Rb Den Haag 180614 causaal verband SI-syndroom en arbeidsongeval aangenomen na eenzijdige expertise
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 180614 causaal verband SI-syndroom en arbeidsongeval aangenomen na eenzijdige expertise; voorschot van € 20.000,00 toegewezen;
- kosten gevorderd 28,8 uur x 250, toegewezen 25 x 250,- + BTW + griffierecht, totaal € 7.639,50
2 Feiten
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
2.1 's Heeren Loo is een instelling voor mensen met een lichte tot ernstige (meervoudige) verstandelijke beperking.
2.2 X, geboren op Z, is met ingang van 1 september 2010 in dienst getreden van 's Heeren Loo als leerling-verpleegkundige MBO V in Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL).
2.3 Op 1 maart 2012 is X een arbeidsongeval overkomen. X stond in de deuropening van de kamer van een cliënt, die probeerde de gang op te stormen, probeerde dat te beletten, waarbij de cliënt met kracht tegen haar arm aan rende en door bleef duwen. De cliënt was een zwaargebouwde man van ca. 120 kg zwaar en een hoofd groter dan de (tenger gebouwde) X. Als gevolg van het rennen/duwen van de man is de onderrug van X naar haar eigen zeggen gedraaid en voelde zij ter hoogte van haar bekken "iets knappen".
2.4 De volgende dag is X nog wel, na gebruik van pijnstillers, enige tijd aan het werk gegaan, maar zij heeft zich tijdens haar dienst ziek gemeld en heeft sedert 2 maart 2012 geen werkzaamheden meer verricht voor 's Heeren Loo wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte. De arbeidsovereenkomst, die voor bepaalde tijd was aangegaan, is aan het einde van die termijn per 30 augustus 2012 geëindigd.
2.5 's Heeren Loo heeft het arbeidsongeval gemeld aan haar verzekeraar, Achmea, die aansprakelijkheid heeft erkend. Achmea heeft tot en met 13 mei 2013 in totaal € 42.500,- aan voorschotten op de schade betaald.
2.6 X is door haar huisarts verwezen naar een neuroloog, die X op 6 april 2012 en op 15 mei 2012 heeft gezien. Uit zijn berichten blijkt dat op een MRI-LWK geen afwijkingen te zien waren, dat X veel last van pijn bleef houden en nog veel pijnstillers gebruikte, dat zij last had van bijwerkingen van morfine en dat vooralsnog geen neurologische diagnose is gesteld.
2.7 X is vervolgens onder behandeling gekomen van de pijnpoli en de pijnrevalidatie. In een bericht van 1 mei 2012 rapporteert de revalidatiearts: "Anamnese: Al lange tijd lage rugklachten. Sinds 1 maart 2012 last in de onderrug met uitstraling naar rechter been en de nek. Dit kwam door trauma tijdens werken ( .. .) ".
Op 1 oktober 2012 concludeert de revalidatiearts: "27-jarige vrouw met chronische aspecifieke lumbo ischialgie (MRI geen bijzonderheden) met ernstige psychosociale stressoren (...). "
De anesthesist rapporteert op 23 mei 2012 onder meer: "Reden voor komst: chronische pijnbestrijding. Diagnose: SI prikkeling".
2.8 De huisarts van X schreef op 28 oktober 2012: "Samenvattend: sinds het incident een niet of nauwelijks ten gunste te beïnvloeden pijn. Ernstige bijwerkingen van de pijn medicatie. Min of meer een vastgelopen situatie waarvan het einde nog lang niet in zicht is."
2.9 Vanaf september 2012 is X behandeld door een orthomanueel therapeut. Begin 2013 onderging zij een nieuwe pijnbestrijdingsbehandeling in het ziekenhuis en heeft een re-integratie-onderzoek plaatsgevonden door een orthopeed. Deze berichtte op 14 februari 2013 onder meer: "Concluderend is er sprake van een heftig pijnsyndroom na een botsing met een cliënt van patiënte tijdens haar werkzaamheden in maart 2012. Geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen die klachten van patiënte kunnen verklaren. Klinisch lijkt met name het gebied van het rechter SI gewricht zeer pijnlijk te zijn (...)".
2.10 Omdat X zwanger raakte, is de behandeling vervolgens opgeschort. X is op XX januari 2014 bevallen van haar derde kind. De twee oudere kinderen van X zijn geboren op respectievelijk XX XX 2009 en XX XX 2011.
2.11 Achmea heeft een schaderegelaar (Raasveld Expertise) ingeschakeld, die op 14 mei 2012 een gesprek met X heeft gehad. Volgens het daarvan opgemaakte verslag heeft X toen verteld, dat zij voor het ongeval gezond was en geen klachten en beperkingen had, behoudens een zware bevalling van haar tweede kind en een longontsteking in december 2011.
2.12 Raasveld Expertise heeft op 8 februari 2013 X voor de tweede maal bezocht. Volgens het daarvan opgemaakte verslag is door Raasveld Expertise daarbij de problematiek aangekaart betreffende de medische causaliteit, waarover duidelijkheid zou moeten komen.
2.13 Bij het derde bezoek van Raasveld Expertise op 19 juni 2013 heeft Raasveld Expertise zich blijkens het verslag op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake bleek te zijn van een belaste voorgeschiedenis, dat de medisch adviseur van Achmea concludeert dat er geen aangetoond causaal verband is tussen klachten en het ongeval en dat Raasveld Expertise geen medisch of juridisch causaal verband ziet tussen het letsel van X en het ongeval. X heeft tijdens dit gesprek aangegeven graag een deskundigenonderzoek te willen opstarten bij prof. Dr. A.B. van Vugt (verder: Van Vugt), volgens haar een autoriteit op het gebied van bekkenproblematiek. in het bijzonder ten aanzien van het SI-gewricht (sacro-ilacaal gewricht).
2.14 De medisch adviseur van Achmea heeft in zijn advies van 16 september 2013 onder meer vermeld dat hij geen medische argumenten aantrof om een deskundige in te schakelen. De zaak was hem voldoende helder en de informatie uit de behandelende sector eveneens. Niet aannemelijk is volgens hem dat Van Vugt of een andere expertise arts aan deze zaak een nuttige medische bijdrage zou kunnen leveren in de vorm van een onderzoek naar ongevalsgevolgen. Specialistisch onderzoek naar bekkenproblematiek hoeft voor de letselschadezaak vanuit het oogpunt van de medisch adviseur niet verricht te worden, nu deze geen voorstelbaar ongevalsgevolg kan zijn, gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens, aldus de medisch adviseur. Inschakeling van de traumatoloog prof. Van Vugt kan de medisch adviseur op kwalitatieve gronden niet aanbevelen. In een e-mail van 25 september 2013 aan de gemachtigde van X heeft Achmea gemeld dat er geen redenen zijn om een deskundige aan te zoeken, omdat volgens de medisch adviseur van Achmea de huidige klachten van X niet als ongevalsgevolg zijn aan te duiden, tenvijl er ook geen juridische causaliteit is aan te nemen.
2.15 X heeft Van Vugt verzocht om een second opinion/expertise. In een brief van haar gemachtigde van 8 oktober 2013 staat onder meer: "Cliënte is momenteel zwanger van haar derde kind en laat zich om die reden wellicht moeilijk onderzoeken. Niettemin zou zij u haar casus graag willen voorleggen, in de eerste plaats in de hoop dat er nu eindelijk een (juiste) diagnose wordt gesteld op basis waarvan adequate behandeling zal kunnen plaatsvinden. In de tweede plaats om in de letselschadezaak te kunnen beoordelen of het ongeval inderdaad de klachten heeft veroorzaakt en of er mogelijk toch alternatieve
oorzaken zijn aan te wijzen.(...)
Vragen
1. De primaire vraag in deze casus betreft welke diagnose en/of differentiaal diagnose door II gesteld wordt.
2. Zijn er klachten of verschijnselen die niet passen bij de door (u) opgestelde differentiaaldiagnose en zo ja, welke?
3. Acht u een oordeel van een andere discipline aangewezen. Zo ja, op welk vakgebied?
4. Mocht u beeldvormend materiaal willen laten maken (na de bevalling) wilt u dan alvast aangeven welk onderzoek dit betreft?"
2.16 Van Vugt heeft bij briefvan 24 november 2013 zijn rapportage aan X toegezonden. Daarin staat onder meer:
"In de voorgeschiedenis zijn er lange tijd rugklachten, o.a. in 2008 en 2011, waarvoor betrokkene conservatief behandeld is met fysiotherapie en manuele therapie. Ten tijde van het ongeval waren er geen belemmeringen en kon betrokkene zonder problemen functioneren.
(...)
Overweging en conclusies:
SI syndroom rechts na trauma ontstaan. Er zijn pre-existent rugklachten, die niet direct een oorzakelijke relatie hebben met de pathologie, zoals die nu tentoongespreid wordt.
Specifiek antwoordend op de door u gestelde vragen:
1(...)
De diagnose die door mij gesteld wordt is een pijnsyndroom, dat zijn origine vindt in het SI gewricht rechts.
2 (...)
Nee. De klachten zijn geheel hieruit te verklaren.
3 (...)
Ik acht geen oordeel van een andere discipline aangewezen.
4(...)
Beeldvormend materiaal is niet relevant op dit moment om de diagnose te kunnen stellen. In het algemeen is er bij dit pijnsyndroom op radiologisch onderzoek en eventueel aanvullend scintigrafie geen afwijking te zien. De enige test die een eventuele aanwijzing kan geven, naast anamnese en lichamelijk onderzoek, bij dit pijnsyndroom is een SI blokkade, zoals deze op 23-05-2012 is uitgevoerd door de anesthesioloog pijnbestrijding onder röntgendoorlichting. Bij persisteren van de klachten kan een eventuele operatieve behandeling overwogen worden (fixatie SI gewricht).
Als laatste opmerking wil ik stellen dat het inwerkend ongevalsmechanisme een distorsie van de bekkenring een dergelijk pijnsyndroom zeker kan luxeren, zodat een causale relatie gezien het tijdsbeloop van de klachten zeer waarschijnlijk genoemd mag worden."
3 Verzoek
3. X verzoekt
A voor recht te verklaren dat er sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de (huidige) klachten en beperkingen van X en het ongeval op 1 maart 2012, waarvoor 's Heeren Loo aansprakelijk is;
B voor recht te verklaren dat 's Heeren Loo en/of Achmea de daaruit voortvloeiende schade aan X dient te vergoeden en op die schade, waaronder in elk geval de kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, een voorschot te betalen van € 20.000,- althans ene bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
C de kosten van de deelgeschilprocedure in de zin van artikel 1019aa Rv te begroten en 's Heeren Loo en/of Achmea te veroordelen tot voldoening van de aldus te begroten kosten.
3.2 X baseert haar vorderingen op de feiten en op het volgende.
Na bijna twee jaar is de schade als gevolg van het ongevalsletsel opgelopen tot ca. € 55.000,-, exclusief immateriële schade. De doorlopende schade wordt in 2014 begroot op € 2.500,- per maand. Omdat Achmea sedert juni 2013 geen voorschotten meer betaalt heeft X samen met haar partner een persoonlijke lening moeten sluiten (een doorlopend krediet van € 25.000,-), waarvan tot medio februari 2014 ongeveer € 22.000,- is opgesoupeerd, zodat nog € 3.000,- kredietruimte resteert. Achmea blijft verder in gebreke met de voldoening van de buitengerechtelijke kosten, waaronder medisch advies. Tot dusver is aan Beer Advocaten € 8.904,63 onbetaald gebleven. De werkzaamheden waren noodzakelijk en de kosten zijn redelijk. Achmea wilde helemaal niets, ook geen deskundigenbericht.
3.3 Volgens X, blijkt uit nagenoeg alle medische stukken dat het ongeval op 1 maart 2012 het pijnsyndroom heeft veroorzaakt. Alleen al op basis daarvan is het bewijs van het causaal verband geleverd. Voorts wordt ter onderbouwing van het causaal verband gewezen op de volgende argumenten:
- X voelde ten tijde van het ongeval iets knappen in haar bekken;
- De na 1 maart 2012 beschreven klachten zijn consistent en worden steeds in verband gebracht met het ongeval;
- Achmea heeft lange tijd voorschotten betaald; als het causaal verband ter discussie had gestaan had Achrnea dat niet gedaan;
- De leeftijd van X (ten tijde van het ongeval 26 jaar);
- Op die leeftijd zijn dit soort ernstige klachten niet te verwachten;
- Voor het ongeval is X tweemaal op natuurlijke bewijzen bevallen zonder enige bekkenproblernatiek;
- Voorafgaand aan het ongeval kende X geen verzuim;
- De aard van het medicatiegebruik: drie dagen na het ongeval kreeg X morfinepreparaten voorgeschreven; die pijnstilling had zij niet voor het ongeval. zij was klachtenvrij. gebruikte geen medicatie en gaf tot het ongeval zelfs borstvoeding aan haar tweede kind
4 Verweer
4.1 Achmea cs voelt gemotiveerd verweer.
4.2 Zij voert primair aan dat het verzoek van X zich niet leent voor behandeling in het kader van de Wet Deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Voor toewijzing van voorschotten dient door de rechtbank onder meer te worden bepaald wat de omvang is van het verloren arbeidsvermogen. In dat kader zal moeten worden bepaald wat de waarde is van het rapport van Van Vugt. Volgens Achmea cs heeft dat rapport geen waarde en is in ieder geval ook een onafhankelijke (psychiatrische) expertise nodig. De deelgeschilprocedure leent zich echter niet voor het inwinnen van een deskundigenbericht. In feite legt X het hele geschil voor aan de rechtbank, hetgeen behoort te leiden tot afwijzing van het verzoek.
4.3 Bij het verzoek onder B heeft X geen belang, omdat Achmea immers aansprakelijkheid heeft erkend.
4.4 Subsidiair voert Achmea cs het volgende aan.
Het rapport van Van Vugt is een eenzijdig deskundigenbericht. Achmea heeft geen invloed gehad op de keuze van de deskundige, de vraagstelling, en heeft evenmin haar zienswijze aan de deskundige kenbaar kunnen maken. De vraagstelling aan Van Vugt was zeer beperkt en niet adequaat. Dit rapport kan dan ook bij de beoordeling geen rol spelen. Op grond van alle medische informatie kan geen diagnose worden gesteld waaruit de klachten van X kunnen worden verklaard, behalve dan dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis, waarvan niet duidelijk is of deze in volle omvang bekend is geweest bij Van Vugt.
Een medisch causaal verband ontbreekt dan ook, en dat geldt ook voor het juridisch causaal verband. Niet uitgesloten kan worden, dat de klachten die X nu ervaart, ook zouden zijn ontstaan zonder het ongeval. In de jaren voorafgaand aan het ongeval heeft X, bij herhaling rugklachten gemeld en in 2011 heeft zij in verband daarmee een MRI-scan gehad. Het huisartsenjournaal vermeldt in 2008 dat X al jaren bekend is met rug- en nekklachten. Ook valt niet uit te sluiten dat de derde zwangerschap van X een bijdrage heeft geleverd aan de verergering van de bestaande klachten. Ten slotte dient niet onvermeld te blijven dat X al jaren voor het ongeval kampte met psychische klachten, die van invloed kunnen zijn op haar fysieke toestand, maar los staan van het ongeval. Gelet op de reeds bestaande klachten voor het ongeval is het maar de vraag of X het werk als verpleegkundige had kunnen blijven uitoefenen.
In de periode voor het ongeval is sprake geweest van herhaald en langdurig ziekteverzuim, naast het zwangerschaps- en bevallingsverlof dat zij had van 1 april 2011 tot en met 22 juli 2011.
Dat X blijvend arbeidsongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden als verpleegkundige is niet gebleken.
Achmea cs betwist voorts de omvang van de gestelde schade.
Met het reeds betaalde voorschot van € 42.500,- heeft Achmea al meer betaald dan X aan schade heeft geleden.
De deelgeschilkosten kunnen in redelijkheid worden begroot op (niet meer dan) € 3.025,00 inclusief BTW.
5 Beoordeling
5.1 X heeft zich tot de kantonrechter gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid zich in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase tot de rechter te wenden. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.
5.2 In de eerste plaats dient, gezien het primaire verweer van Achmea, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hierover wordt het volgende overwogen.
Gezien het doel van de deelgeschilprocedure, te weten het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen in het kader van de afhandeling van letsel- en overlijdensschade, dient de kantonrechter de vraag te beantwoorden of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
5.3 Het verzoek strekt er (onder meer, maar vooral) toe een oordeel te geven over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval. De kantonrechter is van oordeel dat de vraag naar causaal verband in beginsel binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt, nu met het oordeel over het causaal verband de ontstane impasse tussen partijen kan worden doorbroken en de buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de (omvang van de) schade vervolgens kunnen worden voortgezet. Daarmee is het belang van X gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek van X op voorhand af te wijzen.
Dat betekent dat X ontvankelijk is in het verzoek en dat het primaire verweer van Achmea cs verworpen moet worden.
5.4 De kantonrechter onderschrijft het standpunt van Achmea cs dat X onvoldoende belang heeft: bij het onder B gevorderde, voor zover daarin wordt verzocht voor recht te verklaren dat Achmea cs aansprakelijk is voor de uit het ongeval voortvloeiende schade. Nu Achmea aansprakelijkheid heeft erkend en eveneens heeft erkend dat zij gehouden is de schade die X lijdt als gevolg van het arbeidsongeval te vergoeden, is dit geen geschilpunt meer tussen partijen en hoeft daarover dan ook geen beslissing meer te worden genomen. X heeft wel belang bij het verzoek onder B tot betaling van een voorschot (naast hetgeen zij eerder al als voorschot uitbetaald beeft gekregen) en is in zoverre dus wel ontvankelijk.
5.5 Volgens X staat het causale verband tussen haar huidige medische klachten en het ongeval voldoende vast op grond van het medisch dossier. Achmea heeft dat betwist.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.5.1 Het is aan X als benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat het klachten betreft die niet of nauwelijks te objectiveren zijn met beeldvormend materiaal, betekent niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon van X plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke klachten worden uitgegaan. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende plausibel is dat X, ernstige en invaliderende gezondheidskiachten heeft, bestaande uit ernstige pijnklachten in haar onderrug/bekken, Dat blijkt uit de onder 2.4, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9 en 2.16 vermelde feiten, uit het feit dat de verzekeringsarts op 17 april 2014 heeft vastgesteld dat X beperkt belastbaar is als gevolg van rugklachten en het feit dat het UWV bij beschikking van 9 mei 2014 aan heeft X bericht dat aan haar met ingang van 22 juni 2014 een WIA uitkering is toegekend omdat zij 100% arbeidsongeschikt is. Zowel Van Vugt (zie 2.15), als de orthopeed dr.J.M.A. Mens, die X op 4 november 2013 heeft gezien, kwalificeert de gezondheidskIachten van X als een SI-syndroom, hetgeen in de lijn ligt van de eerdere bevindingen van zowel de anesthesist (r.o 2.7), als een andere orthopeed (zie 2.9). Ook Achmea gaat (zie 2.14) inmiddels blijkbaar uit van bekkenproblematiek bij X.
5.5.2 Nu X heeft aangetoond dat haar gezondheidskIachten in de hiervoor bedoelde juridische betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. Hoge Raad 8 juni 2001, LJN: AB2054, NJ 2001,433). Indien komt vast te staan (i) dat X voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidskiachten niet had, (ii) de gezondheidskiachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en (iii) een alternatieve verklaring voor de gezondheidskiachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
5.5.3 ad (i) Vast staat dat X voorafgaand aan het ongeval last had van rugklachten. Volgens het huisartsenjoumaal had zij rugklachten tussen maart 2008 en eind 2011, was in 2011 sprake van lage rugklachten-chronisch pijnsyndroom, en is in december 2011 een MRI scan gemaakt van haar onderrug, waarbij een licht uitpuilende tussenwervelschijf en verdikte band is geconstateerd. Dat X voor het ongeval te maken heeft gehad met een SI-syndroom, bekkenproblematiek, of aanverwante klachten is echter niet gesteld of gebleken en evenmin, dat de rugklachten van X uit de periode 2008-2011 hebben geleid tot uitval op het werk of zodanige pijn veroorzaakten dat pijnstilling met morfinepreparaten noodzakelijk was. Dat X dezelfde of vergelijkbare gezondheidsklachten als zij thans heeft niet had voor het ongeval, staat dan ook naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast.
5.5.4 ad (ii) Partijen verschillen van mening over de vraag of de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn. X stelt, onder verwijzing naar de rapportage van Van Vugt, dat het causaal verband tussen het ongeval en haar klachten voldoende vaststaat. (De medisch adviseur van) Achmea betwist dat de huidige klachten van X als ongevalsgevolg te duiden zijn en dat de bekkenproblematiek een voorstelbaar ongevalsgevolg kan zijn.
De kantonrechter is van oordeel dat met voldoende zekerheid kan worden geconcludeerd dat het SI syndroom door het ongeval veroorzaakt kan zijn. Van Vugt acht het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van X - zo begrijpt de kantonrechter uit zijn laatste opmerking - zeer waarschijnlijk en de betwisting van Achmea op dit punt is niet onderbouwd. Het verweer van Achmea dat aan het rapport van Van Vugt geen betekenis toekomt nu het om een eenzijdig deskundigenrapport gaat, waarbij zij (Achmea) geen invloed heeft gehad op de keuze van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, moet verworpen worden, nu Achmea dat alles aan zichzelf te wijten heeft. Zoals uit de feiten blijkt, heeft X de wens geuit om Van Vugt te benaderen voor een deskundigenbericht, waarna Achmea zich op het standpunt heeft gesteld dat een deskundigenbericht niet nodig was, omdat reeds duidelijk was dat er geen causaal verband was en dat standpunt heeft zij gehandhaafd nadat haar de bevindingen van Van Vugt bekend waren geworden.
5.5.5 (ad iii) Een alternatieve verklaring voor de klachten van X is niet gesteld of gebleken. Achmea voert weliswaar aan dat niet valt uit te sluiten dat de derde zwangerschap van X een bijdrage heeft geleverd aan de verergering van de bestaande klachten, maar dat zulks daadwerkelijk het geval is geweest wordt op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
5.6 Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van X voldoende gebleken. Verder staat voldoende vast dat X als gevolg van haar klachten ernstig beperkt wordt in haar mogelijkheden om haar werkzaamheden als verpleegkundige te verrichten. Tenslotte is niet betwist dat X als gevolg van haar klachten veel vaker dan voor het ongeval een beroep moet doen op externe kinderopvang en dat zij beperkt wordt in haar zorgtaken als moeder van drie jonge kinderen.
Op de datum van het ongeval (1 maart 2012) had X bij de uitvoering van haar werk en overige (zorg)taken geen beperkingen en in de periode voorafgaand aan het ongeval heeft zij vanaf medio augustus 2011 en dus in ieder geval gedurende meer dan zes maanden geen ziekteverzuim gehad.
5.6 Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek van X onder A toewijzen en voor recht verklaren dat er sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de (huidige) klachten en beperkingen van X en het ongeval op 1 maart 2012, waarvoor 's Heeren Loo aansprakelijk is.
5.7 Zoals eerder al werd overwogen heeft Achmea cs aansprakelijkheid voor de schade van X als gevolg van het ongeval erkend. Vaststaat dat Achmea tot medio 2013 € 42.500,- als voorschot heeft betaald, maar daarna niets meer. Het verweer van Achmea, dat zij daarmee in ieder geval al meer heeft betaald dan het bedrag aan schade dat tot op heden heeft geleden, moet verworpen worden. Niet gesteld of gebleken is dat er in de beperkingen van X, sinds medio 2013 verbetering van betekenis is opgetreden of dat zij sindsdien geen schade meer heeft geleden/lijdt. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat X nog steeds inkomensschade lijdt, nu zij een uitkering ontvangt die lager is dan het laatstelijk door haar verdiende salaris en de kantonrechter aannemelijk acht dat zij, zonder het ongeval, inmiddels als verpleegkundige werkzaam zou zijn geweest en dus juist meer verdiend zou hebben dan ten tijde van het ongeval. Verder is niet weersproken, dat X sedert medio 2013 en ook thans nog als gevolg van haar beperkingen vaker een beroep moet doen op professionele kinderopvang dan zij gedaan zou hebben zonder het ongeval, hetgeen eveneens tot een aanzienlijke schadepost lijdt. Daar komt nog bij, dat niet bestreden is dat X ook aanzienlijke kosten heeft moeten maken voor rechtshulp.
Uiteraard staat de omvang van de schade als gevolg van het ongeval thans nog niet volledig vast maar voldoende aannemelijk is dat de schade maandelijks oploopt. Het verzoek om toekenning van een voorschot ad € 20.000,- (naast het al eerder voorgeschoten bedrag van € 42.500,-) zal dan ook toegewezen worden, nu de kantonrechter voldoende aannemelijk acht dat de oplopende schade dat bedrag zal belopen of overtreffen.
5.8 Op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van X te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is,
De gemachtigde van X hanteert een uurtarief van € 250,- exclusief BTW, maar inclusief verschotten en ook Achrnea gaat uit van dit bedrag, zodat de kantonrechter eveneens daarvan uit zal gaan. Volgens de door mr. Wytema overgelegde urenstaat heeft hij in totaal 28,8 uur besteed aan de zaak, volgens Achmea kan in redelijkheid niet meer dan 10 uur worden berekend. De kantonrechter acht het aantal in rekening gebrachte uren, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil bovenmatig en acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 25 uur. De kosten worden daarom begroot op € 7.562,50 (25 x € 250,-, vermeerderd met 21% BTW), waarbij het door betaalde griffierecht ad € 77,00 moet worden opgeteld. Het totaal komt dan uit op € 7.639,50.
Met dank aan mr. E. Wytema, Van Wassenaer Wytema, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2014/rb-den-haag-180614