Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 110417 materiële deel letselschadevergoeding is niet verknocht, immateriële deel wel

Hof Amsterdam 110417 materiële deel letselschadevergoeding is niet verknocht, immateriële deel wel

vervolg op: rb-amsterdam-060716-echtscheiding-verknochtheid-letselschadevergoeding-over-periode-voor-huwelijk

4 Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
De rechtbank heeft 14 juli 2015 vastgesteld als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap en daartoe overwogen dat dit het tijdstip is van indiening van het echtscheidingsverzoek. Gelet op het feit dat, zoals ook de rechtbank onder het kopje “Het verloop van de procedure” heeft vastgesteld, het echtscheidingsverzoek op 13 juli 2015 is ingediend, gaat het hof ervan uit dat dit een vergissing betreft. Het hof hanteert in het navolgende 13 juli 2015 als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap en de saldi van de bankrekeningen.

4.2.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk van partijen in verband met een verkeersongeval haar overkomen vóór het huwelijk op 8 juli 2010 een schadevergoeding ontvangen van € 10.000,-. De vergoeding wegens immateriële schade bedroeg € 5.000,- en is aan de vrouw verknocht.
Kort na het feitelijk uiteengaan van partijen, op 27 april 2015, heeft de vrouw van de gezamenlijke bankrekening van partijen een bedrag van € 22.100,- overgeboekt naar een bankrekening op haar naam. Diezelfde dag heeft de vrouw van de op haar naam staande rekening een bedrag van € 10.000,- contant opgenomen. Op 30 april 2015 heeft zij opnieuw van die rekening een bedrag van € 10.000,- contant opgenomen.
Tot het saldo van de gezamenlijke rekening op 27 april 2015, dat toen € 22.100,- bedroeg, behoorde het bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding.

4.3.
De man betoogt in zijn grief 1 dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over het bedrag van € 22.100,- dat ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen in april 2015 op de gezamenlijke rekening van partijen stond. Hij is van mening dat de helft van het bedrag van € 17.100,- aan hem toekomt.
Daar tegenover stelt de vrouw dat het bedrag van € 2.100,- boven de door haar opgenomen € 20.000,- is verdisconteerd in de waarde van de op haar naam staande bankrekening. Op de peildatum stond er geen saldo op deze rekening, zodat de rechtbank over die bankrekening geen beslissing hoefde te nemen. In haar grief I voert zij aan dat het gehele bedrag van € 10.000,- dat zij op 27 april 2015 heeft opgenomen aan haar verknocht is. € 5.000,- daarvan ziet op immateriële schadevergoeding en de overige € 5.000,- is aan haar toegekend in verband met verlies van arbeidsvermogen en economische kwetsbaarheid in de periode voor het huwelijk. Volgens de vrouw dient de jurisprudentie over inkomensderving na het huwelijk analoog te worden toegepast op haar inkomensderving vóór het huwelijk.

4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van HR 3 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7805 dient voor het antwoord op de vraag of een letselschadevergoeding aan één der echtgenoten verknocht is, naast de niet in het geding zijnde vaststelling dat de vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval, te worden vastgesteld op welke schade van die echtgenoot de vergoeding betrekking heeft. In dit verband heeft de Hoge Raad overwogen dat bijvoorbeeld nodig zal kunnen zijn dat blijkt of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
Gesteld noch gebleken is dat er bij het toekennen van de letselschadevergoeding aan de vrouw rekening mee gehouden werd dan wel moest worden dat sprake was van door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen, dan wel dat de vrouw als gevolg van het ongeval blijvend extra medische kosten en/of kosten voor huishoudelijke hulp zou moeten maken. De hoogte van de materiële schadevergoeding, slechts € 5.000,- wijst er niet op dat dit het geval is geweest. Bovendien, zo blijkt uit de stellingen van de vrouw, was ten tijde van de huwelijkssluiting niet langer sprake van verlies van arbeidsvermogen en economische kwetsbaarheid, en werkte zij volledig. Naar het hof begrijpt heeft zich in die situatie geen verandering voorgedaan. Het dient er dan ook voor te worden gehouden dat de schadevergoeding niet ziet op schade door blijvende lichamelijke beperkingen ten gevolge van het ongeval. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding de vrouw in haar betoog inzake analoge toepassing te volgen en de materiële letselschadevergoeding als verknocht aan te merken. Het bedrag van € 5.000,- behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap en de man komt daarvan de helft toe.
Het bedrag van € 2.100,- is verdisconteerd in het saldo van de op naam van de vrouw staande bankrekening op de peildatum, 3 november 2015, dat nihil bedroeg. Dit bedrag is kennelijk opgegaan aan de kosten van de huishouding.
De vrouw heeft niet betwist dat het tweede door haar opgenomen bedrag van € 10.000,- op de peildatum tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde. Ook van dit bedrag komt de man de helft toe.
Het hof zal het verzoek van de man toewijzen tot een bedrag van € 7.500,-. Grief 1 van de man slaagt in zoverre. Grief I van de vrouw faalt.
(...) ECLI:NL:GHAMS:2017:1259