Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 080824 verknochtheid letselschade uitkering voor zover het gaat om smartengeld en na-huwelijkse periode

GHSHE 080824 verknochtheid letselschade uitkering voor zover het gaat om smartengeld en na-huwelijkse periode

6De motivering van de beslissing

6.1.

Het hof stelt allereerst vast dat de man vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Nu de man echter geen grief heeft aangevoerd tegen de daarbij uitgesproken echtscheiding en de echtscheidingsbeschikking op 13 januari 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen.

De (voorschotten op de) letselschade uitkering (grieven I tot en met IV van de man en de ongenummerde grief van de vrouw in het incidenteel hoger beroep (nr. 23 e.v. van het verweerschrift in hoger beroep)

De omvang van de (voorschotten op de) letselschade uitkering

6.2.

Tussen partijen is de omvang van de letselschade uitkering in geschil. De rechtbank is ervan uitgegaan dat in ieder geval aan de man € 263.500,-- als voorschot is uitgekeerd (bestreden beschikking 9 maart 2023 rov. 2.1.3.).

6.3.

Het hof overweegt als volgt.

Op 25 augustus 2023 hebben de man en NN een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten waarin de man en NN zijn overeengekomen dat de door de man geleden en te lijden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 204.700,-- (bijlage 22 bij brief van de man van 3 mei 2024). Dit bedrag komt overeen met het totaal van de betalingen die de man in het kader van de letselschade uitkering blijkens de door hem overgelegde bankafschriften in de periode van 19 juli 2022 tot en met 16 augustus 2023 heeft ontvangen (bijlage 20 bij brief van de man van 3 mei 2022). Het hof stelt de omvang van de letselschade uitkering daarom vast op € 204.700,--.

De verknochtheid van de letselschade uitkering

6.4.

De rechtbank heeft geoordeeld dat € 10.000,-- als voorschot op het smartengeld aan de man is verknocht waardoor dit bedrag buiten de huwelijksgemeenschap dient te blijven (bestreden beschikking van 9 maart 2023 rov. 2.1.3).

6.5.

De man stelt dat aan hem is/zijn verknocht:

primair:

i. de volledige letselschade uitkering,

subsidiair

de smartengelduitkering van € 30.000,--;

het verlies aan verdienvermogen, in de voorlopige schadestaat gekapitaliseerd op € 41.103,29;

de uitkering voor huishoudelijke hulp per 8 december 2022, in de voorlopige schadestaat gekapitaliseerd op 17.867,84;

de uitkering voor zelfwerkzaamheid per 2022, in de voorlopige schadestaat gekapitaliseerd op € 9.641,38.

6.6.

De vrouw weerspreekt dat de smartengelduitkering € 30.000,-- bedraagt. Volgens haar is slechts € 10.000,-- als smartengeld aan de man uitgekeerd. Verder weerspreekt zij dat de vergoeding voor het verlies aan verdienvermogen volledig aan de man is verknocht, omdat het verlies van verdienvermogen reeds vóór de peildatum is aangevangen.

6.7.

Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop.

Artikel 1:94 lid 3 (oud) BW bepaalt dat goederen en schulden die aan één van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

6.7.1.

Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vraag of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 (oud) BW aan een van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed, respectievelijk de schuld, in de gemeenschap valt (art. 1:94 lid 3 (oud) BW) afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed, respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, NJ 2013/141, HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293, NJ 2016/292 en HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270, NJ 2018/259).

6.7.2.

Indien een der echtgenoten een vergoeding ontvangt voor schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 (oud) BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op art. 1:94 lid 3 (oud) BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van één of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen (HR 3 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7805, NJ 2008/258 en HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, NJ 2013/141).

ad i) de volledige letselschade uitkering

6.7.3.

Het hof is van oordeel dat de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw en in het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Hoge Raad, zijn primaire stelling dat de volledige letselschade uitkering aan hem is verknocht onvoldoende, heeft onderbouwd. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. In zoverre faalt de grief van de man.

ad ii) de smartengelduitkering

6.7.4.

Partijen zijn het erover eens dat de smartengelduitkering aan de man is verknocht. Tussen hen is de hoogte van die uitkering in geschil; volgens de man bedraagt die uitkering € 30.000,--, volgens de vrouw € 10.000,--.

De man beroept zich op:

  • -

    de schadestaat waaruit een (eerste) smartengelduitkering blijkt van € 10.000,-- (bijlage 6 bij beroepschrift),

  • -

    het op 15 mei 2023 aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voorafgegaan e-mailbericht van letselschadebegeleider [letselschadebegeleider] aan NN waarin staat: ‘Zoals afgesproken ging jij akkoord met een slotbetaling van € 20.000,00. Het gaat hier om smartengeld (…)’ (bijlage 21 bij brief van 3 mei 2024) en

  • -

    de vaststellingsovereenkomst zelf waarin een slotbetaling van € 20.000,-- wordt benoemd (bijlage 22 bij brief van 3 mei 2024).

Het hof is van oordeel dat de man met deze stukken, in onderling verband bezien, en mede in aanmerking nemend de aard van het letsel van de man en de hoogte van de totale letselschade uitkering, voldoende heeft aangetoond dat van de totale letselschade uitkering € 30.000,-- als smartengeld aan de man is toegekend. Het hof zal een bedrag van € 30.000,-- dan ook als verknocht aanmerken.

ad iii) verlies aan verdienvermogen

6.7.5.

Tussen partijen is in geschil of de vergoeding voor het verlies aan verdienvermogen voor zover deze ziet op de periode vóór de ontbinding van de gemeenschap (op 11 oktober 2021) aan de man is verknocht. De vrouw betwist de verknochtheid van deze post als het gaat om de periode vóór de peildatum (nr. 32 verweerschrift in hoger beroep). Gelet op deze betwisting door de vrouw, heeft de man de verknochtheid van het verlies van verdienvermogen voor de periode tot aan de peildatum onvoldoende onderbouwd. Het hof zal het verlies aan verdienvermogen in die periode daarom als niet verknocht aanmerken.

Uit de voorlopige schadestaat (bijlage 15 bij verweerschrift in incidenteel appel en bijlage 23 bij brief van de man van 3 mei 2024) is op te maken dat het verlies van verdienvermogen met ingang van 29 november 2020 is ingetreden en dat dit is begroot op € 500,-- per maand (exclusief vakantiegeld). Over een periode van 10,5 maand (de periode van 29 november 2020 tot aan de peildatum) is dit € 5.670,-- inclusief vakantiegeld.

Het verlies aan verdienvermogen na de peildatum merkt het hof, gelet ook op de rechtspraak van de Hoge Raad, wel aan als verknocht.

ad iv) huishoudelijke hulp en ad v) zelfwerkzaamheid

6.7.6.

Het hof is van oordeel dat de vergoedingen voor de kosten van huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid, die betrekking hebben op de periode ná ontbinding van de gemeenschap aan de man zijn verknocht. De vrouw heeft dit ook niet of onvoldoende betwist.

Conclusie

6.7.7.

Behalve het smartengeld van € 30.000,--, zijn dus aan de man verknocht: de vergoeding voor het verlies aan verdienvermogen na de peildatum en de vergoedingen voor huishoudelijke hulp per 8 december 2022 en zelfwerkzaamheid per 2022.

Daarvoor zijn de volgende bedragen begroot:

  • -

    voor verlies aan verdienvermogen € 41.103,29, waarvan (hiervóór) € 5.670,-- als niet verknocht is aangemerkt;

  • -

    voor huishoudelijke hulp € 17.867,84 en

  • -

    voor zelfwerkzaamheid € 9.641,38.

De totale schadebegroting van € 250.262,50 is echter niet volledig uitgekeerd. Zoals hiervóór vastgesteld bedraagt de totale letselschade uitkering € 204.700,--. Dat is, de smartengelduitkering van in totaal € 30.000,-- buiten beschouwing gelaten, 79,31% van de totale schadebegroting Dit percentage daarop toegepast, resulteert in de volgende vergoedingen:

  • -

    voor verlies aan verdienvermogen: (41.103,29 x 79,31% =) € 32.599,02, minus het niet verknochte aandeel van (5.670 x 79,31% =) € 4.496,88 = € 28.102,14;

  • -

    voor huishoudelijke hulp (17.867,84 x 79,31% =) € 14.170,98 en

  • -

    voor zelfwerkzaamheid (9.641,38 x 79,31% =) € 7.646,58,

Het totaal van deze vergoedingen bedraagt (28.102,14 + 14.170,98 + 7.646,58 =) € 49.919,70.

Uit het voorgaande volgt dat van de toegekende letselschade uitkering van € 204.700,-- een bedrag van (30.000 + 49.919,70 =) € 79.919,70 aan de man is verknocht. Het hof zal aldus bepalen. In beginsel zou het verschil tussen deze bedragen ter grootte van € 124.780,30 in aanmerking komen voor verdeling.

De volledige letselschade uitkering, behoudens een bedrag van € 80.500,-- dat op de derdengeldenrekening van de advocaat is gestort, is reeds in de vorm van voorschotten en een slotbetaling van € 20.000,-- aan de man uitgekeerd. Volgens de man hebben partijen die gelden samen opgeleefd. Het hof ziet dit bevestigd in de overgelegde bankafschriften (bijlage 19 bij brief van de man van 3 mei 2024) en de brief van 6 april 2021 van de budgetcoach (bijlage 3 in eerste aanleg), en de voorlopige schadestaat (bijlage 15 bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep) in onderling verband bezien. Dit betekent dat de man ter zake van de verdeling van de letselschade uitkering in zoverre niets meer aan de vrouw is verschuldigd.

Dit geldt echter niet voor zover de man de letselschade uitkering heeft aangewend om de vrouw haar aandeel van € 80.500,-- in de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) te betalen. Dit is een hoger bedrag dan het aan de man verknochte aandeel van de letselschade uitkering van € 79.919,70. Daarom zal het hof bepalen dat de man aan de vrouw (80.500 -/- 79.919,70 =) € 580,30 moet betalen voor haar aandeel in de letselschadeuitkering.

 

(... red. LSA LM)

De partneralimentatie, grieven VIII en IX van de man

Behoeftigheid van de vrouw

6.12.1.

De rechtbank heeft met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (13 januari 2023) een partneralimentatie van € 131,-- per maand vastgesteld.

6.12.2.

Middels zijn grieven betoogt de man dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie. Zij kan met (het rendement uit) de haar uit de verdeling toekomende bedragen – € 126.750,-- voor de letselschade uitkering en € 80.500,-- voor de woning – in haar eigen levensonderhoud voorzien. Van haar kan in het licht van alle omstandigheden ook worden verwacht dat zij inteert op haar vermogen.

6.12.3.

De vrouw weerspreekt dat zij geen behoefte heeft aan partneralimentatie. Zij is volledig afgekeurd (bijlage 47) en heeft een WIA-uitkering van € 585,95 per maand. Begin 2023 is zij gestart met een traject bij [bedrijf] om te onderzoeken of een baan haalbaar is voor haar. Het traject is gestaakt toen zij op 13 februari 2023 een herseninfarct kreeg en het is haar nog niet gelukt dit opnieuw op te pakken. De kosten voor [minderjarige] en de huurwoning zijn hoog. Maandelijks komt zij ruim € 1.096,19 tekort (bijlage 48). Zij is aangewezen op maatschappelijke hulp en hulp van de voedselbank (bijlage 49). Vanuit de WMO en RIBW Brabant krijgt zij acht uur per week individuele begeleiding.

6.12.4.

Het hof overweegt als volgt. Nu het hof zal bepalen dat de man niet is gehouden nog enig bedrag van de ontvangen letselschade uitkering aan de vrouw te betalen, gaat zijn betoog in zoverre niet meer op. Het bedrag van € 80.500,-- dat de vrouw voor de woning heeft ontvangen (zo hiervan nog iets resteert, volgens de vrouw is het op), acht het hof, mede in het licht van haar medische en financiële situatie, ontoereikend om behoefte verlagend te kunnen zijn. Dit betekent dat de grieven van de man falen. ECLI:NL:GHSHE:2024:2531