Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 191010 voetletsel; criterium "aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven" niet van toepassing bij concreet objectiveerbaar letsel.

Hof Den Bosch 191010 voetletsel; criterium "aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven" niet van toepassing bij concreet objectiveerbaar letsel.
Hoger beroep van Rb Den Bosch 250707 LJN BB1808


4.4.7. Ook de overige grieven worden aangehouden, behoudens het navolgende.
Een belangrijk geschilpunt tussen partijen, naast de toedracht, de overmacht en de eigen schuld, betreft de vraag naar het causale verband tussen het ongeval en de door [A.] gestelde schade.
Partijen hebben getracht daarover meer helderheid te verkrijgen door het in onderling overleg opdragen van een deskundigenrapport aan dr. [K.], orthopaedisch chirurg. Dat rapport is door [A.] bij memorie van grieven overgelegd.
Aan de Commissie Invaliditeit en Arbeidsongeschiktheid van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging heeft London, die uitgebreide kritiek op het rapport heeft, een commentaar op het rapport gevraagd. Bij brief van 16 april 2009 heeft deze Commissie laten weten dat in het rapport van dr. [K.] de vragen zijn beantwoord zonder onderbouwing met argumenten, dat conclusies in het geheel niet zijn gestaafd of getoetst, en dat een veel beter afgewogen oordeel en beter onderbouwde conclusies mogelijk moet zijn. De brief is voorzien van een zeer kritische “nadere precisering”.
Het hof is van oordeel dat – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de procedure in dat stadium komt – het rapport van dr. [K.] niet zal kunnen dienen als bewijsmiddel voor het causale verband, ook al is het onderzoek door partijen gezamenlijk opgedragen. Het rapport vertoont daarvoor ook naar het oordeel van het hof teveel onvolkomenheden en laat teveel vragen open. Op zichzelf is het natuurlijk mogelijk dat een deskundige/specialist tot een ander oordeel komt dan andere in het verleden geraadpleegde specialisten, maar voor de overtuigingskracht van het rapport is dan wel nodig dat de deskundige zich daarvan expliciet rekenschap geeft en verklaart waarom hij tot een ander oordeel is gekomen. Een dergelijke vergelijking met eerdere opinies van specialisten ontbreekt in het rapport van dr. [K.] geheel. Verder is in het rapport niet duidelijk waar de deskundige zijn conclusies op baseert, waar hij de subjectieve beleving van klachten en beperkingen van [A.] weergeeft, en waar hij deze zelf objectief heeft vastgesteld. Welk onderzoek de deskundige precies bij [A.] heeft verricht is evenmin uitgelegd. De merendeels terechte vragen van de medisch adviseur van London zijn door de deskundige zeer onvolledig en onbevredigend beantwoord. Het hof is derhalve van oordeel dat aan het rapport van dr. [K.] zodanig zwaarwegende en steekhoudende bezwaren kleven dat daarvan niet kan worden uitgegaan.

4.4.8. In dat verband overweegt het hof verder reeds nu, dat de door [A.] meermalen aangehaalde uitspraak HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433, anders dan [A.] stelt, niet zonder meer meebrengt dat ook in haar geval haar klachten niet medisch behoeven te worden geobjectiveerd en dat het niet nodig is dat daarvoor objectief een oorzaak wordt aangegeven, als maar objectief kan worden vastgesteld dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. De Hoge Raad heeft dat in de aangehaalde uitspraak overwogen in het geval van een post whiplash syndroom, een syndroom waarvan algemeen bekend is dat dit moeilijk of in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden, hetgeen meebrengt dat de eisen die aan het bewijs worden gesteld niet al te hoog kunnen zijn. In het geval van [A.] doet zich echter naar zij stelt een in beginsel concreet en objectief medisch (orthopaedisch) vast te stellen letsel aan haar voet en schouder voor. Het is mogelijk dat daaruit weer andere, minder gemakkelijk concreet vast te stellen klachten en beperkingen zijn voortgevloeid, maar die moeten in beginsel dan wel weer objectief in verband te brengen zijn met het oorspronkelijke letsel aan de voet en de schouder.

4.4.9. Het hof verzoekt partijen in verband met de hierna vermelde bewijsopdrachten in onderling overleg te treden over de volgorde van mogelijk voor te brengen getuigen. Behoudens andersluidend verzoek zal vooralsnog één dagdeel worden gereserveerd. LJN BO0343