Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 110614 mishandeling 17-jarige; psychisch letsel in overwegende mate gevolg mishandeling; causaal verband aangenomen

Rb Oost-Brabant 110614 mishandeling 17-jarige; psychisch letsel in overwegende mate gevolg mishandeling; causaal verband aangenomen;
- onzekerheid oorzaken studievertraging; 1 jaar toegerekend aan depressie agv mishandeling; toewijzing conform Richtlijn Letselschaderaad;
- opgebouwde studieschuld gedurende vertragingsjaar vastgesteld op de helft van twee jaar zonder studiefinanciering; € 4.400,-;
- vordering tzv mantelzorg afgewezen; niet aannemelijk dat inschakeling professionele krachten normaal en gebruikelijk zou zijn;
- geen blijvende fysieke of psychische beperkingen; vordering economische kwetsbaarheid afgewezen; 
- gekeken moet worden naar het geheel van feiten en omstandigheden toekenning EUR 4.000,-
-
 onvoldoende onderbouwd dat kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan instructie zaak of voorbereiding procedure

2 De feiten
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende vaststaande feiten.

2.1.
Op 29 oktober 2005 omstreeks 02:00 uur is [eiser] op straat mishandeld door [gedaagden]. [eiser] was toen 17 jaar oud, de [gedaagden] waren destijds 21 en 17 jaar oud. [eiser] had met vrienden een café bezocht en was op de fiets op weg naar huis toen hij door [gedaagden] werd belaagd. [eiser] was alleen, [gedaagden] waren in gezelschap van twee andere jongens. [eiser] is tegen de grond geslagen en vervolgens meermaals door [gedaagden] geschopt tegen zijn rug, zijn hoofd en zijn gezicht, terwijl hij op de grond lag. Toen [eiser] overeind trachtte te komen hebben zij hem - terwijl hij op handen en knieën zat - nogmaals tegen het hoofd geschopt. Vervolgens hebben ze hem naar zijn huis gebracht/gesleept, waar ze zijn vader hebben gevraagd om teruggave van een jas van [gedaagde 2] die [eiser] drie weken eerder mee naar huis had genomen en niet had teruggegeven. [eiser] heeft bij deze mishandeling ernstig letsel opgelopen.

2.2.
Bureau Schadebemiddeling in Eindhoven heeft in een rapport van 13 januari 2006 de materiële en immateriële schade van [eiser] tot op dat moment begroot op een bedrag van € 3.096,67. Dit bedrag is door [gedaagden] vergoed.

2.3.
Wegens de mishandeling is [gedaagde 1] op 31 maart 2006 door de politierechter veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur. [gedaagde 2] is op 23 mei 2006 door de kinderrechter veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur, een leerstraf van 30 uur, en voorwaardelijk tot zes weken jeugddetentie.

2.4.
[eiser] is als benadeelde partij in de beide strafzaken niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft zijn schadevordering.

2.5.
Bij brief van 7 januari 2010 heeft [eiser] [gedaagden] civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te lijden als gevolg van de mishandeling.

3 De vorderingen

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat zij (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] lijdt door de mishandeling die plaatsvond op 29 oktober 2005;
II. [gedaagden] (hoofdelijk) veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 77.491,11, vermeerderd met wettelijke rente;
III. [gedaagden] (hoofdelijk) veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ad € 9.000,-, althans (conform Voorwerk II) ad € 1.788,-;
IV. [gedaagden] (hoofdelijk) veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.

3.2.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de schade van [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagden] op 29 oktober 2005.

Aansprakelijkheid

4.2.
[gedaagden] hebben hun aansprakelijkheid jegens [eiser] erkend. [eiser] heeft dan ook geen belang bij de door hem onder I gevorderde verklaring voor recht. De vordering van [eiser] zal op onderdeel I daarom worden afgewezen.

Eigen schuld

4.3.
Ter beperking van hun schadevergoedingsverplichting doen [gedaagden] in deze procedure een beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser] in de zin van artikel 6:101 BW. Zij voeren hiervoor aan dat [eiser] een jas van [gedaagde 2] had gestolen en niet bereid was die jas terug te geven. Volgens [gedaagden] vormde deze diefstal de aanleiding voor de mishandeling. [eiser] erkent dat de jas van [gedaagde 2] bij hem thuis lag, maar betwist dat hij deze jas had gestolen en niet wilde teruggeven.

4.4.
De rechtbank overweegt dat ook als het zo is geweest dat [eiser] de jas van [gedaagde 2] had gestolen, en dit de aanleiding vormde voor de mishandeling, dit geen grond vormt om te oordelen dat [eiser] wegens eigen schuld zijn schade geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen. Deze beweerdelijke diefstal vormde immers geen enkele rechtvaardiging voor het buitensporige en misplaatste geweld waaraan [gedaagden] [eiser] hebben blootgesteld, zodat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht voor [gedaagden] geheel in stand blijft.

Bureau Schadebemiddeling

4.5.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van een schadebedrag van € 77.491,11 bestaande uit materiële schade (€ 61.436,11) en immateriële schade (€ 16.055,-).

4.6.
[gedaagden] voeren ter verweer aan dat de schade van [eiser] door Bureau Schadebemiddeling is vastgesteld op € 3.096,67 en dat zij dit bedrag volledig hebben vergoed. Zij betwisten dat de schade van [eiser] meer beloopt dan dit bedrag.

4.7.
De rechtbank overweegt dat de schadebegroting door Bureau Schadebemiddeling slechts ziet op de schadeposten die op 13 januari 2006 bekend waren. Met toekomstige schade is daarbij uitdrukkelijk geen rekening gehouden en van een finale kwijting is geen sprake geweest. Het staat [eiser] daarom vrij in deze civiele procedure alsnog vergoeding te vorderen van zijn volledige schade. Vanzelfsprekend dient er daarbij wel rekening mee te worden gehouden dat voor een aantal schadeposten reeds een vergoeding door [gedaagden] is betaald.

Lichamelijk letsel

4.8.
Tussen partijen staat vast dat de mishandeling bij [eiser] heeft geleid tot een hersenschudding, een bloeduitstorting boven het linkeroog, een neusfractuur, een snee in de bovenlip en verschillende kneuzingen, onder andere in de rug. [eiser] stelt dat door de mishandeling ook een stuk van zijn voortand is afgebroken en dat hij een fractuur aan zijn rechter pols (scaphoidfractuur) heeft opgelopen. Dit wordt door [gedaagden] betwist. Volgens hen blijkt uit het medisch dossier niets van gebitsschade en dateerde de fractuur aan de pols al van augustus 2005.

4.9.
Ter onderbouwing van zijn lichamelijk letsel heeft [eiser] een rapport in het geding gebracht dat is opgesteld door zijn medisch adviseur [naam], die als arts/RGA werkzaam is bij MediThemis. In dit rapport van 2 maart 2010 staat onder meer een samenvatting van een aantal brieven en verslagen van medisch behandelaars van [eiser] inzake zijn neus- en polsfractuur. Deze brieven en verslagen zelf zijn door [eiser] niet overgelegd. De medisch adviseur heeft in zijn rapport ook een samenvatting gegeven van (delen uit) het huisartsjournaal. Deze delen uit het huisartsjournaal zijn door [eiser] wel in het geding gebracht, evenals een uitdraai van patiëntgegevens van zijn tandarts.

4.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat bij de mishandeling een stukje van zijn voortand is afgebroken. Blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft [eiser] hiervan op 1 november 2005 melding gedaan tegenover de politie, en uit de door [eiser] overgelegde informatie van zijn tandarts blijkt voldoende dat door de mishandeling een beschadiging is opgetreden aan een van zijn voortanden (element 21).

4.11.
Over het polsletsel heeft de medisch adviseur van [eiser] op basis van de voor hem beschikbare medische informatie geconcludeerd dat de scaphoïdfractuur niet door de mishandeling zelf is ontstaan, maar dat de mishandeling wel de aandacht op de pols heeft doen vestigen wat heeft geleid tot het stellen van de juiste diagnose. De conclusie van de medische adviseur van [eiser] houdt in dat de fractuur is al in augustus 2005 moet zijn ontstaan maar toen niet is gediagnostiseerd. De rechtbank volgt de medisch adviseur hierin en neemt als vaststaand aan dat de fractuur in de pols niet is veroorzaakt door de mishandeling.

4.12.
De rechtbank acht heel wel mogelijk, zoals [eiser] stelt, dat de mishandeling heeft geleid tot een verergering van de reeds bestaande klachten aan de pols omdat [eiser] zijn hoofd met zijn handen heeft willen afschermen en zodoende verschillende trappen tegen zijn handen heeft gekregen. De verergering van klachten heeft er ook toe geleid dat nader onderzoek is gedaan aan de pols, waarbij de oude fractuur is ontdekt. Nu echter vaststaat dat de fractuur dateerde van vóór de mishandeling, kunnen de klachten die verband houden met die fractuur slechts worden beschouwd als een gevolg van de mishandeling indien en voor zover kan worden vastgesteld dat die mishandeling een negatieve invloed heeft gehad op het herstel van de oude fractuur. Hierover is door [eiser] niets gesteld. Ook uit de overgelegde medische stukken valt niets op te maken over de invloed die de mishandeling (mogelijk) heeft gehad op het problematische verloop van de polsklachten en het bereiken van een niet optimale eindtoestand. De schadelijke gevolgen van de polsfractuur kunnen daarom niet voor rekening worden gebracht van [gedaagden]. De rechtbank zal dit meenemen bij de beoordeling van de verschillende schadeposten.

Psychisch letsel

4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] na 29 oktober 2005 psychische klachten heeft ondervonden. [eiser] stelt dat die klachten ernstig en langdurig waren en verband hielden met de mishandeling. Dit wordt door [gedaagden] betwist.

4.14.
Ter onderbouwing van zijn psychisch letsel heeft [eiser] overgelegd een deel van het huisartsjournaal, brieven van zijn behandelend psycholoog van 22 maart 2006 en 3 juli 2006, en het rapport van zijn medisch adviseur van 2 maart 2010. Uit de stukken van de huisarts en de psycholoog valt kort gezegd het volgende op te maken.

4.14.1.
Op 21 november 2005, 15 december 2005 en 27 januari 2006 heeft [eiser] zich bij zijn huisarts gemeld met psychische klachten die verband hielden met de mishandeling. In verband met deze klachten heeft de huisarts [eiser] eind januari 2006 voor behandeling doorverwezen naar een psycholoog. Deze heeft op 22 maart 2006 aan de huisarts laten weten dat [eiser] ernstige angstklachten en matig depressieve klachten had. Volgens de psycholoog waren er naast de mishandeling nog twee andere thema’s waarmee [eiser] te kampen had, te weten het gemis van en boosheid op zijn moeder en de zorg om zijn vader.

4.14.2.
Op 3 juli 2006 heeft de psycholoog als volgt aan de huisarts gerapporteerd:

“In maart jl. berichtte ik u over de behandeling van de traumatische en depressieve klachten van cliënt. In april vond de rechtszaak tegen cliënts mishandelaars plaats. In die periode was de behandeling met name ondersteunend van aard. De grote emotionele steun van vrienden en familie, een goed pakket aan gunstige regelingen op school en het vlot lichamelijk herstel hebben cliënts zelfvertrouwen en emotionele stabiliteit mede bevorderd. Daarnaast zijn cliënts doorzettingsvermogen en zijn ‘overwinnaarsmentaliteit’ (zoals wij dit noemden in therapie) als succesfactoren te noemen in dit herstelproces. Het verdriet over het vertrek van zijn moeder was door de heftige emoties van de rechtszaak naar de achtergrond verdwenen en speelden niet meer. Na de rechtszaak werd de animo en motivatie voor therapie duidelijk minder. Na een telefonisch contact gaf cliënt aan dat hij het goed maakte, enkele taken en activiteiten had hervat en verdere behandeling voor dit moment niet noodzakelijk achtte.”

4.14.3.
Op 4 maart 2008 heeft [eiser] zich opnieuw tot zijn huisarts gewend met psychische klachten. De huisarts heeft het volgende gerapporteerd:

“21-02-2008:
S: Vader aan de lijn. Hij maakt zich ongerust over [eiser]. → kan niets over zeggen of hij hier geweest is. → advies om samen te komen”
29-02-2008:
S: iemand roc stelt emdr voor → naar mij komen
P: op consult komen
04-03-2008:
S: nog steeds veel moeite met mishandeling, dacht dat zou doodgaan. Is geen prater.
E: posttraumatische stresssyndroom
P: psychologen → emdr
04-03-2008:
P: Naar: pschologische zorg”

4.14.4.
Ook op 2 juni 2009 heeft [eiser] zijn huisarts bezocht in verband met psychische klachten. De huisarts heeft gerapporteerd:

“02-06-2009:
S: heeft hulp nodig
E: depressief
P: wrsch medicatie nodig → eerst diagnostiek en daarna overleg over medicatie”

4.14.5.
Op 2 juli 2009 bezocht [eiser] opnieuw zijn huisarts, die daarover het volgende heeft gerapporteerd:

“02-07-2009:
S: Dhr. heeft agv life-events last gehad van suicidegedachten (soms concreet, geen wens: gaat het niet uitvoeren). Voelt zich ondanks ingezette hulp (psycholoog: cgt en emdr) niet verder komen. Voelt stemmingsschommelingen. Wil graag voor 100% herstellen. Gaat per direct 1 jaar stoppen met opleiding om tot rust te komen. Ziet dit als kans op herstel.
O: Klamme handen, verdrietig, somber
E: Depressie
P: Innemen vragenlijsten + CIDI
P: Daarna beleid bepalen.”

4.15.
Op basis van deze informatie van huisarts en psycholoog heeft de medisch adviseur van [eiser] geconcludeerd dat de psychische problemen van [eiser], die uiteindelijk zelfs hebben geleid tot een depressief toestandsbeeld, het (directe) medisch gevolg zijn geweest van de mishandeling. De medisch adviseur onderkent dat de echtscheidingsproblematiek van zijn ouders voor [eiser] duidelijk impact heeft gehad en dat dit niet bevorderlijk zal zijn geweest voor de algehele draagkracht en mentale weerbaarheid van [eiser], maar hij is stellig van mening dat [eiser] zonder de mishandeling niet zo ernstig geestelijk in de knel zou zijn gekomen als nu het geval is geweest.

4.16.
[eiser] doet ter onderbouwing van zijn schadevordering een beroep op deze conclusie van zijn medisch adviseur.

4.17.
[gedaagden] voeren het volgende verweer. Voor zover [eiser] al serieuze psychische klachten zou hebben gehad - in juli 2006 was behandeling niet meer nodig - kwamen die niet voort uit de mishandeling. De psycholoog relateerde de klachten van [eiser] in maart 2006 niet alleen aan de mishandeling maar ook aan de problematische echtscheiding van zijn ouders en de verbreking van het contact met zijn moeder. Het is een feit van algemene bekendheid dat ouderverstoting grote psychische gevolgen kan hebben. De medisch adviseur van [eiser] heeft uit beperkte informatie waarover hij beschikte niet de conclusie kunnen trekken dat de psychische klachten van [eiser], en met name ook de depressie in juli 2009, het gevolg zijn geweest van de mishandeling, nu daarin niet meer staat dan dat [eiser] op 2 juli 2009 - derhalve vier jaar na het incident - als gevolg van life events last heeft gehad van suïcidale gedachten, terwijl nergens uit blijkt welke life events dat zijn geweest.

4.18.
De rechtbank overweegt dat over de psychische problemen van [eiser] slechts beperkt medische informatie beschikbaar is, maar zij acht op basis van die informatie toch voldoende aannemelijk dat de psychische problemen van [eiser] in overwegende mate gerelateerd zijn geweest aan de mishandeling door [gedaagden]. Voor wat betreft de periode van november 2005 tot juli 2006 blijkt dit zonder meer uit de informatie van de huisarts en de psycholoog. Weliswaar bleek [eiser] ook te worstelen met de problematische echtscheiding van zijn ouders en het vertrek van zijn moeder, maar de mishandeling vormde de aanleiding voor de hulpvraag van [eiser] en ook de voornaamste oorzaak van zijn (angst)klachten op dat moment, waarvoor hij zich onder behandeling heeft gesteld bij de psycholoog. Ook de psychische klachten van [eiser] in de periode omstreeks maart 2008 vonden hun oorzaak primair in de mishandeling, zo begrijpt de rechtbank uit het huisartsjournaal. De huisartsinformatie over de situatie in juni en juli 2009 geeft weliswaar geen uitsluitsel over de precieze oorzaak van de depressie waarvan op dat moment sprake was, maar de omschrijving in het journaal wijst er op dat de reeds langer bestaande klachten hebben geleid tot een depressie. Die reeds langer bestaande klachten werden, zoals hiervoor is overwogen, primair veroorzaakt door de mishandeling. De mishandeling heeft dan ook een grote impact gehad op het geestelijk welbevinden van [eiser] en de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de medisch adviseur van [eiser] dat [eiser] zonder de mishandeling geen depressie zou hebben ontwikkeld.
Gezien de grote mate van schuld van [gedaagden] aan hun onrechtmatige gedragingen, en omdat hier sprake is van psychische schade waarvan voorzienbaar was dat de ernstige mishandeling daartoe zou kunnen leiden, kunnen de psychische klachten van [eiser] - ook zijn depressieve klachten in 2009 - als een gevolg van de mishandeling aan [gedaagden] worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.

4.19.
In hoeverre deze psychische klachten hebben geleid tot voor vergoeding in aanmerking komende schade voor [eiser], zal de rechtbank hierna per afzonderlijke schadepost beoordelen.

ECLI:NL:RBOBR:2014:3180