden verwacht dat hij die stelling nader met medische stukken had onderbouwd.
4.6
Wat betreft de post “fysiotherapie tussen november 2015 en maart 2018” geldt het volgende. Uit de medische gegevens volgt dat [appellant] direct na het ongeval pijnklachten heeft ontwikkeld, waarvoor de huisarts [appellant] naar een fysiotherapeut heeft verwezen. De fysiotherapeut heeft hem behandeld tegen pijn in zijn nek. Ook heeft hij [appellant] oefeningen voorgeschreven en houdings- en bewegingsadviezen gegeven. Er is echter niet door een arts objectief vastgesteld dat de pijnklachten waarvoor [appellant] zich eind 2015 tot een fysiotherapeut heeft gewend, het gevolg zijn van de aanrijding. Als zou kunnen worden aangenomen dat die pijnklachten verband houden met het ongeval, dan staat daarmee nog niet vast dat voor de bestrijding van deze pijnklachten een tweeëneenhalf jaar durende fysiotherapeutische behandeling noodzakelijk was, zeker niet nu van enig medisch objectiveerbaar letsel geen sprake is. Het hof concludeert dat de fysiotherapiekosten in ieder geval niet volledig aan het ongeval kunnen worden toegerekend.
4.7
Wat betreft de post “Dertien weken huishoudelijke hulp” geldt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij als gevolg van de aanrijding geen huishoudelijke taken meer kon uitvoeren. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van een vergoeding voor huishoudelijke hulp.
4.8
Wat betreft de post “eigen risico 2015, 2016 en 2017” geldt dat [appellant] niet voldoende concreet heeft toegelicht dat hij in de jaren 2015, 2016 en 2017 ongevalsgerelateerde kosten heeft moeten maken die onder het eigen risico van zijn zorgverzekering vielen. Uit het door [appellant] bij memorie van grieven overgelegde declaratieoverzicht blijkt bijvoorbeeld dat er vanaf 5 oktober 2015 (datum ongeval) ongeveer € 80,- aan kosten ten laste van het eigen risico is gekomen, in plaats van het in de schadestaat genoemde bedrag van € 375,-. Voor het jaar 2016 geldt dat uit het declaratieoverzicht blijkt dat er kosten van de apotheek ten laste van het eigen risico zijn gekomen. [appellant] heeft echter niet toegelicht wat die kosten inhouden en waarom deze aan de aanrijding gerelateerd kunnen worden. Verder blijkt uit het declaratieoverzicht dat [appellant] op 12 januari 2016 een behandeling heeft gehad in het Haaglanden Medisch Centrum waarvan de kosten ten laste van het eigen risico zijn gekomen. Wat deze behandeling inhield en of deze verband houdt met de aanrijding, heeft [appellant] niet toegelicht. Ter zake van het eigen risico in 2017 ontbreekt iedere onderbouwing of toelichting.
4.9
Het komt er dus op neer dat voor zover moet worden aangenomen dat [appellant] materiële schade heeft geleden als gevolg van de aanrijding, hij niet heeft bewezen dat deze schade meer bedraagt dan € 1.500,-. De vordering van [appellant] komt in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
Immateriële schadevergoeding (smartengeld)
4.10
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) geldt het volgende. Ingevolge art. 6:106 BW heeft een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien (voor zover van belang) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
4.11
De gevorderde immateriële schadevergoeding van € 2.500,- ter zake van het ongeval, is niet toewijsbaar. [appellant] heeft in hoger beroep daarover enkel aangevoerd dat dit bedrag toewijsbaar is “gezien de aard en ernst van het letsel”. Er is echter niet komen vast te staan dat sprake is van letsel dat aan het ongeval kan worden gerelateerd, zodat toewijzing van een immateriële schadevergoeding op die grond niet aan de orde is.
4.12
Wat betreft de vordering tot betaling van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding geldt het volgende. [appellant] heeft deze vordering pas ingesteld bij memorie van antwoord in incidenteel appel, maar nu Allianz inhoudelijk is ingegaan op deze vordering en geen bezwaar heeft gemaakt tegen de indiening daarvan in een laat stadium van de procedure, gaat het hof ervan uit dat Allianz ermee instemt dat het hof de vordering inhoudelijk behandelt.
4.13
[appellant] heeft aangevoerd dat de handelwijze van Allianz een grote en negatieve invloed heeft gehad op zijn lichamelijk en geestelijk welbevinden. De rechtbank heeft al vastgesteld dat er geen sprake van fraude is en desondanks volhardt Allianz in die stellingname. Volgens [appellant] is dit onrechtmatig en heeft hij als gevolg van de handelwijze van Allianz niet kunnen werken aan de verbetering van zijn gezondheidstoestand. Verder is hij uitgevallen voor loonvormende werkzaamheden en zijn zijn studieresultaten aanzienlijk achteruit gegaan. Ook de opname in het incidentenregister heeft een aanzienlijke negatieve impact gehad op [appellant] en heeft stigmatiserend gewerkt.
4.14
Voor zover [appellant] zijn vordering erop baseert dat Allianz zijn eer of goede naam heeft aangetast, is dit een ondeugdelijke grondslag. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, heeft Allianz zijn persoonsgegevens niet in het externe incidentenregister opgenomen. Het is niet gebleken dat Allianz de beschuldigingen aan het adres van [appellant] naar buiten heeft gebracht. Dat Allianz in het kader van deze procedure het standpunt heeft ingenomen dat [appellant] de aanrijding opzettelijk heeft veroorzaakt, vormt geen ‘aantasting in de persoon’ als bedoeld in art. 6:106 BW. Dat Allianz [appellant] hiermee psychisch letsel heeft toegebracht, is ook niet komen vast te staan. De enkele omstandigheid dat [appellant] zich gekwetst voelt door het door Allianz ingenomen standpunt, is onvoldoende voor toewijzing van smartengeld.
Slotsom
4.15
De grieven van [appellant] falen. Bij deze stand van zaken behoeft het voorwaardelijk incidenteel appel van Allianz geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de door [appellant] in hoger beroep ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
4.16
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. ECLI:NL:GHDHA:2021:1604