Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 251115 schouderklachten naaister; arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing; niet geslaagd in stelplicht tzv causaal verband

Rb Noord-Holland 251115 schouderklachten naaister; arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing; niet geslaagd in stelplicht tzv causaal verband

5 De beoordeling

5.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de arbeidsrechtelijke omkeringsregel van toepassing is. Deze regel houdt het volgende in. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt (o.a. HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875, Landskroon/BAM). De Hoge Raad heeft in het arrest van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717, SVB/Van de Wege) in aanvulling hierop bepaald dat deze regel het vermoeden uitdrukt dat gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.

5.2.
Gelet op deze regel, zal de kantonrechter eerst ingaan op de arbeidsomstandigheden en vervolgens op de gezondheidsschade om vervolgens een oordeel te geven of de arbeidsrechtelijke omkeringsregel hier van toepassing is.

Arbeidsomstandigheden

5.3.
Met betrekking tot de arbeidsomstandigheden zijn partijen het eens over het volgende: de werkzaamheden van [de werknemer] op het naaiatelier van Hemera werden verricht tussen 7:00 en 16:00 uur. [de werknemer] werkte tot 3 maart 2010 40 uur per week en vanaf die datum 32 uur per week. Er waren iedere werkdag vaste pauzes van 9:00 tot 9:15 uur, van 12:00 tot 12:30 uur en van 15:00 tot 15:15 uur. Vanaf 2009 waren de stoelen achter de naaitafels in hoogte verstelbaar. De naaitafels konden in hoogte versteld worden na overleg met de leidinggevende. [de werknemer] werkte aan verschillende naaitafels waarop verschillende soorten machines stonden opgesteld. Er werd gewisseld tussen de verschillende naaitafels, afhankelijk van welke machine nodig was voor de stofsoort en/of de naaiwerkzaamheden die verricht moesten worden. De naaitafel met daarop de lockmachine stond in hoogte afgesteld op de lengte van [de werknemer] , de andere naaitafels niet. Bij de kniptafel stond een opstapje dat gebruikt kon worden om op te staan. Het knippen gebeurde staand.

5.4.
In de dagvaarding schrijft [de werknemer] dat vanaf 2008 de afwisseling in het werk verdween met de komst van een werknemer die al het knipwerk deed. Ter zitting heeft [de werknemer] dit standpunt genuanceerd en verklaard dat vanaf 2008 de werkzaamheden nog steeds voor 10% uit knipwerk bestond. Door Hemera is verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige Tamis van 26 januari 2012 waarin staat dat de werkzaamheden van [de werknemer] voor 70% bestonden uit naaien, voor 10% uit materiaal aanvoeren en voor 20% uit knippen en vouwen. [de werknemer] heeft echter in haar dagvaarding gesteld en ter zitting verklaard dat zij de hele dag achter de naaimachine werkte, hetgeen ook twee oud-collega’s schriftelijk hebben verklaard. Deze stelling verdraagt zich niet met hetgeen [de werknemer] eveneens stelt en verklaart, namelijk dat er voor verschillende stoffen met verschillende machines werd gewerkt en dat zij ook na 2008 nog steeds voor 10% knipwerk deed. De kantonrechter volgt dan ook de door Hermera genoemde percentages die ondersteund worden door Tamis, nu deze onvoldoende door [de werknemer] zijn betwist.

5.5.
[de werknemer] heeft gesteld dat zij dagelijks twee zakken kleding van beneden naar boven sjouwde met een gewicht van ruim 30 kilo per zak. Dit is niet betwist door Hemera, zodat dit vaststaat.

5.6.
Volgens [de werknemer] was de werkdruk hoog en was er continue druk om meer productie te leveren. Dit is betwist door Hemera. De kantonrechter wil aannemen dat [de werknemer] de werkdruk als hoog heeft ervaren en dat deze objectief gezien wellicht ook was.

5.7.
Verder heeft [de werknemer] gesteld dat zij bij de lockmachine haar linkerarm hoger moest houden dan haar rechterarm en haar hoofd steeds naar voren moest buigen om het werk goed te zien. Dit is betwist door Hemera en vervolgens niet nader onderbouwd door [de werknemer] . Dit had wel van haar verwacht mogen worden omdat de stelling van [de werknemer] dat haar werkhouding niet goed was achter de lockmachine, zich niet goed laat rijmen met haar stelling dat de lockmachine op haar lichaamslengte stond afgesteld. Nu deze nadere uitleg ontbreekt, gaat de kantonrechter er dan ook vanuit dat de verwijten voor wat betreft de hoogte van de naaitafel niet geldt voor de lockmachine.

5.8.
[de werknemer] heeft aangevoerd dat zij haar werkhouding (ongesteunde en opgeheven armen bij de naaimachines en schuin hoofd bij de lockmachine) langer dan 2 uur aaneengesloten moest volhouden. Dit is gemotiveerd betwist door Hemera. Uitgaande van de pauzes, wordt per werkdag tot werkperiodes van 2 uur, 2,75 uur en 2,5 uur gekomen. Als daarbij rekening wordt gehouden met de verschillende werkzaamheden die voor 70% uit naaien en 30% uit overige werkzaamheden bestonden en op verschillende naaimachines werden verricht, kan het standpunt van [de werknemer] dat zij dagelijks meer dan 2 uur zonder enige onderbreking en in eenzelfde houding achter haar naaimachine zat, niet worden gevolgd. Dit geldt ook voor haar standpunt dat het werk te weinig afwisseling bevatte, omdat dit op dezelfde redenering steunt.

5.9.
Ter zitting heeft [de werknemer] verklaard dat zij vanaf 2009 wel goed achter de naaitafels kon zitten en haar naaiwerkzaamheden kon verrichten. Zij heeft dit verklaard nadat de kantonrechter aan partijen vragen stelde over de werkhouding van [de werknemer] achter de naaitafels. De kantonrechter hield partijen voor dat het gelet op de lichaamslengte van [de werknemer] (ze is klein van postuur) het waarschijnlijk lijkt dat [de werknemer] met opgeheven armen heeft moeten werken. Zij moest immers niet alleen met haar armen/handen bij de naaimachine kunnen komen maar ook met haar voeten bij de pedalen van de naaimachine. Daarop heeft Hemera gereageerd, bij monde van [Y] die vanaf 2010 de leidinggevende van [de werknemer] was. De leidinggevende heeft verklaard dat zij nooit opgemerkt heeft dat [de werknemer] niet goed achter haar tafel zat terwijl zij hierop lette en vaak langs de tafels liep om dit in de gaten te houden. [de werknemer] heeft vervolgens verklaard dat voordat haar stoel in hoogte verstelbaar was, zij op het puntje van haar stoel moest gaan zitten om met haar voet(en) bij de pedalen van de naaitafel te kunnen komen en met haar handen bij de naaimachine. Toen in 2009 de stoel wel in hoogte verstelbaar was, was dit probleem volgens [de werknemer] opgelost en zat zij wel goed achter haar naaitafel. [de werknemer] verklaarde verder dat zij toen (in 2009) al pijnklachten had die nadien zijn toegenomen.

5.10.
[de werknemer] heeft voor wat betreft haar verwijten die zien op het pestgedrag op de werkvloer, het niet voeren van geregeld werkoverleg en de kou in de winter in het naaiatelier in de eerste jaren van haar dienstverband niet uitgelegd wat het verband is tussen deze punten en haar gezondheidsklachten aan haar linkerschouder. Niet gesteld of gebleken is dat haar schouderklachten hierdoor zijn ontstaan of hiermee verband houden. De kantonrechter acht deze verwijten (indien deze vast zouden komen te staan gelet op de betwisting daarvan door Hemera) om die reden dan ook niet relevant en gaat daaraan voorbij.

5.11.
Met in achtneming van hetgeen in het voorgaande als vaststaand is beschouwd, geldt ten aanzien van de arbeidsomstandigheden het volgende. Vanaf 2009 zijn de werkomstandigheden ten goede gewijzigd en was de hoogte van de naaitafels geen probleem meer. De schouderklachten zijn volgens [de werknemer] terug te voeren op de arbeidsomstandigheden zoals die voor 2009 golden en die voortkomen uit een niet in hoogte verstelbare stoel. Verder zijn deze terug te voeren op de volgende omstandigheden (ook nog na 2009): een (mogelijk) te hoge werkdruk en het tweemaal daags tillen van zware zakken met kleding.

Gezondheidsklachten

5.12.
Voor wat betreft de gezondheidsklachten van [de werknemer] geldt het volgende. Ter zitting is door [de werknemer] uitgelegd dat zij het pesten en de spanningsklachten niet als gezondheidsschade beschouwd. Volgens [de werknemer] bestaat haar gezondheidsschade uit een inklemming en/of peesruptuur in haar linkerschouder. Dat hiervan sprake is, staat niet ter discussie. Wel staat ter discussie sinds wanneer [de werknemer] deze klachten heeft en ook of deze verband kunnen houden met de arbeidsomstandigheden in het naaiatelier van Hemera.

5.13.
Door [de werknemer] is gesteld dat zij vanaf 2008 en in elk geval vanaf 2009 schouderklachten had, die in ernst in 2010 verder toenamen. Zij verwijst hierbij naar de stukken van haar huisarts. Dit is door Hemera gemotiveerd betwist. De kantonrechter overweegt dat uit de door [de werknemer] overgelegde stukken van haar huisarts niet blijkt dat de schouderklachten dateren van voor augustus 2009. Uit deze stukken blijkt dat de schouderklachten voor het eerst door de huisarts worden genoteerd eind augustus 2009 en vervolgens op 10 december 2009. Weliswaar blijkt uit de brief van orthopedisch chirurg Jonkers van 11 augustus 2010 dat hij [de werknemer] op 22 juli 2010 zag in verband met klachten aan de linkerschouder die sinds ongeveer 6 maanden bestaan en houdt ook de fysiotherapeut die [de werknemer] na verwijzing door Jonkers vanaf 27 juli 2010 heeft behandeld, aan dat de klachten sinds een half jaar bestaan, maar de kantonrechter hecht aan hetgeen door de huisarts is opgetekend. Daarmee staat vast dat de schouderklachten van [de werknemer] vanaf augustus 2009 zijn ontstaan. Door [de werknemer] is onvoldoende onderbouwd dat deze klachten al voor dat moment bestonden.

Verband tussen arbeidsomstandigheden en gezondheidsklachten

5.14.
De kantonrechter heeft ter zitting gevraagd of [de werknemer] haar stelling dat de schouderklachten, meer in het bijzonder de inklemming die later een peesruptuur bleek te zijn, kunnen voortkomen uit de arbeidsomstandigheden. [de werknemer] heeft in antwoord hierop verwezen naar een rapportage van arbeidsdeskundige Jonker, die volgens [de werknemer] bevestigt dat dit het geval is. Maar [de werknemer] heeft deze rapportage niet overgelegd en zij heeft evenmin aangeboden dit alsnog te doen, ook niet nadat de kantonrechter haar er ter zitting uitdrukkelijk op had gewezen dat dit rapport niet bekend is bij de kantonrechter (en verder alleen voor zover Klop ernaar verwijst in zijn rapportages en daarbij het rapport van Jonker aanhaalt). Daarmee heeft [de werknemer] haar stelling dat dit verband aanwezig is, ter zitting niet nader onderbouwd. [de werknemer] heeft op dit punt geen bewijsaanbod gedaan, ook niet ter zitting.

5.15.
In de dagvaarding heeft [de werknemer] gesteld dat door de arboarts eind april 2010 en op 17 mei 2010 is opgetekend dat sprake is van arbeidsgebonden problemen met medische klachten. Anders dan [de werknemer] kennelijk meent, kan hieruit niet worden geconcludeerd dat de arboarts van mening is dat de medische klachten van [de werknemer] (waaronder klachten aan de linkerschouder) zijn terug te voeren op de door [de werknemer] verrichte arbeid. De arbeidsgebonden problemen, zo blijkt uit de arbo-rapportages zien op het pesten door een collega waarvan [de werknemer] melding heeft gemaakt en wat de directe aanleiding voor haar ziekmelding was. De arbo-arts adviseert om de arbeidsgebonden problemen met elkaar te bespreken en op te lossen. De klachten zien onder andere op de schouderproblemen, zonder dat de arbo-arts hierbij aangeeft dat deze hun oorzaak (kunnen) vinden in de arbeid. Door de huisarts en de fysiotherapeut is verklaard dat de werkzaamheden op het naaiatelier de klachten doen toenemen (huisarts) en deze provoceert en onderhoudt (fysiotherapeut) maar dit zegt niets over de oorzaak van deze klachten.

5.16.
Verder heeft [de werknemer] in de dagvaarding verwezen naar door haar overgelegde (en deels ingevulde) checklists en beoordelingsformulieren, die op basis van door haar aangedragen informatie zijn ingevuld en waaruit volgens [de werknemer] volgt dat de arbeidsomstandigheden tot haar klachten hebben kunnen leiden. De kantonrechter is met Hemera van oordeel dat deze lijsten zijn ingevuld mede aan de hand van onjuiste aannames (die niet aansluiten bij hetgeen in dit vonnis als vaststaande arbeidsomstandigheden is aangenomen) en door [de werknemer] onvoldoende is toegelicht op basis van welke uitgangspunten deze door haar zijn ingevuld met als gevolg dat de uitkomsten onvoldoende controleerbaar zijn. Dit geldt voor alle lijsten. Dit klemt te meer omdat de lijsten door [de werknemer] zelf dan wel uitsluitend op basis van haar input zijn ingevuld en niet aan de hand van meer objectieve gegevens. Voor de volgende rapportages zal de kantonrechter dit nader toelichten:
- Richtlijn D001/Saltsa rapport: door [de werknemer] is deze lijst voor aandoeningen aan de bovenste extremiteit niet ingevuld, zodat onduidelijk is hoe zij tot haar conclusie op grond daarvan komt. Volgens deze lijst die geldt voor RSI klachten, moet bij schouderklachten sprake zijn van bepaalde houdingen, waarbij geen van de genoemde houdingen (oa gemiddeld meer dan 2 uur per dag hand achter de romp houden, gemiddeld meer dan 2 uur per dag ongesteunde arm tijdens periode van meer dan 3 minuten van het lichaam af moeten houden), naadloos aansluit op de stellingen van [de werknemer] . Ten slotte heeft [de werknemer] niet aangegeven welke aandoening zij in deze lijst aanhoudt, terwijl een inklemming of ruptuur van de schouderpees niet in de lijst genoemd staat. Indien aangenomen moet worden dat het hierbij gaat om de restcategorie genoemd onder 12. ‘Aspecifieke klachten’, wordt hierbij verwezen naar verdere richtlijnen. Dit is verder in het geheel niet nader uitgewerkt door [de werknemer] ;
- Checklist fysieke belasting (VHP Ergonomie 2004) en checklist repeterende arbeid (Huppes G. en Huysmans M.A.): hierbij gaat [de werknemer] uit van diverse arbeidsomstandigheden die zij niet nader heeft toegelicht (bijvoorbeeld over repeterende bewegingen en werkhouding);
- Beoordelingsformulier HARM: hierbij houdt [de werknemer] geen rekening met de afwisseling in werkzaamheden waardoor de naaiwerkzaamheden 70% van de arbeid beslaan. [de werknemer] gaat ten onrechte uit van een percentage van 100%. Door deze aanname komt [de werknemer] ten onrechte in de hoogste categorie uit.

5.17.
Uit de lijsten volgt bovendien niet dat inklemming en ruptuur van de schouder het gevolg kan zijn van de door [de werknemer] verrichte werkzaamheden. De conclusie die wordt verbonden aan de uitkomsten is niet meer dan steeds een algemene, inhoudende dat er in bepaalde mate gezondheidsrisico’s (kunnen) zijn. Daarbij wordt een inklemming of schouderruptuur niet specifiek genoemd als mogelijk risico.

5.18.
De stelling van [de werknemer] dat er een verband is tussen de arbeidsomstandigheden en haar schouderklachten wordt verder door Hemera ontkracht. Hemera verwijst hierbij naar de door haar overgelegde rapportages van arbeidsdeskundige Klop. Volgens Klop kan de peesruptuur niet zijn ontstaan als gevolg van de werkomstandigheden. Niet gesteld of gebleken is dat hij daarbij uitgaat van andere arbeidsomstandigheden als die nu als vaststaand zijn beschouwd. Klop ziet dit standpunt onderbouwd door de verklaring van neuroloog Broere van 16 januari 2012, die [de werknemer] heeft behandeld en die – zo blijkt althans uit de rapportages van Klop – heeft verklaard dat de oorzaak van de ruptuur multifactorieel is terwijl er ook degeneratieve afwijkingen op het niveau van de halswervels aanwezig zijn, zonder dat daarbij door Broere is gesteld dat de ruptuur kan ontstaan door het tillen van zware kledingzakken of door de naaiwerkzaamheden. Door [de werknemer] is niet betwist dat haar neuroloog dit heeft vastgesteld. Ten slotte is het geen feit van algemene bekendheid dat een inklemming of ruptuur van de schouderpees kan zijn ontstaan door naaiwerkzaamheden of het tillen van zware zakken met kleding en heeft [de werknemer] deze stelling niet nader onderbouwd. Daar staat tegenover dat het wel een feit van algemene bekendheid is dat schouderklachten veelvuldig voorkomen en diverse oorzaken kunnen hebben. Door Broere is ook vastgesteld dat de schouderklachten van [de werknemer] multifactorieel zijn.

5.19.
Dit alles leidt tot het oordeel van de kantonrechter dat het verband tussen de gezondheidsklachten van [de werknemer] met betrekking tot haar linkerschouder en de arbeidsomstandigheden te onbepaald en te onzeker is. Maar ook in het geval dit verband niet als te onbepaald en te onzeker moet worden geacht, geldt dat [de werknemer] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar gezondheidsklachten kunnen zijn veroorzaakt door de arbeidsomstandigheden bij Hemera. Bij dit alles speelt ook mee dat het onduidelijk gebleven is of de gezondheidsklachten met betrekking tot de linkerschouder in zijn algemeenheid hun oorzaak kunnen vinden in de verrichte werkzaamheden. Dat de werkzaamheden de klachten kunnen onderhouden of verergeren, zoals door de fysiotherapeut is verklaard, is hiervoor niet voldoende.

5.20.
Dit betekent – zo volgt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2013, dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel in dit geval niet van toepassing is en op [de werknemer] de volledige stelplicht en bewijslast rust. [de werknemer] dient op grond van artikel 7:658 lid 2 BW te stellen en zo nodig te bewijzen dat de klachten aan haar linkerschouder (een inklemming gevolgd door een ruptuur van de linkerschouderpees) in de uitoefening van haar werkzaamheden zijn ontstaan. Indien zij hierin slaagt, is vervolgens de vraag aan de orde of Hemera de op haar rustende zorgplicht is nagekomen.

5.21.
Uit het voorgaande blijkt dat [de werknemer] gelet op de betwisting door Hemera, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er een causaal verband is tussen haar gezondheidsklachten aan haar linkerschouder en haar werkzaamheden bij Hemera. Dat de werkzaamheden kunnen leiden tot een inklemming van de pees gevolgd door een ruptuur, is weliswaar gesteld door [de werknemer] onder verwijzing naar het rapport van Jonker maar dit rapport heeft zij niet overgelegd. Evenmin heeft zij een bewijsaanbod op dit punt gedaan. Uit geen van de door [de werknemer] aangehaalde rapportages van deskundigen of uit de door haar ingevulde lijsten volgt dat een inklemming of een ruptuur van de schouder kan ontstaan door de werkzaamheden die [de werknemer] bij Hemera verrichtte. Door Hemera is onder verwijzing naar de bevindingen van Klop en Broere gemotiveerd betwist dat de oorzaak daarvan in de werkzaamheden op het naaiatelier kan worden gevonden. Voor zover [de werknemer] stelt dat deze inklemming en ruptuur het gevolg is van het tillen van de zakken kleding, heeft zij deze stelling in de dagvaarding eveneens niet nader onderbouwd en ter zitting is dit aspect in het geheel niet meer aan de orde gesteld door [de werknemer] . Gelet op de gemotiveerde betwisting door Hemera, onder verwijzing naar diverse deskundigeberichten en de op [de werknemer] rustende stelplicht, had van [de werknemer] meer onderbouwing verwacht mogen worden. Nu deze is uitgebleven, komt de kantonrechter niet toe aan een nadere bewijsopdracht.

5.22.
Nu [de werknemer] niet is geslaagd in de op haar rustende stelplicht ten aanzien van het causale verband tussen de arbeidsomstandigheden en haar gezondheidsschade, komt de kantonrechter niet toe aan een verdere beoordeling van de zaak, te weten of Hemera haar zorgplicht heeft geschonden. De vordering van [de werknemer] wordt afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2015:10965