RBLIM 130324 ongevallenanalist kan niet vaststellen of A naar links kwam of dat B rechtdoorrijdende A aanreed; volgt afwijzing
RBLIM 130324 ongevallenanalist kan niet vaststellen of A naar links kwam of dat B rechtdoorrijdende A aanreed; volgt afwijzing
in vervolg op
RBLIM 120723 deskundigenonderzoek OAN tzv aanrijding op A2; kwam A naar links of reed B rechtdoorrijdende A aan
2De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank heeft [eiseres] in het tussenvonnis van 22 februari 2023 toegelaten te bewijzen dat [gedaagde sub 1] [eiseres] van linksachter heeft aangereden op de middelste rijstrook.
2.2.
[eiseres] heeft vervolgens bij akte aangegeven dat zij geen andere kansrijke mogelijkheid ziet om aan de bewijsopdracht te voldoen dan de benoeming van een onafhankelijke deskundige door de rechtbank. De rechtbank is bij tussenvonnis van 12 juli 2023 overgegaan tot benoeming van de heer ing. E.J.G. Wisse van Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) als deskundige (hierna: de deskundige), die op 27 september 2023 een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) heeft uitgebracht.
Het deskundigenbericht
2.3.
De deskundige heeft in zijn deskundigenbericht de hem in het vonnis van 12 juli 2023 voorgelegde vragen als volgt beantwoord:
1. Kunt u de toedracht van de aanrijding op 7 maart 2018 tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] vaststellen en zo ja, wat is de toedracht van deze aanrijding?
“Op grond van het beschreven onderzoek kan worden gesteld dat op technische gronden, op basis van het procesdossier, de toedracht van onderhavige aanrijding niet kan worden vastgesteld.”
2. Zijn er nog (andere) punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
“In de discussie tussen [naam] en MVOA ten aanzien van de beoordeling/toetsing van de verklaringen van de betrokken bestuurders, kan worden gesteld dat de verklaring van [eiseres] geen elementen bevat die niet kunnen passen bij het ongeval en de resulterende schades. Daarentegen bevat de verklaring van [gedaagde sub 1] wel elementen die niet zonder meer passen bij het ongeval en de resulterende schades.”
De deskundige heeft ter toelichting op zijn antwoord onder 1 op pagina 5 en 6 van zijn rapport onder meer, voor zover hier van belang, het volgende geschreven
“Bepalen van de botsptaats
Het bepalen van de botsplaats heeft betrekking op de absolute positie van beide voertuigen ten opzichte van de rijbaan en de indeling van rijstroken. Daar waar de relatieve posities kunnen worden afgeleid uit de schades, zijn de absolute posities in dit geval slechts af te leiden uit fysieke sporen die op de rijbaan achterbleven als gevolg van onderhavig ongeval.
Zoals gesteld heeft op de plaats van het ongeval geen vastlegging van fysieke sporen plaatsgevonden, waardoor het bepalen van de botsplaats feitelijk niet mogelijk is. In dit geval rest slechts de inschatting wat de posities van de voertuigen kunnen zijn geweest uitgaande van de vastgestelde relatieve botspositie en de uiteindelijke uitloop na de botsing, in relatie tot de beschikbare rijstrookbreedte(n). Echter, op grond van deze inschatting zal geen zekerheid kunnen worden gegeven over op welke rijstrook de eerste aanrijding heeft plaatsgevonden.
5 RESULTAAT
Op grond van de beschrijving van de beschikbare informatie en de onderzoeksmethodiek kan worden vastgesteld dat de onderzoeksvragen ten behoeve van vaststellen van de toedracht, niet (volledig) kunnen worden beantwoord.
(...)
6 INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN
Ten aanzien van de toedracht is het hiervoor beschreven onderzoek en de resultaten daaruit als volgt te interpreteren. De beschikbare technische aanwijzingen in het procesdossier, zijn even waarschijnlijk onder hypothese 1 als onder hypothese 2. Immers, de resulterende schades zijn evengoed mogelijk als gevolg van een achteroprijding door [gedaagde sub 1] , als door een zijwaartse beweging door [eiseres] . Doordat de individuele snelheden (in zowel langs- als dwarsrichting) niet zijn vast te stellen, is hierin geen onderscheid te maken.
Omdat in het geheel geen vastlegging van sporen heeft plaatsgevonden kan geen uitspraak worden gedaan over de absolute positie waarin de voertuigen zich bevonden bij de eerste botsing. Daardoor is (dus) geen uitsluitsel te geven ten aanzien van de vraag op welke rijstrook de aanrijding heeft plaatsgevonden.
Bovenstaande betekent dat op technische gronden, op basis van het procesdossier de toedracht van onderhavige aanrijding niet kan worden vastgesteld.”
2.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen, in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. De rechter zal op specifieke bezwaren van een partij moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige. Indien de deskundige deze bezwaren in een rapport al gemotiveerd heeft verworpen, zal de rechter zich daarbij zonder nadere motivering mogen aansluiten, tenzij de betrokken partij na het rapport nieuwe specifieke bezwaren heeft aangevoerd (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:649).
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat de motivering van de deskundige haar overtuigend voorkomt. De conclusie van de deskundige dat de toedracht van het ongeval niet op technische gronden kan worden vastgesteld, past ook in de lijn van de conclusies van de partijdeskundigen. De partijdeskundigen konden immers ook niet op basis van objectief, technisch, bewijs, vaststellen wat er aan het eerste botscontact vooraf ging en waar dit plaatsvond.
2.6.
Door [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering zijn in hun antwoordconclusie na deskundigenbericht geen bezwaren geuit tegen het volgens hen heldere deskundigenrapport, waaruit volgens hen volgt dat [eiseres] geen bewijs heeft geleverd van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. Door [eiseres] zijn wel bezwaren geuit tegen de juistheid van de zienswijze van de deskundige. De rechtbank zal hierna de bezwaren van [eiseres] bespreken voor zover zij deze relevant acht.
De conclusie na deskundigenbericht van [eiseres]
2.7.
[eiseres] stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van de deskundige dat door [verbalisant] destijds geen vastlegging van de sporen zou hebben plaatsgevonden. Voor zover zij hiermee doelt op hetgeen zij in reactie op het concept-deskundigenrapport daarover heeft gesteld, namelijk dat op het aanrijdingsformulier door [verbalisant] wel degelijk sporen zijn getekend, heeft de deskundige daar op pagina 11 reeds afdoende gemotiveerd op gereageerd. Die reactie van de deskundige luidde als volgt:
“Zoals eerder beschreven blijkt uit niets wat verbalisant [verbalisant] feitelijk heeft vastgesteld en waaruit dat blijkt. Daarnaast zijn in het dossier geen (sporen)foto’s beschikbaar. Hieruit volgt dat ik de bevindingen van [verbalisant] niet kan toetsen en deze om die reden niet als uitgangspunt kan aannemen.”
2.8.
De rechtbank verenigt zich met dit door de deskundige ingenomen standpunt, en verwijst, in aanvulling daarop, naar hetgeen zij onder r.o. 4.3. en 2.12 in het vonnis van 22 februari 2023 heeft overwogen, meer in het bijzonder naar hetgeen is overwogen over de, niet op diens eigen waarnemingen gebaseerde, door [verbalisant] opgestelde kenmerkenmelding, en het ontbreken van onafhankelijk technisch bewijs. De rechtbank verwijst verder nog naar pagina 13 van de rapportage van de door [eiseres] ingeschakelde deskundige, [naam] , die in dit verband het navolgende opmerkt: “De politie heeft dit aanrijdingsformulier ingevuld en daar sporen op de weg bij getekend, zie afbeelding 14. Of deze sporen er op die plaats hebben gestaan is niet duidelijk, de politie is summier geweest met het verslaan van de bevindingen.”.
2.9.
[eiseres] stelt verder dat uit het deskundigenbericht valt op te maken dat haar verklaring beter past in het schadebeeld. Volgens [eiseres] volgt hieruit dat moet worden geconcludeerd dat haar verklaring een correcte weergave van de werkelijkheid is en leidend moet zijn. Het enkele feit dat de verklaring van [gedaagde sub 1] volgens de deskundige elementen bevat die niet, zonder meer, kunnen passen bij het schadebeeld, terwijl de verklaring van [eiseres] geen elementen bevat die niet kunnen passen bij het schadebeeld, maakt echter nog niet dat daarmee de toedracht van het ongeval in rechte is komen vast te staan. Deze, op pagina 7 en 8 van het deskundigenrapport, overigens genuanceerde constatering van de deskundige doet immers niet af aan de, op begrijpelijke en consistente wijze gemotiveerde, conclusie van de deskundige dat de toedracht (technisch) niet kan worden vastgesteld, wegens het ontbreken van sporen(materiaal). Die conclusie is leidend voor het antwoord op de vraag of door [eiseres] het bewijs van de door haar gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat [gedaagde sub 1] haar van linksachter heeft aangereden op de middelste rijkstrook, is geleverd. Het antwoord op die vraag luidt, gelet op de conclusie van de deskundige, dat dit bewijs niet door [eiseres] is geleverd. Voor zover [eiseres] zich erop beroept dat haar verklaring wordt ondersteund door het sporenbeeld dat [verbalisant] heeft geschetst op het aanrijdingsformulier, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor al over de bruikbaarheid en overtuigingskracht van de verslaglegging door [verbalisant] is overwogen.
De conclusie
2.10.
Omdat de, door [eiseres] gestelde, toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan, is evenmin komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] , zoals [eiseres] heeft gesteld, een verkeersfout heeft gemaakt. [eiseres] , op wie de bewijslast van haar stellingen over de toedracht van het ongeval rust, is er dus niet in geslaagd om te bewijzen dat [gedaagde sub 1] een verkeersnorm heeft geschonden, die leidt tot aansprakelijkheid voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het ongeval.
2.11.
De onder i) gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden, en nog te lijden, materiële- en immateriële schade als gevolg van het ongeval op 7 maart 2018 zal daarom worden afgewezen. De onder ii) gevorderde veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten van de deelgeschilprocedure (in de beschikking van 22 juli 2021 begroot op € 7.170,-), en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de ingeschakelde partijdeskundige ( [naam] Ongevallenanalyse), zullen, gelet op het voorgaande, eveneens worden afgewezen.
2.12.
[eiseres] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en zij zal daarom ook in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Federale Verzekering als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat 1.842,00 (3 punten x € 614,00)
- nakosten 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.857,00
2.13.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.14.
De rechtbank zal [eiseres] , als partij die in de kosten van het geding wordt veroordeeld, ambtshalve, ingevolge art. 244 lid 1 Rv, tot betaling veroordelen van het, met toepassing art. 199 lid 3 Rv, voorlopig in debet gestelde (voorgeschoten) bedrag van het loon van de deskundige, ad € 4.242,26, aan de griffier. ECLI:NL:RBLIM:2024:1601