Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-NL 180213 whiplash; ongeval uit 1995; obv rapporten neuro- en neuropsycholoog zijn klachten gevolg van ongeval

Rb Oost-NL 180213 whiplash; ongeval uit 1995; obv rapporten neuro- en neuropsycholoog zijn klachten gevolg van ongeval; mbt vav is nader bewijs nodig;
- kosten gevorderd en toegewezen € 7.368,90 + griffierecht, totaal € 7.635,90

3 Het verzoek en het verweer daartegen
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:

Reaal te gelasten de onderhandelingen over de aan [verzoeker] te vergoeden schade te heropenen;
te bepalen dat bij de schaderegeling als uitgangspunt dient te worden genomen het expertiserapport van Notermans (inclusief het rapport van Cho Chia Yuen) en dat partijen er dus van moeten uitgaan dat alle in het rapport van Notermans en het rapport van Cho Chia Yuen genoemde klachten en beperkingen van [verzoeker] een gevolg zijn van het ongeval van 11 juni 1995;
Reaal te gelasten mee te werken aan een berekening van het verlies van arbeidsvermogen en de pensioenschade van [verzoeker] door het Nederlands Rekencentrum Letselschade en de daaraan verbonden kosten te betalen;
Te bepalen dat de bedoelde berekening door het Nederlands Rekencentrum Letselschade dient plaats te vinden op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in de notitie van de advocaat van [verzoeker] d.d. 6 februari 2012;
De door [verzoeker] voor deze procedure gemaakte kosten te begroten op € 5.844,30 (inclusief BTW) indien partijen in het kader van deze procedure niet voor de rechter verschijnen dan wel te bepalen op € 7.368,90 (inclusief BTW) indien wel een verschijning van partijen wordt gelast alsmede met de door [verzoeker] verschuldigde griffierechten en deze kosten ook toe te wijzen in die zin dat Reaal wordt veroordeeld ze aan [verzoeker] te betalen.

3.2.
De grondslag van het verzoek is het volgende. Reaal heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval in 1995 erkend en dus is zij gehouden om de gehele geleden schade te vergoeden. Ter vaststelling van de schade zijn in opdracht van beide partijen onderzoeken uitgevoerd en rapportages opgesteld. Deze rapportages zijn op een deugdelijke wijze tot stand gekomen en de conclusies in die rapportages (de klachten en beperkingen zijn ongevalsgevolg) zijn deugdelijk onderbouwd en daarom dient op grond van die rapportages verder de schade te worden afgewikkeld. In strijd met het voorgaande stelt Reaal zich op het standpunt dat de klachten en beperkingen van [verzoeker] niet als ongevalsgevolg zijn aan te merken en heeft zij eenzijdig de schade afgewikkeld. [verzoeker] is het daarmee niet eens en wenst dat de schadeafwikkeling wordt voortgezet, waarbij de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen tot uitgangspunt worden genomen. In het verlengde daarvan verzoekt [verzoeker] om Reaal te gelasten om mee te werken aan berekening van het voor [verzoeker] uit het ongeval voortvloeiende verlies van arbeidsvermogen en de daarmee verband houdende pensioenschade.

3.3.
Reaal heeft verweer gevoerd. Primair heeft Reaal zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen, dan wel [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onderhavige geschil geen deelgeschil is. Kort samengevat heeft Reaal daartoe gesteld dat [verzoeker] met zijn verzoeken in wezen het volledige geschil ter beoordeling aan de rechtbank voorlegt. Daarvoor is de deelgeschilprocedure niet bedoeld, aldus Reaal. Bovendien kunnen de verzoeken van [verzoeker] niet zonder nadere bewijslevering worden toegewezen, zodat ook om die reden deze zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Subsidiair heeft Reaal verweer gevoerd tegen de afzonderlijke verzoeken. Hierover wordt als volgt geoordeeld.

4 De beoordeling
4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
Voorts geldt dat het voorleggen van meerdere deelgeschillen in één procedure in beginsel mogelijk is. Daarbij moet echter wel voor ogen worden gehouden dat de deelgeschilprocedure er niet op is gericht de rechter over een groot aantal deelgeschillen te laten oordelen. Het verder onderhandelen, al dan niet met behulp van een mediator, of het instellen van een bodemprocedure, is dan een meer geëigende weg (Kamerstukken II, 2008-2009, 31518, nr. 8, p. 7). De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
4.2.
Anders dan Reaal heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet het gehele geschil aan de rechtbank heeft voorgelegd. Uit het partijdebat blijkt namelijk dat hetgeen partijen in de kern verdeeld houdt enkel de vraag betreft of de klachten en beperkingen die [verzoeker] ondervindt als ongevalsgevolg hebben te gelden (het causaliteitsvraagstuk) en of de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen in dat kader tot uitgangspunt moeten worden genomen. Vastgesteld zal dan ook moeten worden of Reaal gerechtvaardigde zwaarwegende bezwaren heeft tegen de inhoud of wijze van totstandkoming van die rapportages. Bewijslevering is daarbij in beginsel niet aan de orde, evenmin betreft dat het gehele geschil. Mocht het verzoek worden toegewezen, dan vloeit daaruit automatisch voort dat partijen verder zullen moeten onderhandelen. Eén van de onderhandelingspunten zal dan de schadepost verlies van verdienvermogen zijn. Ook ten aanzien van dat punt heeft [verzoeker] verzoeken gedaan (c en d). Dat een beslissing op die verzoeken tot gevolg heeft dat een groot deel van de geschilpunten zal zijn opgelost, maakt nog niet dat het gehele geschil thans ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Uit de door [verzoeker] overgelegde schadestaat blijkt immers dat er naast verlies verdienvermogen onder meer nog sprake is van kosten die met het ongeval samenhangen en van smartengeld. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [verzoeker] in zijn verzoek ontvankelijk is (artikel 1019w Rv).
4.3.
Dan dient de rechtbank – mede gelet op het door Reaal gevoerde verweer – te beoordelen of de door [verzoeker] verzochte beslissingen voldoende kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). Daarbij zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaat moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Reaal heeft in dat kader betoogd dat de verzoeken van [verzoeker] niet kunnen worden toegewezen zonder nadere bewijslevering. Op grond daarvan zouden de verzoeken moeten worden afgewezen, aldus Reaal. Uit de toelichting op het verweer blijkt dat het zich toespitst op de verzoeken onder C en D. Daarom zal daar bij de behandeling van die verzoeken nader op worden ingegaan.

Verzoek A
4.4.
[verzoeker] heeft onder A verzocht om Reaal te gelasten de onderhandelingen over de aan [verzoeker] te vergoeden schade te heropenen. De rechtbank merkt allereerst op dat dit verzoek, in samenhang bezien met verzoek B, geen zelfstandige betekenis toekomt. Een eventuele toewijzing van het verzoek onder B brengt namelijk automatisch mee dat de onderhandelingen zullen moeten worden heropend. Reaal heeft immers eenzijdig de schade afgewikkeld met een beroep op het standpunt dat de rapporten van Notermans en Cho Chia Yuen niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Wordt geoordeeld dat die rapporten wel als uitgangspunt hebben te gelden, dan zal Reaal dat standpunt niet kunnen handhaven en zullen de onderhandelingen moeten worden voortgezet. In zoverre heeft [verzoeker] dan ook geen belang bij verzoek A. Voorts geldt dat de deelgeschilprocedure naar haar aard ook niet bedoeld is om partijen, die niet met elkaar in onderhandeling zijn (waarvan in casu sprake is), aan de onderhandelingstafel te dwingen. Het doel van de procedure is nu juist om lopende buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). In zoverre is het verzoek onder A dan ook niet toewijsbaar.

Verzoek B
4.5.
[verzoeker] heeft onder B – kort samengevat – verzocht om te bepalen dat de rapporten van Notermans en Cho Chia Yuen tot uitgangspunt moeten worden genomen bij de schadeafwikkeling. In dat kader wordt het volgende overwogen. Vast staat dat partijen destijds overeenstemming hadden over de persoon van de deskundige (Notermans is door Reaal voorgesteld) en de vraagstelling. Beide partijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de rapportages en werden daarbij bijgestaan door deskundigen op het gebied van de afwikkeling van letselschades. In die situatie geldt dat de inhoud van de rapportages in beginsel tussen partijen bindend is, tenzij tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van de reeds opgestelde rapporten zwaarwegende bezwaren bestaan.
In dat kader heeft Reaal gesteld dat Notermans uitsluitend en alleen is afgegaan op de door [verzoeker] verstrekte informatie, welke informatie afwijkt van de informatie die blijkt uit de medische stukken en de eerder door [verzoeker] aan Reaal verstrekte informatie (meer in het bijzonder ten aanzien van de gevolgen van het ongeval uit 1972) alsmede dat de conclusies die Notermans verbindt aan het rapport van Cho Chia Yuen ten aanzien van de cognitieve klachten niet stroken met het rapport van Cho Chia Yuen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Reaal verwezen naar de adviezen van haar eigen medisch adviseur van 3 januari 2007 en 31 juli 2012.
4.6.
Hierover wordt als volgt overwogen. De opdracht aan Notermans is destijds verstrekt door de medisch adviseur van Nieuwe Hollandse Lloyd onder toezending van – kennelijk relevant geachte – medische informatie. Dit betrof twee brieven van neuroloog Van der Graaff en twee brieven van revalidatie arts Verhulsdonck. Uit de rapportage van Notermans blijkt dat hij kennis heeft genomen van die medische informatie. Zo bespreekt Notermans de bevindingen van Van der Graaff en heeft hij de in Arnhem gemaakte MRI scan herbeoordeeld. Dat Notermans zich enkel heeft gebaseerd op de uitlatingen van [verzoeker] zelf, is dus onjuist. Voorts heeft Notermans in zijn rapportage wel degelijk aandacht besteed aan het ongeval uit 1972. De opmerking van Notermans dat de klachten als gevolg van het ongeval uit 1972 grotendeels zijn verdwenen impliceert bovendien dat er nog klachten waren en dat strookt ook met de opmerkingen die [verzoeker] daarover zelf heeft gemaakt. Ten slotte is het juist dat Notermans de cognitieve klachten van [verzoeker] ernstiger heeft weergegeven dan Cho Chia Yuen. Dat is verklaarbaar. Cho Chia Yuen heeft zich gericht op de feitelijke test uitslagen en Notermans heeft deze uitslagen in een breder perspectief geplaatst en vastgesteld wat de gevolgen zijn van de door Cho Chia Yuen vastgestelde beperkingen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren die Reaal tegen de rapportage heeft geuit niet dermate zwaarwegend zijn dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de rapportages in beginsel bindend zijn. Uit die rapportages volgt dat de daarin genoemde klachten en beperkingen een gevolg zijn van het ongeval in 1995. Die conclusies zullen worden gevolgd en daarom wordt het verzoek onder B toegewezen.

Verzoek C en D
4.7.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de verzoeken C en D voorop dat een berekening van het verlies verdienvermogen (verzoek C) pas kan worden uitgevoerd als partijen overeenstemming hebben over de bij de berekening te nemen uitgangspunten (verzoek D). Om die reden zullen de verzoeken onder C en D gezamenlijk worden behandeld. [verzoeker] heeft ter zitting verzocht om ieder uitgangspunt afzonderlijk te beoordelen op de toewijsbaarheid daarvan. Deze uitgangspunten zijn als volgt opgesplitst:
De arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] staat in causaal verband met het ongeval
Zonder het ongeval zou [verzoeker] hebben doorgewerkt
Hij zou dan hebben doorgewerkt tot 65 jarige leeftijd
[verzoeker] zou dan nog een stijging in inkomen hebben gerealiseerd
De inkomensontwikkeling zou dan geweest zijn zoals weergegeven in de notitie bij de brief van 6 februari 2012

4.8.
Reaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verzoeken niet zonder nadere bewijslevering kunnen worden toegewezen en dat deze verzoeken zich dus niet lenen voor behandeling in een deelgeschil. Op dat verweer zal hieronder nader worden ingegaan.

4.9.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het ongeval volledige arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt (punt 1) gesteld dat de arbeidsongeschiktheid geheel en al samenhangt met de klachten en beperkingen die door het ongeval zijn veroorzaakt. Hij heeft op wilskracht nog gedeeltelijk kunnen werken na het ongeval, maar uiteindelijk moest hij eraan toegeven dat werken niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Een en ander wordt door de rapportage van Notermans ook bevestigd, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft voorts gewezen op een brief van de bedrijfsarts van Akzo dr. A.G.M. Giesen waarin wordt geschreven dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Reaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In dat kader heeft Reaal allereerst gesteld dat [verzoeker] na het ongeval gewoon heeft doorgewerkt. Daartoe heeft zij ook verwezen naar de rapportages van Notermans en Cho Chia Yuen waaruit volgt dat [verzoeker] nog voor 50% zou kunnen werken. Voorts heeft Reaal gesteld dat de arbeidsongeschiktheid mede is veroorzaakt door de reorganisatie die bij Akzo gaande was ten tijde van het ongeval in 1995 en de periode daarna. Ook heeft Reaal gesteld dat de arbeidsongeschiktheid ook (mede) kan zijn veroorzaakt door het eerdere ongeval uit 1972 en door kwesties die liggen binnen de privésfeer van [verzoeker]. Ten aanzien van de brief van dr. Giesen heeft Reaal gesteld dat die brief niet als uitgangspunt kan worden genomen, omdat de bedrijfsarts van Akzo niet als objectief kan worden beschouwd.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door Reaal en gelet op het ontbreken van de dossierstukken van het GAK (waaruit kan worden afgeleid op welke wijze en op grond waarvan de volledige arbeidsongeschiktheid is vastgesteld) kan thans nog niet definitief worden beslist. Instructie is gelet op de daarmee gepaard gaande tijd geld en moeite in een deelgeschil echter niet aan de orde. Daarom is onderdeel 1 niet toewijsbaar.

4.10.
De overige 4 uitgangspunten (2 t/m 5) zullen gelet op de samenhang daartussen gezamenlijk worden behandeld. [verzoeker] heeft zich ten aanzien van die punten op het standpunt gesteld dat hij - het ongeval weggedacht - zou hebben doorgewerkt tot 65-jarige leeftijd en dat hij een stijging van zijn inkomen zou hebben gerealiseerd. Ter onderbouwing van die stellingen heeft [verzoeker] - kort samengevat - gesteld dat hij tot aan het moment van het ongeval altijd uitstekend heeft gefunctioneerd. Gelet op de ontwikkelingen in de ict-branche kan er bovendien van worden uitgegaan dat zijn inkomen zich zou hebben ontwikkeld zoals in de notitie van 6 februari 2012 is weergegeven.
Reaal heeft betwist dat [verzoeker] zonder ongeval promotie gemaakt zou hebben. Voorts heeft Reaal, bij gebrek aan enige onderbouwende stukken, betwist dat [verzoeker] altijd goed heeft gefunctioneerd bij Akzo. Ook heeft Reaal, in het kader van de betwisting dat [verzoeker] altijd goed gefunctioneerd zou hebben en in het kader van de betwisting dat [verzoeker] tot zijn 65-ste zou hebben doorgewerkt, gewezen op de reorganisatie die bij Atos Origin (de onderneming die de informatiseringafdelingen van Akzo heeft overgenomen) heeft plaatsgevonden. Reaal heeft vraagtekens bij de veronderstelling dat [verzoeker] die reorganisatie – gelet op zijn leeftijd – zonder problemen zou zijn doorgekomen. Ook heeft Reaal gesteld dat het maar de vraag is of [verzoeker] zich aan de veranderende bedrijfscultuur zou hebben kunnen aanpassen. Daarnaast heeft Reaal gewezen op de ontwikkelingen in de ICT branche, waarin de werkgelegenheid is afgenomen. Reaal heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de door [verzoeker] gesuggereerde inkomensontwikkeling die hij zonder ongeval zou hebben doorgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat op deze punten van geschil, gelet op de hierboven weergegeven gemotiveerde betwisting door Reaal en het ontbreken van verdere onderbouwing door [verzoeker], nog niet definitief kan worden beslist. Voor nader instructie is echter, zoals hierboven aangegeven, in een deelgeschilprocedure geen plaats. De verzoeken onder C en D zijn op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.

Verzoek E
4.11.
[verzoeker] heeft verzocht om de kosten te begroten op € 7.368,90 (in het geval een zitting heeft plaatsgevonden, hetgeen ook het geval is geweest).

4.12.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18).

4.13.
Reaal heeft verweer gevoerd. Volgens haar is het deelgeschil onterecht ingesteld en dient daarom het verzoek om begroting van de kosten te worden afgewezen. Subsidiair heeft Reaal verweer gevoerd tegen het aantal uren waarmee in de verzochte kostenbegroting is gerekend.

4.14.
Aan het primaire verweer van Reaal zal voorbij worden gegaan nu vastgesteld is dat de verzoeken van [verzoeker] zich (deels) leenden voor behandeling in deelgeschil. Gelet op de omvang van het dossier en de complexiteit van de zaak komt de rechtbank de kostenbegroting niet bovenmatig voor en zullen de kosten conform het verzoek van [verzoeker] worden begroot op in totaal € 7.635,90 (€ 7.368,90 + € 267,00 griffierecht). Aan het niet nader gemotiveerde verweer van Reaal zal dan ook voorbij worden gegaan. [verzoeker] heeft tevens verzocht Reaal in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is eveneens toewijsbaar, aangezien het Reaal aansprakelijkheid voor de schade - waarvan deze kosten deel uitmaken - heeft erkend. ECLI:NL:RBONE:2013:3325