Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 110924 ZZP-er valt van dak (derde verdiepingsvloer) woning; inlener aansprakelijk, conclusie OM vanwege meineed getuigen

RBMNE 110924 ZZP-er valt van dak (derde verdiepingsvloer) woning; inlener aansprakelijk, conclusie OM vanwege meineed getuigen

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 17 november 2021; (geen publicatie bekend, red. LSA LM)

- de akte bewijslevering met productie I en II van 15 december 2021 van [eisende partij] ;

- de akte levering tegenbewijs van 26 januari 2022 van [gedaagde] ;

- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 14 juni 2022;

- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 29 november 2022;

- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 12 april 2023;

- de conclusie na enquête met productie III van 1 november 2023 van [eisende partij] ;

- de antwoordconclusie na enquête met productie 10 van 3 januari 2024 van [gedaagde] ;

- de “Conclusie Openbaar Ministerie” van 15 maart 2024, op de griffie ontvangen op 3 april 2024;

- de brief van 30 april 2024 van [gedaagde] ;

- de brief van 24 mei 2024 van [eisende partij] .

1.2.

Daarna is bepaald dat op 26 juni 2024 uitspraak zou worden gedaan.

1.3.

Op 14 juni 2024 heeft de Officier van Justitie het verzoek gedaan nadere stukken onder de aandacht van de kantonrechter te mogen brengen. De kantonrechter heeft dit toegestaan. Op 27 juni 2024 heeft de griffier dit aan de Officier van Justitie laten weten en verzocht de stukken uiterlijk 10 juli 2024 toe te sturen. De gemachtigden van partijen zijn hiervan ook op de hoogte gesteld en aan hen is meegedeeld dat zij tot 24 juli 2024 de gelegenheid hebben op de nadere stukken van het Openbaar Ministerie te reageren.

1.4.

Op 10 juli 2024 zijn van het Openbaar Ministerie drie processen-verbaal van verhoor in verband met verdenking van meineed ontvangen. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd. Op 9 augustus 2024 is daarop van de kant van [eisende partij] gereageerd. Van [gedaagde] is op 5 augustus 2024 een reactie ontvangen.

1.5.

Daarna is opnieuw bepaald dat uitspraak zal worden gedaan. Nu volgt dit vonnis.

2De kern van de zaak

2.1.

[eisende partij] heeft voor [gedaagde] werkzaamheden verricht. Op de bouwplaats is hij gevallen. Over de toedracht verschillen partijen van mening. [gedaagde] vindt dat het niet om een arbeidsongeval gaat en heeft aansprakelijkheid afgewezen. In deze procedure gaat het om de vraag of sprake is van een arbeidsongeval waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is en [eisende partij] recht heeft op schadevergoeding. De kantonrechter vindt van wel.

3De beoordeling

inleiding

3.1.

In juni 2020 werkte [gedaagde] in opdracht van de particuliere eigenaar van het [adres] in [woonplaats] aan de (ruw)bouw van een te realiseren nieuwbouwwoning. Op 26 juni 2020 heeft [eisende partij] als zzp’er bij dit bouwproject werkzaamheden verricht voor [gedaagde] . Die dag heeft daar een ongeval plaatsgevonden waarbij [eisende partij] letsel heeft opgelopen. Volgens [eisende partij] gaat het om een arbeidsongeval, waarvoor hij [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld. [gedaagde] heeft dat afgewezen. Volgens hem is sprake van een ongeluk na werktijd. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid is [eisende partij] deze procedure gestart.

wat vordert [eisende partij] ?

3.2.

[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [eisende partij] geleden en nog te lijden schade door het ongeval;

  2. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisende partij] te vergoeden alle door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente, voor wat betreft het smartengeld vanaf de datum van het ongeval en over de overige schadeposten vanaf de datum en het ontstaan daarvan of de datum van betekening van deze dagvaarding, tot de dag waarop de schade geheel zal zijn vergoed;

  3. [gedaagde] in de kosten van deze procedure veroordeelt, waaronder het griffierecht, de eigen bijdragen en de nakosten.
     

wat is er al beslist?

3.3.

Na de mondelinge behandeling van 7 oktober 2021 heeft de kantonrechter op 17 november 2021 uitspraak gedaan. De kantonrechter heeft in die uitspraak overwogen dat [eisende partij] en [gedaagde] van mening verschillen over de toedracht van het ongeval en in het verlengde daarvan over de vraag of het ongeval kwalificeert als arbeidsongeval. Volgens [eisende partij] is hij tijdens zijn werk van het dak van de woning die gebouwd werd gevallen, terwijl [gedaagde] zegt dat [eisende partij] van een zeecontainer is gevallen en dat het na werktijd gebeurde. Daarom heeft de kantonrechter beslist dat eerst de toedracht van het ongeval opgehelderd moet worden, en dat het aan [eisende partij] is die toedracht te bewijzen, voordat de vraag kan worden beantwoord of sprake is van een arbeidsongeval. Daarom is [eisende partij] in het vonnis van 17 november 2021 opgedragen te bewijzen dat hij op 26 juni 2020 tijdens zijn werk van het dak van woning in aanbouw is gevallen.

bewijsopdracht over toedracht

3.4.

[eisende partij] heeft aangegeven dat hij dat zowel met schriftelijke stukken wil bewijzen als door het horen van getuigen. Bij de schriftelijke stukken gaat het om een kopie van een anonieme handgeschreven brief die [eisende partij] heeft ontvangen en medische informatie van de Spoedeisende Eerste Hulp. Verder heeft [eisende partij] het strafrechtelijk procesdossier ‘Austin’ overgelegd. Dit dossier bevat het rapport van het onderzoek dat de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft gedaan en wat door de strafrechtelijke vervolging van [gedaagde] is voortgezet als strafrechtelijk onderzoek.

Verder zijn op drie momenten door de kantonrechter getuigen gehoord. Aan de kant van [eisende partij] zijn op 14 juni 2022 naast [eisende partij] nog vier andere getuigen gehoord en op 29 november 2022 is nog een vijfde getuige gehoord. Voor [gedaagde] zijn op 29 november 2022 twee getuigen gehoord en op 12 april 2023 is een laatste getuige aan de kant van [gedaagde] gehoord.
Na de getuigenverhoren hebben partijen een conclusie na enquête genomen. Verder heeft de Officier van Justitie in deze zaak aanleiding gezien te concluderen (artikel 42 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Partijen hebben daarna gebruik gemaakt van de mogelijkheid die lid 3 van dat artikel biedt om op de conclusie van het OM per brief te reageren.

hoe gaat het nu verder?

3.5.

De kantonrechter gaat in dit vonnis nu het bewijs, dat zijn de schriftelijke stukken en de verklaringen van de getuigen die de kantonrechter heeft gehoord, beoordelen (waarderen). In deze zaak ligt het redelijk zwart/wit: de lezingen van partijen over wat er op de 26e juni 2020 is gebeurd liggen zover uit elkaar dat de scenario’s niet met elkaar te verenigen zijn of te verklaren zijn vanuit een verschillende waarneming van hetzelfde voorval. Met andere woorden, of de ene partij of de andere partij spreekt (niet) de waarheid.

Verder merkt de kantonrechter op dat het voor de kwalificatie arbeidsongeval niet alleen nodig is dat komt vast te staan 1) dat [eisende partij] een ongeval is overkomen maar ook 2) dat dat tijdens het werken is gebeurd. Over het eerste aspect, dat [eisende partij] gevallen is, bestaat tussen partijen in feite geen discussie. Het spitst zich vooral toe op de vraag of het ongeluk tijdens zijn werk is gebeurd. Daarbij geldt dat de exacte toedracht niet hoeft komen vast te staan (zie ook 3.25 waar het toetsingskader voor werkgeversaansprakelijkheid vermeld staat).

3.6.

Nu volgt eerst de bewijswaardering door de kantonrechter. Daarna zal, voor zover dat nog nodig is, worden ingegaan op wat partijen in de (antwoord)conclusies na enquête hebben opgemerkt.

bewijs toedracht geleverd

3.7.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eisende partij] er in is geslaagd te bewijzen dat hij van het dak (de derde verdiepingsvloer) is gevallen terwijl hij nog aan het werk was. Dat wordt hierna vanaf punt 3.8 verder toegelicht. De versie van [gedaagde] bestempelt de kantonrechter als onwaar en in strijd met de waarheid afgelegd. Dat wordt vanaf rechtsoverweging 3.13 verder toegelicht.

val van verdieping tijdens werk

3.8.

[eisende partij] heeft als partijgetuige zijn eigen versie over de toedracht herhaald. Daarbij heeft hij verduidelijkt dat hij, voordat hij viel, op de bovenste verdiepingsvloer (de zolderverdieping) stond, niet op het dak. Hij stond daar omdat er nog twee pallets met giboblokken naar die verdieping moesten worden gehesen. Dat ging met een kraan. “Om de pallet gaan spanbanden/singels. Het betreft vier haken en twee banden. (…). De kraanmachinist was [getuige 1] . De lading moest bovenop de verdiepingsvloer worden gezet. Ik ben binnendoor gegaan naar boven en de lading werd door een gat in het dak op de verdiepingsvloer neergezet. Het paste er precies doorheen en ik kon er net doorheen om de haken los te maken. Daarna bewoog de lading nog en hierdoor viel ik naar beneden. Het gaat om een schuin dak met een gat erin. De kapel moest daar nog bovenop gezet worden. De pallet stond al, maar er is iets gebeurd waardoor de lading bewoog en dat heeft mij van het dak afgeduwd. (…) Ik viel op een betonnen vloer op de eerste verdieping, dat is de uitbouw. Ik heb de buurvrouw nog gezien in haar tuin omdat ik om mij heen keek of er iemand kwam om mij te helpen.”

Ook heeft hij verklaard dat hij op een pallet is gelegd en hij met een verreiker naar beneden is gehaald en vervolgens in de bus van [gedaagde] is gelegd, die hem naar het ziekenhuis heeft gebracht.

3.9.

De verklaring van [eisende partij] waar hij zegt dat het ongeluk tijdens zijn werk is gebeurd wordt ondersteund door dat wat de kraanmachinist, [getuige 1] , heeft verklaard als getuige bij de kantonrechter. Uit zijn verklaring valt af te leiden dat er nog gewerkt werd kort voor het ongeval. “Het was één van de laatste dingen waar we mee bezig waren.” verklaart [getuige 1] . Over de werkzaamheden heeft [getuige 1] gezegd dat hij pallets met kalkzandstenen aan het hijsen was en dat hij aanwijzingen kreeg, van [eisende partij] of iemand anders. De pallet heeft hij door een gat in het dak laten zakken. Omdat hij op een gegeven moment geen aanwijzingen meer kreeg en er ook geen reactie kwam op zijn vragen en hij via de camera van de kraan ook niks zag, is hij uit de cabine van de kraan gestapt. Op dat moment hoorde hij iemand heel hard schreeuwen, het geluid kwam vanaf de achterkant van de woning. Hij is zelf niet gaan kijken maar er werd hem gezegd dat er iemand was gevallen. Later zag hij dat [eisende partij] in de bak van een shovel lag. De val zelf heeft hij niet gezien.

3.10.

Dat er nog volop gewerkt werd op het perceel van het [adres] kan ook worden afgeleid uit de getuigenverklaringen van de heer [getuige 2] en mevrouw [getuige 3] . Zij zaten die middag in hun tuin. Hun tuin grenst aan het perceel van [adres] . De heer [getuige 2] verklaart dat hij “een rijdende machine, iets van een shovel.” hoorde en dat hij en zijn vrouw daarna op een gegeven moment een man heel hard hebben horen schreeuwen en vervolgens heel hard voortdurend hebben horen kermen. “Dat hield ook steeds aan. Wij werden er allebei heel naar van.” Ook mevrouw [getuige 3] heeft aan de kantonrechter verteld dat zij en haar man in de tuin zaten en “een ijselijke kreet” hoorden waar zij enorm van schrok. Daarna volgde een heel naar gekerm.

3.11.

Dat [eisende partij] is gevallen terwijl hij nog aan het werk was, kan verder ook worden afgeleid uit dat wat mevrouw [getuige 4] , ook een buurvrouw, als getuige heeft verklaard. Bovendien bevestigt haar verklaring die van [eisende partij] dat hij na zijn val op het dak van de uitbouw terecht is gekomen. [getuige 4] heeft namelijk onder meer verklaard: “Achter ons wordt een huis gebouwd. Het ligt vlakbij de erfgrens van onze tuin. Af ten toe hoorden wij herrie, graafmachines en muziek. Ik dacht even van wat zijn ze nu hard aan het meezingen. Maar het bleek een enorm geschreeuw te zijn. Ik schrok vreselijk. Ik liep naar buiten, naar de hoek waar ik het hoorde. (…) Toen ik naar de hoek van ons perceel ging, zag ik 4/5 mensen op de vloer van de eerste verdieping staan. Daar kwam een enorm gekerm vandaan. Het ging door merg en been. Er zat toen nog geen dak op. Het was 8 of 10 meter hoog. Ik zag mannen staan. Ze zagen mij ook. Ze konden zo de tuin in kijken. De mannen stonden in een kringetje om iets of iemand heen. Ik zag hem niet liggen. Maar hoorde wel dat het geluid daar vandaan kwam. Toen was het even stil. Ik dacht toen hij is dood. Toen hoorde ik weer gekerm, gelukkig. Het werk werd toen stil gelegd. (…) Dus ik wachtte op een ambulance of helikopter, maar die kwam niet. Het geschreeuw ging door. Tot mijn grote verbazing kwam er een verreiker aanrijden. Die ging omhoog. Meneer werd toen op een soort pallet gelegd. Het was een enorm gehannes. Een grote vent stond erbij op de verreiker. Het gebeurde aan de achterkant. Ze zijn hobbelend om het huis naar de voorkant gereden en hij is in een zwart busje gelegd. Ik was verbijsterd. Het busje was dicht, maar daar doorheen hoorde ik hem nog krijsen.” Verder heeft [getuige 4] ook verklaard: “De kraan bungelde boven het dak. Ik hoorde het geschreeuw, toen ben ik naar buiten gegaan. De kraan was op dat moment nog uitgeschoven, en werd op dat moment ingeschoven. Ik dacht daarom dat er een plaat op iemand was gevallen.” En als laatste verklaart [getuige 4] : “Ik weet absoluut zeker dat meneer op een verdiepingsvloer lag.”

3.12.

Ook bij de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) zijn verklaringen afgelegd. Het dossier ‘Austin’ bevat een proces-verbaal van verhoor van [eisende partij] als slachtoffer en een verklaring van [gedaagde] als verdachte. Verder zijn er processen-verbaal van verhoor opgemaakt van verschillende getuigen, onder wie de kraanmachinist [getuige 1] en buurvrouw [getuige 4] . De kantonrechter constateert dat ook de conclusie van het NLA bevestigt dat het ongeluk is gebeurd terwijl [eisende partij] aan het werk was. De NLA komt in het rapport ‘Austin’ namelijk tot de volgende beschrijving over de toedracht van het ongeval (p. 21): “Op 26 juni 2020 werkte (…) [eisende partij] als ZZP-er onder gezag van verdachte eenmanszaak [handelsnaam] , op de bouwplaats gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , waar een woning gebouwd werd. Op die dag werden er bouwmaterialen met de mobiele telescopische kraan naar de zolderverdieping gehesen. Deze bouwmaterialen werden via een opening in het dak van de woning in aanbouw op de zolderverdieping geplaatst. In het dak was een opening aanwezig zodat er op een later moment in het bouwproces een dakkapel geplaatst kon worden. Tijdens het afkoppelen van de last bevond slachtoffer (…) [eisende partij] zich op de zolderverdieping, nabij de opening. Toen hij de last afkoppelde raakte de last ontzet, waardoor hij uit de opening werd geduwd. Hij maakte een val van ruim vier meter en kwam neer op het dak van de onderliggende aanbouw. Hierbij heeft het slachtoffer (…) [eisende partij] zwaar lichamelijk en blijvend letsel opgelopen. De opening in het dak was vrij toegankelijk en er waren geen voorzieningen getroffen om valgevaar zoveel als mogelijk te doen voorkomen. Dit valgevaar heeft zich verwezenlijkt (…). Door meerdere personen die op de bouwplaats aanwezig waren, waaronder de verdachte, is het slachtoffer middels een verreiker van het dak van de aanbouw gehaald en vervolgens in de bus van verdachte geplaatst: vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer naar het ziekenhuis gebracht.”

geen val van zeecontainer na werktijd

3.13.

[eisende partij] heeft aan zijn kant ook [gedaagde] als getuige laten horen. De verklaring van [gedaagde] draagt op geen enkele manier bij aan het bewijs dat [eisende partij] moet leveren dat het ongeval tijdens het werk is gebeurd. Integendeel, uit dat wat [gedaagde] onder ede bij de kantonrechter heeft verklaard volgt een compleet ander verhaal: [eisende partij] zou na werktijd van een zeecontainer zijn gevallen terwijl hij zijn collega’s voor de grap wilde belagen met een emmer water. Toch is de kantonrechter van oordeel dat [eisende partij] in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Het verhaal van [gedaagde] is volstrekt ongeloofwaardig. De kantonrechter kent er dan ook geen waarde aan toe. Wat daarvan precies de reden is, wordt nu verder toegelicht.

3.14.

[gedaagde] (die met de achternaam [achternaam] vermeld staat in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 juni 2022) houdt ook tijdens zijn verhoor als getuige in deze procedure vol dat het werk al klaar was en men met een aantal mensen aan de achterkant van de woning wat aan drinken was. In zijn verklaring staat: “(…) we waren in euforische stemming omdat we op tijd klaar waren. Het dak was dicht, de laatste platen waren gehesen en gelegd, dus de hijskraan was daarna niet meer nodig. We zijn aan de achterkant van de woning in de schaduw wat gaan drinken met mijn zoon [getuige 5] , [eisende partij] , [getuige 6] en [getuige 7] . [getuige 6] was er de hele dag en [getuige 7] kwam ’s middags wat drinken. De Poolse mensen gingen hun eigen gang. Zij werkten daar ook, maar deden hun eigen ding. Ik heb een rondje gemaakt en foto’s genomen om te laten zien hoe het huis er inmiddels uitzag. [eisende partij] is toen naar zijn eigen bus gelopen om vrijetijdskleding aan te trekken. Toen ik terug kwam van het rondje lopen zaten alleen [getuige 7] en [getuige 6] er nog. Ik voegde mij daar weer bij en toen viel een emmer water en tuimelde [eisende partij] er achteraan. Zij vielen op een partij pallets die op de grond lagen, zowel de emmer water als [eisende partij] . Het klopt zeker niet dat de heer [eisende partij] op de aanbouw is gevallen. Het was meteen duidelijk dat hij veel pijn had. Ik heb geopperd om een ambulance te bellen, maar dat wilde [eisende partij] niet omdat [eisende partij] achterstanden had bij de zorgverzekeraar en er was geen zichtbaar letsel. Wij hebben hem op onze schouders meegenomen naar de bus en samen met mijn zoon heb ik hem naar het ziekenhuis gereden.”

3.15.

Van deze verklaring kon met enige goede wil in eerste instantie misschien nog worden gezegd dat die in een bepaald - zij het beperkt - opzicht enigszins werd ondersteund door de verklaringen van [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 5] (zoon van [gedaagde] ), maar met de stukken die de Officier van Justitie op 10 juli 2024 nog aan de kantonrechter heeft toegestuurd lukt dat in ieder geval niet meer. Uit die nadere stukken van het OM blijkt namelijk dat [getuige 6] en [getuige 7] meineed hebben gepleegd: zij hebben allebei bekend als getuige opzettelijk een valse verklaring te hebben afgelegd tijdens het verhoor bij de kantonrechter in deze rechtbank. Aan de verklaring van [getuige 6] en [getuige 7] komt daardoor geen enkele waarde toe. In principe blijft dan alleen de verklaring van [getuige 5] over ter ondersteuning van de verklaring van [gedaagde] . Die legt (veel te) weinig gewicht in de schaal. De verklaring van [getuige 5] is niet sterk. Hij verklaart namelijk dat hij het niet heeft zien gebeuren. Hij heeft verteld dat hij [eisende partij] wel op de grond heeft zien liggen maar dat hij er geen beeld meer van heeft of hij op de eerste verdieping lag of op de grond.

3.16.

De kantonrechter hecht er aan te benadrukken dat hij ook zonder de nadere stukken van het Openbaar Ministerie over - kort gezegd - meineed tot de conclusie zou zijn gekomen dat het “zeecontainer-scenario” dat door [gedaagde] is verkondigd niet geloofwaardig is. Dat heeft te maken met de uitkomst van het onderzoek van de NLA waarin (al) een vermoeden van beïnvloeding van getuigen is geconstateerd en wat één van de redenen is geweest voor het voortzetten van het onderzoek als strafrechtelijk onderzoek. Op p. 9 van het ‘Austin’ rapport staat het zo: “Nadat er een bezoek is gebracht aan de ongevalslocatie en er een eerste verklaring is afgenomen van het slachtoffer heeft verbalisant (…) de officier van justitie van het Functioneel Pakket te Amsterdam in kennis gesteld van het arbeidsongeval met zwaar lichamelijk letsel. Vanwege het vermoeden dat werkgever het slachtoffer na zijn val met een verreiker van het dak heeft gehaald en vanwege het feit dat er vermoedelijk geen dakrandbeveiliging was aangebracht tijdens werkzaamheden op hoogte heeft hij toen opgedragen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar de feiten en omstandigheden, die betrekking hadden op de oorzaak en toedracht van het arbeidsongeval. Tevens was er een redelijk vermoeden dat aanwezige getuigen door [ [gedaagde] ] zijn beïnvloed en hun verhaal op elkaar hebben afgestemd. Er is opdracht gegeven een strafrechtelijk onderzoek in te stellen (…)”. Zoals de kantonrechter hiervoor al overwoog (3.12) is het niet alleen zo dat de conclusie van het NLA over de toedracht van het ongeval van [eisende partij] overeenkomt met het scenario daarover van [eisende partij] , maar daarnaast staan in het rapport ‘Austin’ onder andere [getuige 6] en [getuige 7] vermeld als “beïnvloede personen” met achter hun namen de opmerking “Verklaring is afgestemd; klopt niet met anderen en eerder afgelegde verklaringen” (zie p. 53 van het rapport). Dit deed al ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [gedaagde] , en aan de verklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] die het standpunt van [gedaagde] zouden moeten ondersteunen. In de samenvatting van het onderzoek naar het beïnvloeden van getuigen staat op p. 54 van het rapport ‘Austin’: “Slachtoffer [eisende partij] heeft verklaard dat verdachte [gedaagde] wilde ontkennen dat het op de bouw zou zijn gebeurd. De moeder van slachtoffer [eisende partij] , getuige [getuige 8] , verklaarde dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat het een goed plan zou zijn om het via haar eigen verzekering te doen, zodat de verdachte zijn inkomen zou behouden en hier buiten zou blijven. Zij verklaarde dat haar zoon haar heeft gesmeekt om de melding stop te zetten omdat de verdachte en zijn vrouw zeiden dat zij anders alles kwijt zouden raken. Zij verklaarde dat de verdachte tegen haar zei dat hij een trap bij haar zou brengen en dat ze tegen haar verzekering moest zeggen dat het slachtoffer van die trap gevallen is, zodat haar verzekering werd aangesproken.

Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij zijn eerder afgelegde verklaring wilde wijzigen omdat hij niet tegen onrecht kan. Hij verklaarde vervolgens dat verdachte enkele weken na het ongeval tegen hem had gezegd, dat hij alles zou kwijtraken waarvoor hij had gewerkt doordat de moeder van het slachtoffer bereid zou zijn om het verhaal te verdraaien. Hij verklaarde dat hij hierdoor geïntimeerd (bedoeld zal zijn: geïntimideerd; toev. rb.) raakte. Hij verklaarde dat verdachte tegen hem had gezegd, dat hij moest zeggen dat het slachtoffer van een container was gevallen en dat hij al ingepakt stond op het moment dat het slachtoffer viel en dat de verdachte de rest zou regelen.

(…)

Verdachte [gedaagde] heeft op de eerste dag van inspectie, op 7 januari 2021, en WhatsAppbericht verzonden naar [A] , de eigenaar van de woning in aanbouw. In dit bericht typte verdachte letterlijk: “Meld ze als ze er om vragen dat hij rechtsachter het huis (waar de verrijker vaak staat van een container omringt met pallets, stenen en isolatie is afgesprongen in een poging om ons nat te gooien met emmer na werktijd ;-) )”.

3.17.

Bij dit oordeel heeft de kantonrechter tot slot ook gekeken naar de Conclusie van het Openbaar Ministerie. Daarin schrijft de Officier van Justitie onder andere : “Nu de twee verklaringen van [gedaagde] en [eisende partij] niet samengaan en ook redelijkerwijs niet zijn te verklaren vanuit een verschillende waarneming van dezelfde gebeurtenissen, kan het niet anders zijn dat, nu de verklaring van [eisende partij] voor waar moet worden aangenomen, de verklaring van [gedaagde] in strijd met de waarheid is afgelegd. (…) Met deze manier van handelen heeft [gedaagde] de waarheidsplicht van [artikel; toev. rb.] 21 Rv geschonden, als gevolg waarvan de kantonrechter de conclusies mag trekken die hem geraden voorkomen. De meest voor de hand liggende conclusie is te oordelen dat [eisende partij] is geslaagd in zijn bewijsopdracht met toewijzing van zijn vordering, nu de schending van de waarheid door [gedaagde] evident is verricht om juist die toewijzing te voorkomen. Overigens zou het langs de waardering van de getuigenverklaringen tot dezelfde conclusie moeten worden gekomen.”

3.18.

Hiervoor is uiteengezet hoe de kantonrechter het bewijs heeft gewaardeerd. Zoals gezegd leidt dat naar het oordeel van de kantonrechter - kort gezegd - tot de conclusie dat [eisende partij] het bewijs heeft geleverd dat hij tijdens het doen van zijn werk van het dak is gevallen. De kantonrechter zal nu ingaan op enkele opmerkingen van [gedaagde] in zijn antwoordconclusie na enquête.

toedracht [eisende partij] technisch onmogelijk?

3.19.

Over de toedracht van het ongeval maakt [gedaagde] in de antwoordconclusie na enquête een aantal opmerkingen die erop neerkomen dat de toedracht zoals [eisende partij] die schetst niet mogelijk is. Dat wordt gekoppeld aan wat er gezegd en verklaard is over de afmetingen van de pallet met giboblokken en de opening in het dak, wat zou betekenen dat het “technisch gezien niet mogelijk is om vanaf de verdieping van de zolder uit het gat te vallen”. Zoals de kantonrechter ook onder 3.5 heeft overwogen is voor de kwalificatie arbeidsongeval en het aannemen van aansprakelijkheid niet nodig dat de exacte toedracht daarvan komt vast te staan. Voldoende is dat schade is ontstaan tijdens het verrichten van werkzaamheden. Dit is de reden dat de kantonrechter aan het betoog van [gedaagde] voorbijgaat.

waarde verklaringen [getuige 1] en [getuige 4]

3.20.

De suggestie dat [getuige 1] [eisende partij] beschouwde als zijn eigen zoon, wat daar verder ook van zij, doet naar het oordeel van de kantonrechter geen afbreuk aan de waarde van zijn verklaring. Datzelfde geldt voor de verklaring van [getuige 4] . Die boet niet in aan waarde door het - gesuggereerde - ongenoegen over het bouwproject van haar buren. Voor beide getuigen geldt dat zij bij de kantonrechter, en eerder ook al bij het NLA, hebben verklaard wat zij van die dag en dat moment weten. Voor [getuige 1] geldt bovendien dat hij bij de NLA een nadere verklaring heeft afgelegd, nadat hij eerst een onware versie had verteld, en ook hij voorkomt op de lijst van beïnvloede personen.

andere toedracht in scene gezet

3.21.

[gedaagde] maakt er ook een punt van dat [eisende partij] het ook zelf niet zo nauw nam met de waarheid. Zo heeft [eisende partij] in het ziekenhuis gezegd dat hij van een trapje was gevallen en is in eerste instantie ook melding gedaan van het ongeluk op de aansprakelijkheidsverzekering van zijn moeder. De kantonrechter constateert dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat verschillende scenario’s de revue hebben gepasseerd waarvoor ieder van partijen zo hun eigen beweegredenen lijkt te hebben gehad (loyaliteit naar elkaar toe, vrees voor de gevolgen etc.). Wat hier verder ook van zij, de kantonrechter moet het in deze civiele procedure nu doen met de getuigenverklaringen zoals die in de rechtbank zijn afgelegd en de andere overgelegde stukken die door [eisende partij] als bewijs zijn aangedragen. Verder hecht de kantonrechter waarde aan de conclusie van het Openbaar Ministerie, inclusief de processen-verbaal van verhoor van [getuige 6] en [getuige 7] over meineed. Daaruit komt duidelijk een negatief beeld naar voren van [gedaagde] . Daarom doet de kantonrechter niets met deze opmerkingen van [gedaagde] .

niet strafrechtelijk vervolgd

3.22.

Dat geldt ook voor de opmerking dat [gedaagde] niets meer heeft vernomen van het Openbaar Ministerie over het strafrechtelijk onderzoek naar de verdenking van het beïnvloeden van getuigen. Om te beginnen is dit inmiddels achterhaald: [gedaagde] is op 9 juli 2024 als verdachte van meineed gehoord. Daarnaast geldt dat ook als er (nog) geen strafrechtelijke vervolging zou hebben plaatsgevonden dat het het oordeel van de kantonrechter dat de verdénking van beïnvloeding afbreuk doet aan de verklaringen die door en voor [gedaagde] zijn afgelegd niet anders maakt.

aansprakelijkheid; toetsingskader

3.23.

Nu de toedracht van het ongeval van [eisende partij] is opgehelderd en daarmee vast staat dat hem een arbeidsongeval is overkomen, komt de kantonrechter toe aan de vraag of [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat wordt nu verder toegelicht.

3.24.

In artikel 7:658 BW is de aansprakelijkheid van een werkgever geregeld voor schade die een werknemer bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden lijdt. In lid 4 van dit artikel staat dat dit ook geldt voor de situatie waarin iemand in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, zoals een ZZP’er (zie Hoge Raad 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616, [naam] /Allspan).

3.25.

De zorgplicht die een werkgever op grond van dit artikel heeft is omschreven in lid 1. Dit artikel(lid) vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465). [gedaagde] is op grond van artikel 7:658 BW dus verplicht die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn/haar werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter ook geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

3.26.

Of [gedaagde] aansprakelijk is moet beoordeeld worden aan de hand van lid 2 van artikel 7:658 BW. Daarin staat dat een werkgever aansprakelijk is voor schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Een werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat hij aan de zorgplicht heeft voldaan. Die zorgplicht komt er - zoals hiervoor onder 3.25 is overwogen - op neer dat een werkgever die maatregelen moet treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening van de werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Een werkgever kan eveneens aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt en zo nodig bewijst dat het ongeval is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

[gedaagde] is aansprakelijk

3.27.

In dit vonnis heeft de kantonrechter beslist dat vast is komen te staan dat [eisende partij] op 26 juni 2020 tijdens zijn werk letsel heeft opgelopen. [eisende partij] werkte weliswaar als ZZP’er maar ook die situatie valt onder artikel 7:658 BW. De kantonrechter verwijst naar het toetsingskader zoals dat hiervoor vanaf punt 3.24 is weergegeven. Dit betekent dat [gedaagde] in principe aansprakelijk is. Om te kunnen concluderen dat [gedaagde] niet aansprakelijk is, is het aan [gedaagde] aan te tonen dat hij aan de zorgplicht van lid 1 van artikel 7:658 BW heeft voldaan. [gedaagde] zou ook aan aansprakelijkheid kunnen ontkomen indien hij stelt en zo nodig bewijst dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van [eisende partij] . Of een van deze twee mogelijke ‘escapes’ aan de orde is, zal de kantonrechter nu nagaan.

zorgplicht geschonden, geen opzet of bewuste roekeloosheid

3.28.

[gedaagde] heeft zijn verweer, als het over de zorgplicht en over opzet of bewuste roekeloosheid gaat, alleen toegespitst op - kort gezegd - het “zeecontainer-scenario” (zie nr. 56-67 conclusie van antwoord). Omdat dat scenario als mogelijkheid is afgewezen gaat de kantonrechter aan die verweren voorbij. Omdat [gedaagde] niks heeft gezegd over de zorgplicht als het gaat om de val van het dak (de verdiepingsvloer) kan dus alleen daarom al de conclusie worden getrokken dat aan de zorgplicht niet is voldaan. Ook los daarvan constateert de kantonrechter dat sprake is van schending van de zorgplicht. Allereerst bevat het rapport ‘Austin’ op p. 22 onder 6.3 “Bevindingen toedracht ongeval” daar een aanwijzing voor. Daar staat: “(…) Vanaf de zolderverdieping was de opening in het dak vrij toegankelijk. (…) Er waren geen voorzieningen aangebracht die het valgevaar zoveel als mogelijk deden voorkomen. (…) Daar de opening op geen enkele wijze was afgeschermd viel het slachtoffer uit deze opening. Het slachtoffer maakte een val van vier meter en kwam neer op het onderliggende dak van de aanbouw.” Ook op de foto van de woning in aanbouw die op p. 22 van het rapport ‘Austin’ staat afgedrukt is te zien dat dergelijke voorzieningen ontbreken. Verder schrijft de Officier van Justitie aan het einde van zijn conclusie: “[eisende partij] werkte op hoogte zonder valbescherming (geen hek, geen harnas met touw of iets dergelijks. (…) Voor zover [eisende partij] daarbij niet de juiste procedure zou hebben gevolgd is duidelijk dat van een behoorlijke instructie en toezicht geen sprake was.” Tot slot wijst de kantonrechter op de verklaring van [getuige 4] waar zij zegt: “We hebben ons wel eens verbaasd over de veiligheid. Geen helmen. Geen beschermende kleding.”

Voor eventuele opzet of bewuste roekeloosheid van [eisende partij] geldt hetzelfde: dat daarvan sprake is in het scenario van de val van het dak is door [gedaagde] niet aangevoerd. Dat hoeft dan ook verder niet besproken te worden.

eindconclusie

3.29.

Uit dat wat de kantonrechter heeft overwogen volgt dat de toedracht van het ongeluk dat [eisende partij] is overkomen uitwijst dat sprake is van een arbeidsongeval en dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is omdat niet voldaan is aan de zorgplicht en van bewuste roekeloosheid aan de kant van [eisende partij] geen sprake is.
 

wat betekent dit voor de vordering van [eisende partij] ?

3.30.

De verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [eisende partij] geleden en nog te lijden schade door het ongeval zal de kantonrechter toewijzen. Dat geldt in principe ook voor de veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Om te kunnen verwijzen naar de schadestaatprocedure is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voldoende dat eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt. [eisende partij] heeft dat meer dan aannemelijk gemaakt. Over (de ingangsdatum van) de wettelijke rente over het smartengeld en de overige schadeposten neemt de kantonrechter geen beslissing. Uitgangspunt is dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum van het ongeval maar voor welke schadeposten dat wel en voor welke dat niet geldt (omdat die pas later zijn ontstaan) kan de kantonrechter nu niet overzien. Daarom wordt over dit deel van de vordering geen beslissing genomen en kan dat in de schadestaatprocedure aan de orde komen Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

wie betaalt de kosten?

3.31.

Omdat [gedaagde] ongelijk heeft gekregen moet hij de proceskosten van [eisende partij] vergoeden. Deze kosten worden begroot op:

- dagvaarding € 109,88

- griffierecht € 85,00

- getuigentaxe € 125,00

- salaris gemachtigde € 5.978,50 (5½ punten x tarief € 1.087)

Totaal € 6.298,38

3.32.

De nakosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

tot slot

3.33.

De rechter die in 2022 en 2023 de getuigen heeft gehoord, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen door afwezigheid. De zaak is toen overgenomen door een andere rechter. Daarna heeft door omstandigheden nog een rechterswissel moeten plaatsvinden en is de zaak overgenomen door mr. D. Wachter die nu dit vonnis wijst. Partijen zijn daarover geïnformeerd en hebben afgezien van een nieuwe mondelinge behandeling. ECLI:NL:RBMNE:2024:5356